Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] XIX De kleine meisjes gaan door 't Meiekoren Als groote bloemen, lila, roze en blauw, De Zondagsjurken proper in de vouw, De voetjes rap in 't golvend groen verloren, Waar ópduikt blond, een blooskop, rood, een mouw. Als leeuwriklied schalt lachen uit de voren. In 't hemelblauw, waar wolkjes teêr ivoren Zeilt, zwarte vlek, in wijde vlucht, een kouw. Geen klaproos nog, geen blauwe bloem te vinden, In 't zilvrig deinen van de korenzee. Gaat blij naar 't bosch u bladerkransen winden, Brengt in uw armen blanke meien mee. Die geuren, thuis, wel zoet, op oude spinden. Moe zegt: - ‘Hoe mooi!’ en Grootje knikt tevreê. Vorige Volgende