Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] XVII De lucht is zoel van meidoorn en seringen, Een hommel zoemt als een violoncel. In de kastanje, bloeiend voor mijn cel, Blijft, heel den morge', een zelfde merel zingen. Bewogen blaadren spelen teeder spel Van zon en schaduw op de kamerdingen. En zacht doordringen Mei-erinneringen Mijn moeden weemoed - Ja, 'k weet ál nog wel. 'k Ben niet alleen, ik bracht Verleden mede: Hij volgt mij trouw alom en wijkt geen schrede Voor vogelzang, aroom en bijgezoem. Als Dante aan 't klooster klop ik met mijn bede Aan de eigen kluis: - Nu 'k prijsgaf liefde en roem, O kleine kluis! verleen ten lest mij vrede. Vorige Volgende