Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XV Nu veegt de schemer alle kleuren weg. Het zwarte loof plekt roerloos op de lucht. Als witte schimmen zonder stemgerucht Gaan blanke meisjes langs den bleeken weg. Doch plots leeft óp een venster van 't gehucht En vlamt oranje, tusschen boom en heg. Dat lamplicht wekt mijn heimwee en ik leg 't Hoofd in mijn handen met een bangen zucht. En turen blijf ik, de armen op 't kozijn, Naar de éene plek van warme kleur en glans En droom van twee, die teeder samen zijn En, ziel in ziel, elkaar begrijpen gansch, Stil, hand in hand, na lange scheidingspijn - En 't licht doorvlijmt mij als een gouden lans. Vorige Volgende