Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] XIV Sering en muurbloem lentewelig slaken Haar geurenziel in 't scheemrend kamerkijn. Van zoel aroom bevangen, als van wijn, Zal 'k héel den blauwen Meinacht droef doorwaken, Doorvloeid van de oude welbekende pijn En doelloos naar den klaren morgen haken, Vragend waaróm geen bloem mij blij kan maken, Waarom de lente mij geen vreugd kan zijn. Dan, moegewoeld, zie 'k al den schemer komen, Zal 'k afgronddiep verzinken in mijn droomen, Tot ik mijzelve uit schrik en wanhoop wek. Dan zal ik mat den lentedag doorloomen En donker dwalen onder lichte boomen Of nederzijgen in mijn stil vertrek. Vorige Volgende