Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] XII De pereboomen in het gras-ovaal, Communiebruidjes, wachten, vroom en stil, Omwierookt van haar geuren zoet en pril, Omsluierd van haar zuiverblanken praal. Aandachtig wachten ze op den liefdewil Van God, die zetelt in de hemelzaal, Of tot haar deemoed lavend nederdaal De zegenende regen van April. Ik adem in den lentezoelen reuk En smeek den wind, dat hij geen bloesem kreuk' En droom, vol heimwee, van mijn tuin van thuis. O mocht ik streelen dáar het lentegras! 't Is me of het elken dag daar lente was, Of God daar zong in teeder boomgeruisch. Vorige Volgende