Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] VII Wijd strekken de olmen, langs den berm geschaard, Hun armen uit, waar vink en tjiftjaf kweelen. En klankloos glijdt de melkboot door 't fluweelen Azuren water van de kalme vaart. In roze en lila, blonde kindren spelen Met bal en hoepel, zoetjes en bedaard, Tot éen de bal plots ópvangt in zijn vaart En vogelzang vermengd wordt met krakeelen. Dan zijgt alom het zuiver zwijgen weer. Traag loopt de schipper 't bootje voort te boomen. Een gouden wolk doorzeilt de bruine boomen. De zon verguldt de kinderkopjes teêr. Uit wazig weiland rijzen malve doomen, Zoo zacht en vroom als droomen van weleer. Vorige Volgende