Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] VI De lenteboomen staan als knoppentuilen Geheven tegen 't bleeke hemelgeel. Geluidloos glijdt een zeil als bruin fluweel Langs groenen berm en donkre stammenzuilen. Een vogel fluit, met kinderzoet gekweel, Een ander antwoordt - 'k weet niet waar zij schuilen. Ik hoor ze alleen hun reine liedjes ruilen, Eer zij gaan slapen in het zwart struweel. Geen wind beweegt de knoppende olmentwijgen, Zij wachten zacht den zonkus van April. De blonde wilgen, op het kerkhof, nijgen Hun teêre deernis naar de zerken stil. Een stap verklinkt, de lentevogels zwijgen - En kuisch en koel sterft weg de levenswil. Vorige Volgende