Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] V Toen welkend vielen al de roode en gouden En bronzen blaadren, in Octoberwoud, Heeft trouw alleen het rosbruin eikenhout Zijn loof, als harp voor winterwind, behouden. Nu vonkt de vijver en de hemel blauwt En zon en wind de blaadren openvouwden, Staan, dor en donker, of ze om winter rouwden, De bruine struiken in het Meiegoud. In 't hoopvol woud, als vale smartgedachten, Beschaamd en schamel, staan ze in raaflend ros. - ‘Wind, hoor hoe boom en vogel ons verachten Om de arme droefheid van den winterdos. O wind, die ons doorzong, gij weet ons wachten, Blaas weg ons loof en maak de knoppen los!’ Vorige Volgende