Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] II In 't winterwoud, dien klaren Maartschen morgen, Waar takkenlommer viel op 't blonde pad, Peinsde ik hoe elke boom zoo rijk een schat Onder zijn donker pantser hield verborgen. De kruinen, hoog in 't blauwe hemelbad, Bevracht met raven, zwart en zwaar als zorgen, Smeekte' om hun blaadren. Zon beloofde: - ‘Morgen!’ Wind wiegde een struik, waarin een merel zat. In karresporen lag wat sneeuw te dooien. Maar Zon beloofde: ‘Morgen zal ik strooien Een sneeuw van bloesem over d'appelaar En 't jonge gras met madelieven tooien En al de wilgen van de wei vermooien Met gouden sluiers over 't hangend haar.’ Vorige Volgende