Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] XVI - ‘Vergeefs gebloeid nu!’ hoor ik stervend klagen De zomerbloemen, rood van menschenbloed. En 'k hoor het gouden koren, dat ons voedt, De boomen, zwaar van vruchtenpurper, vragen: - ‘Zal nu de dag, die éens toch komen moet, De langverbeide, zegevierend dagen, Wen mild voor allen brood en fruit wij dragen En de armste deel heeft aan onze' overvloed?’ O Vrede! laat ten leste uw rijk nu komen, Na 't rijk van Haat en állen broedren zijn. Laat bouwe' uw tempel tusschen graan en boomen, Laat juiche' alom uw lofzang blijde en rein. Daal uit den hemel, kom ons hart vervromen, Geef de aarde aan alle', als lucht en zonneschijn. Vorige Volgende