Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] XIII In 't heiligdom, gewijd door psalmen en gebeden, Waar ruischte melodie, waar klonk 't verzoeningswoord, Heeft, warm en druipend nog van bloed en broedermoord, Een hand de pijpen van het orgel afgesneden. De vrome tempelsfeer, waarin de ziel behoort, Die, zalvend met muziek, de ziel kwam zacht omvreden, In 't huis van God, waar God van liefde wordt beleden, Heeft, heiligschennend, die vermeetle hand verstoord. O kindren! heft tot God uw bloesemreine handen, Smeekt dat zijn heir van Englen legge aan sterke banden De donkre geesten van vernieling, moord en haat. Smeekt dat verzoenen zich de broedren aller landen, Die uit den tempel Gods de harmonie verbanden, Dat God zijn Koninkrijk van Vrede komen laat! Vorige Volgende