Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] IV In bloed en vlammen zonk de zomerzon. Ik zag rivieren, rood van menschenbloed En stede' in brand, waaruit een vrouwenstoet, Haar kindren torsend, vlood zoover zij kon. Een wind van waanzin woei mij tegemoet Den rossen rook, die rees ten horizon. Kartetsgefluit, gejuich van wie verwon, Gekerm van wie, te jong nog, sterven moet. Toen zag ik Vrede, ik zag haar leliekleed, Haar arm, geheve' in koninklijk gebaar, Haar groene' olijftak en haar wapprend haar Gelijk een gouden vlag en rustig reed Zij op een sneeuwwit ros. En rondom haar Knielde' allen neer om leniging van leed. Vorige Volgende