Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] VIII. De Kinderlooze. Mij wenkte de Engel Gabriël, in morgenrood, Geweldig kloppende aan de brooze poort mijns harten. Verwonderd bogen mijn verwonnen jonge smarten En maakten vlug de poort mijns harten eens zoo groot. Belovend stroomde rood van morgen in den zwarten Nacht van mijn wanhoop, doch ik droeg den droeven dood En niet het leven blij in mijn gevloekten schoot. Waarom kwam de Engel Gabriël met hoop mij tarten? [pagina 234] [p. 234] Voelde elke moeder niet haar lijf gebenedijd, Gewijd, gelijk de Maagd Maria uitverkoren, Tot tempel van een god, die redden zal wie lijdt? Doch nooit-vervulde hoop werd hoonend mij beschoren, Ontnomen werd mij wreed mijn vreugde voor altijd. Eenzaam beween ik wat voor eeuwig is verloren. Vorige Volgende