Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] VII. Het Kind. Wat eens de jonkvrouw zwaarste zonde leek Werd plots de plicht der vrouw; - door liefde-in-echt Gewijd, reeds voelt zij 't heilig levensrecht Van 't Kind, dat haar verkoor. Van vreeze bleek, Van schaamte blozend, beeft ze en weent en vlecht Haar armen rond haar lief en weeldeweek Offert zij ál - haar trotsche wil bezweek - Terwijl haar schroom nog weifelt: - Doe ik slecht? [pagina 232] [p. 232] - ‘O Kind! mijn Kind! ons beider Kind! ik voel Uw hart al kloppen in mijn liefdeschoot. Wel warm en veilig, ver van ruw gewoel, Draag ik u stil en droom van 't morgenrood Van uw gezegend aanschijn!’ IJzig koel Doortrilt een schok haar. - Wee! haar kindje is dood. Vorige Volgende