Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] VI. O wat zal ik zeggen....? O wat zal ik zeggen wen vraagt mijn kind: - ‘Waait niet de adem van God in den zomerwind? Is de goudenen zon niet het Al-ziend Oog? Wandelen de Engelen niet op den regenboog?’ O zal ik dan zeggen: - ‘Uw moeder, mijn kind, Voelt geen adem van God in den zomerwind, Uw moeder is blind voor het Al-ziend Oog En voor de Englen, die wandle' op den regenboog?’ [pagina 230] [p. 230] O zal ik mijn oogen niet nederslaan En smeeken: - ‘Neen, laat mij in vrede gaan! Wat gíj ziet zie ík niet, hoe lang ik tuur. Uw oogen zijn vol nog van hemel-azuur?’ O had ik mijn oogen zoo rein bewaard! Nu zijn ze bezoedeld door stof van de aard En als ik, vol deemoed, in de uwe schouw, Dan moet ik wel weenen, als van berouw. O wiesschen die tranen mijn oogen rein! Ik zou als mijn kindje zoo vroolijk zijn. Ik zag in de zon weer het Al-ziend Oog En Gods Engelen wandle' op den regenboog. Vorige Volgende