Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 235] [p. 235] IX. Vergeelde Kleêrtjes. Zoo zilvren kwam de zon door bevend loover spelen, Door ijl verwelkend herrefstloof, toen hoop verdween. - En, huivrende, uit hun schuilhoek haal ik, éen voor éen, De kleertjes, wil weleer, die nu al lang vergelen. Schat groeiende in mijn schoot gelijk een edelsteen In donkere aard! - gekooide vogel, op wiens kweelen Ik wachtte! - blanke vrucht van liefde's boom! - verhelen Voor eeuwig bleef mysterie 't kind, waar ik om ween. [pagina 236] [p. 236] Hoe licht zijn ze in mijn hand, die neveldunne kleertjes, Als bleeke bloesem van mijn droeven levensboom, Die zonder vrucht bleef! - en ik streel ze droomend teertjes. Hoe voelt mijn hand zoo moe, hoe klopt mijn hart zoo loom, Hoe weegt van tranen zwaar, die, licht als engelveertjes, Tooi van 't beloofde kind, dat leefde alleen in droom! Vorige