Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] XCIX. In Beukenschaduw. De beuken suizlen met hun sleperanken, Die rhytmisch wuiven op de bleeke lucht. Ik hoor geen stoornder en geen luider klanken Dan roep van pauwen, voor een bui beducht En zoet roekoeën, lief den liefdekranken, Van wilde duive en vleugelklepgerucht En, koel, in gras, waar tengre bloemen blanken, Het zachte vallen van een beukevrucht. [pagina 209] [p. 209] Waarom kan ik alleen geen vrede vinden In 't plechtig bosch, waarheen mij heimwee dreef? O zijn het tranen, die mijn ziel verblinden Voor kracht en kalmte van mijn beukendreef? 't Is me of die laan, een tempel voor wie minden, Verwijten ruischte en vroeg waarom ik leef. Vorige Volgende