Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] LXXXVII. Bange Nacht. Nu lig ik star en koud, als ware ik al gestorven, De leden streng gestrekt in 't strakke doodelaken. - Doodskoppen grijnzen wreed, daemonen honen, draken Bedreigen fel mijn roerloos weerloos lijf, bedorven Graflucht en kille slappe vleermuisvleuglen raken Mijn rijzend haar. - Ik lig, een lijk, door hel omzworven. God! had ik, lijf en ziel, de vreê des doods verworven! Doch 'k voel, ik weet het nu, mijn ziel blijft eeuwig waken. [pagina 184] [p. 184] O ziel, mijn bange ziel, gekweld door helsche machten, Welk hemel-morgenrood zal u vergeten leeren, Zal u vergoeden ooit deez donkre folternachten? O 'k voel het zoele bloed bezoedle' uw vleugelveêren, Mijn kranke blanke duif met droef-gebroken schachten! - O ziel! bezwijm van pijn! gij kunt u niet verweren. Vorige Volgende