Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] LXXXI. Asch. En langzaam valt een vale vlokkenregen, Als grauwe sneeuw, op mijn gebogen hoofd, En op mijn hand geheven naar 't beloofd, Van zomer purper, zwaar van najaarszegen, Met zoete laving lokkend levensooft. Met asch bevracht is mat mijn hand gezegen, Mijn lieder-vol ontloken lippen zwegen: Ze zijn vol asch, die álle vlammen dooft. [pagina 169] [p. 169] En dwarrlend dalen uit de grijze luchten, Lijk grijze vlinders, dof de vlokken neer. De bittere asch der Doode Zeeë-vruchten Is 't die mij ínsneeuwt, áltijd, áltijd meer. Ik waad door asch - waar zal ik henen vluchten? O 'k word bedolven - 'k zie de zon nooit weer. Vorige Volgende