Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] LXXV. Winterboomen. Tussche' aarde en hemel druilde wintermist, Gelijk een zwijgend, kil en grijs verdriet, Te bang voor tranen en te leeg voor lied. - Toen kwam de vorst, omkroond van amethyst, Van hermelijn ommanteld en hij liet, Waar armlijk treurde en rilde een dubbelrist Van droeve boomen, doezel-bleek verwischt, Een droompaleis verrijzen uit het niet. [pagina 157] [p. 157] Verstard van smart nu staan de boome' in tooi Van alabast en marmer; wit fluweel En meeuweveêren overdonzen mooi 't Armzalig bruin van kruipend ruig struweel. Doch luister - lavend lekt al lauwe dooi En 't blank versmelt in welig weenen heel. Vorige Volgende