Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] LXIV. ‘Sidderende Liefde’. Beklemd door d'ernst der plecht'ge boomen - zuilen Van welken tempel? - die hun kruinen vlechten Tot welving zwaar, waar zilverlicht wil vechten Met zwarte schaduw, voel ik schimmen schuilen En schuiven suizlende in het loof. - Daar hechten Zich klamme handen aan mijn kleed, in kuilen, Mijn voeten zwelgend, hongren monstermuilen. - O donkre Machten, wil' met mij niet rechten! [pagina 155] [p. 155] Doch plots, voor licht en blanken hemel open, Een veldje geel van ‘sidderende - liefde’. Mijn pooplend hart wordt stil en wil weer hopen En d'angst vergeten, die 't zoo bang doorgriefde En, vlinder-bevend, in de erinnring doopen Van lang voorbije, bloemeblije liefde. Vorige Volgende