Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] LXIII. Paard. Op glimglad asfalt glijdt het bleeke grijze paard. Zijn holle doodskop grijnst met oogen wanhoopzwart. Het glijdt, maar valt niet, sleept den zwaren wagen, tart Het wreede lot, dat geen verneedrend leed hem spaart. Met ál zijn narrebellen rinkelt dol en sart Brutaal het straatrumoer, waar veile zonde waart. De volle wagen kreunt - een hart met zorg bezwaard. - De remmen krijschen - helleziele' in foltersmart. [pagina 130] [p. 130] O droef legendepaard, uit zwoelen droom, gedoemd Tot déze ellende! ik wilde u streele' en troosten wel Met koele klaver, welig gras en weigebloemt.... Maar uit uw oogen loert uw ziel, die lijdt zóo fel Dat ál mijn bloemen valle' in 't slijk, nog bije'-omzoemd. O 't bleeke paard des Doods, gedreven door de hel! Vorige Volgende