Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] LXII. Winterstraat. De zwarte rouwkoets, door de grauwe straat, In niet te stelpen weenen van den regen, Zie ik zoo loom en moeizaam voortbewegen, Als droeg hij meer dan wat voor de aarde laat De ontboeide ziel, die, bevende opgestegen, In vreeze en hoop, haar hemel zoeken gaat. - Een orgel kreunt, een arme zanger blaat Een klagend straatlied, langs verlaten wegen. [pagina 128] [p. 128] De bleeke regen striemt de grijze ruit, Die natte sneeuw beplakt met watten vlokken. De volle goten, moegezwolgen, klokken. Ik luister eenzaam naar het treurgeluid Van droevig lied en roerend orgelnokken, Terwijl de wagen sleurt naar 't graf zijn buit. Vorige Volgende