Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] LXI. Wintergracht. Zwart, dreigend-zwart verrijzen de ijzren boomen Uit gracht-plaveisel, olie-glad vernist. Karmijnen seinen in den grijzen mist, Als drakenoogen, doen mijn treden schromen. De menschen gaan, een donkre schimmenrist, Elk naar zijn eigen noodlot. - Vreemd, in doomen Van aureole-paars, komt hoonend loomen De wreede maan, een drijvende amethyst. [pagina 126] [p. 126] De zwarte boomen van mijn starre smarten, De roode seinen van mijn rampen zijn 't. Verleden-schimmen dwalen door mijns harten Geheime wegen, waar de schemer kwijnt. In 't maangelaat zie 'k mij het noodlot tarten, Dat met zijn lach mijn bange ziel doorpijnt. Vorige Volgende