Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] LVII. Oude Tuin. Eentonig droomig ruischt nog de oude watermolen, Een haan klaroent, als uit een landlijk ver gehucht; De leeljen-vijver slaapt, in bloemen blank verholen, En linde-aroom doorzoelt de loome zomerlucht. De stille boomen staan en peinzen bij mijn dolen, Maar wijzen mij geen weg en wijden mij geen zucht. Ik zoek mijn Vroeger-Ik - waar houdt ge u bang verscholen, O lieve schim van mij, die voor mijzelve vlucht? [pagina 118] [p. 118] Nu dropplen, traag en zwaar, als warme tranenregen, De bronzen klanken neer van 't vrome klokkenspel. Mijn God! mijn ziel is moe van 't wandlen mijner wegen, Mijn ziel is dor van dorst, die brandt als vuur der hel. Mijn God, die mij verliet, nu laaf met liefdezegen 't Verdwaalde lam, dat blaat naar uw genadewel! Vorige Volgende