Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] XLIV. Wanneer de dagen lengen. 1. Wanneer al lichter luwer dagen lengen En lentig lief luidt de eerste merelzang En geler speelt de zonvlek op 't behang En, blank en blauw, hun sterke aromen plengen, Rank rijzende óp uit vonklend glasgevang, Voor 't open venster hyacinthe' en mengen April-aroom met wat de winden brengen Aan frisschen geur van de aarde vol verlang: [pagina 90] [p. 90] Dan, droef van heimwee, moet ik u gedenken En zien u weer in 't zonnig kamerkijn, Vertellend blij, met enkel oogenwenken: - ‘De lente komt, o voel dien zonneschijn!’ O kon ik zon u in uw donker schenken En al de bloemen van mijn raamkozijn! 2. O neem de roomige en de rozeroode, De hemelblauwe en die, violezwart. De rozeroode is voor uw nobel hart, De blauwe, voor uw trouw geloof, mijn doode, De donkerpaarse, voor uw heilge smart, De blanke, voor uw zuivre ziel. - Hoe bloode Breng 'k u mijn lentebloemen! hebt van noode Gij wel van de aard deze armlijke Arons-gard? [pagina 91] [p. 91] Doe open de armen! - zoetjes zal ik vlijen De bloemenstaven op uw trouwe borst. Doe open de oogen! - 'k laat Aprilzon glijen In 't zwarte graf, dat stille uw zonnedorst. Doe open de ooren! - 'k wil u zacht belijen Wat ik, op aard, geen ziel vertrouwen dorst. Vorige Volgende