Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] XLII. Voorjaarswind. Wild zoeft de wind, de zwarte boomen zwiepen, Met heksenarmen, die zij dreigend heffen. Ik voel in 't hart de felle speer mij treffen Van woesten wind, die wringt de kreunende iepen. Bazuinen lentestormen uit den kleffen Schijndooden grond de kiemen, die daar sliepen, God! zoo zij wreed mijn dooden wakker riepen! - Ik luister bang, ik durf het niet beseffen. [pagina 85] [p. 85] Nu glijdt tot mij, gehuld in sombre verven Van bladerbruin en grauw van asch, mijn Doode. - ‘Ik weet je leed, ik kom je helpen sterven.’ Ik strek mijn bevende armen, blij doch bloode, Ze ontwijkt mij, 'k moet haar lieve omhelzing derven. - Ja, help mij sterven, 'k heb u wel van noode. Vorige Volgende