Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] XXXVI. Augustusnacht. De maan beschijnt den schrijnend-witten muur, Waartege' een leiboom star te lijden staat. Haar bolgezwollen krijtbleek lijkgelaat Verschrikt een wolkje aan 't harde nachtazuur. Een bloedigroode droeve klimroos laat Haar blaadren valle' als bange tranen, 't uur Galmt dreigend twaalf maal, d'ál te kleinen duur Verkondend tusschen leven en te laat. [pagina 73] [p. 73] Dan zijgt de loome droomenstilte weer, Tot plots een perzik, met een zachten plof, Valt, rijp en donzig, van den leiboom neer. En, of die purpren vruchteval hem trof, Klaagt, ritslend, half in slaap, een vogel teêr. Dan zwijge' als wachte' op onheil, zwaar en dof. Vorige Volgende