Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] XXXV. Rivier. Hoe vroolijk wiekt de wit-en-roode molen, Bij 't windbewogen blauwfluweelen water! Een houtvlot geelt, een weigroen luchthuis staat er, Waaronder wippe', uit bronzen golvenholen, Blankzilvren vischjes; 't bruine bootje baadt er Den ranken romp in kabbelnat verscholen. Uit ruim azuur, waar sneeuwen meeuwen dolen, Maakt blije wind muziek van zeilgeklater. [pagina 71] [p. 71] Liefkozend lachen de appelgroene huizen, Als speelgoed klein gereid door kinderhanden, In tuintjes koel, waar oude boomen suizen Een oud verhaal uit kindjes-droomwaranden. Ik wou wel wone' in éen van al die kluizen En spelevare' en in den hemel landen. Vorige Volgende