Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] XVI. Mei. O zie de weien wit van madelieven, De wouden, groen van blije Meieblaadjes, Den meidoorn wuivend blanke wierookvaatjes En elken boom, vol vogels, die er lieven! Nu bloeit alom wat droomde in blonde zaadjes En de aard vergeet haar bange wintergrieven En zendt haar duiven, dat zij 't blauw doorklieven En zoet roekoeën in het loof der paadjes. [pagina 33] [p. 33] De zoele wind, vol groen- en bloem-aromen, Fluweelig streelend, vleit en zoent mijn wangen En wekt mijn lang in slaap geweende droomen, Tot al mijn zinnen trillen van verlangen En weelde en weemoed wellende overstroomen Mijn lenteziel, die zwelt van liefdezangen. Vorige Volgende