Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] XV. Lentebloemen. Ik zat en las de woorden van een wijze. De schemer viel; mijn ziel werd droeve en donker, Gelijk mijn boek, geen hoop in God meer blonk er. - O grondloos Niet, waarvoor ik deinzende ijze! Plots bracht mijn lief mij bloemen, blij geflonker Van zonnegeel bloeide óp in 't weedomgrijze. In knoppend vlierhout zong een meerl een wijze Van hoop-in-heimwee, die belovend klonk er. [pagina 31] [p. 31] 'k Zag héel de lente, ik ademde àl de aromen In d' éenen tuil. De kamer, waar gevangen Mij hield mijn wanhoop, stràalde. Ik zag de boomen Herleven, vrôo van loovr en vogelzangen, In d' éenen vlierstruik, waar de merel stroomen Liet mét zijn lied zijn hemele-verlangen. Vorige Volgende