Bleeke luchten(1909)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] IX. Koekoeksbloemen. 'k Loop langs den koelen vijver, waar de koekoeksbloemen Verblijen 't bloeiend gras met teeder zwavelgeel, Waar zuider-suizelwind doet wuiven elken steel En myriaden mugjes droomrig wemel-zoemen. Mijn voet zinkt weg in streeling weeker dan fluweel Van veerend mos en halmen, die 'k niet weet te noemen. Ik hoor een koekoek d' eigen zoeten naam beroemen. - En reuk krijgt ook, in bosch-aroom, zijn vreugdedeel. [pagina 19] [p. 19] Zal, als een dartel kind, ik roekeloos nu plukken Die blonde koekoeksbloemen, handvol lente in huis? - Ik, die geen leven gaf, zou 'k durven ruw ontrukken Wat leeft in eenvoud rein, aan aarde en boomgeruisch? - Neen, vreest mij niet, 'k zal niet begeerig naar u bukken. Met leege handen keer ik naar mijn leege kluis. Vorige Volgende