| |
| |
| |
Naa-reeden aanden Waarheid soekende Leeser.
ALles (naa ons oordeel) voorgestelt hebbende, wat, ontrent de veranderinge der Bloedeloose Dierkens in 't gemeen, kan gesegt werden. Soo was nu ons voorneemen waarheid beiverende Leeser; om van het Ey, de Wurm, ende het Popken, besonderlijk te spreeken: ende met eenen vande dierkens, dewelke binnen inde gewassen, ende de lichaamen der gevoelijke schepselen, gevonden werden, iets te seggen. Dan alsoo wy bevinden, dat, nootsakelijk een gansche. verhandeling, hier toe van nooden is, ende ons ook nog verscheide ondervindingen ontbreeken: Soo ist naa datwe onse aanmerkingen hier van sullen by een vergadert, ende in order gestelt hebben, ende ook nog eenige op nieuw gedaan; datwe deselve als een tweede deel, van onse Algemeene Verhandelingen vande Bloedeloose Dierkens, sullen laaten volgen. Ende ons dan daar naa, ofte ook ondertusschen, tot het uitgeeven van onse besondere ondervindingen, bevlytigen: het welke wy (indienwe maar tijd ende gelegentheid tot soo een groot werk kunnen vinden) stuk-wijs voorgenoomen hebben te doen: soo om de naukeurige begeerte onser vrienden te eerder te versaadigen, als meede om dat veele van onse waarneemingen nog maar ten halven van ons gedaan sijn. Soo dat indienwe met het uitgeeven soude willen wagten, totwe alles net ondervonden hadden; men niet alleen eenige jaaren sou moeten verbeiden: maar wy gelooven ook, datter ons leeven niet lang genog toe sou weesen. Soo datwe oordeelen het veel beeter sal sijn indienwe stuk-wijs, ofte een voor een, onse ondervindingen aan den dag brengen. Het welke indienwe in een, twee, ofte drie voorbeelden doen moogen, soo gelooven wy dat de weg, om de vordere ondervindingen te vervolgen, makkelijk ende gebaant sal weesen.
Ondertusschen alsoo wy bevinden, dat eenige seer Geleerde ende ook Hooge stants persoonen, van gevoelen sijn; dat, eenige Dierkens uit de gewassen ende Planten, soude voortgeteelt werden, op de wijse alsse | |
| |
haare saaden ende vrugten voortbrengen. Soo is't datwe niet kunnen naalaaten, hier nog in te voegen: 't geen wy alreede in 't jaar ses en sestig, aan een van onse seer lieve vrienden, over deese saake geschreeven hebben. Den inhoud van onsen brief was aldus:
‘Dat de Bloedeloose Dierkens uit de groeiende schepselen, haar oorspronk soude neemen; meenen wy geensins deur ondervindingen beweesen te kunnen werden; in tegendeel soo ondervinden wy, datse alleen uit de selve haar voetsel trekken; soo dat het voetsel alleen de reeden is, waarom wy haar in deselve opgeslooten vinden, ofte ook waarom de genoemde gewassen selve gebooren werden. 't Is wel waar datwe door een stantvaste ende ongeschonde order in de natuur; uit verscheide planten, verscheide dierkens, dewelke aan de genoemde gewassen als eigen ende natuurelijk schijnen te sijn; alle jaaren sien voortgeteelt te werden: maar men moet weeten dat deese dierkens, uit saad van haar soort gelijke, het welke de genoemde planten, ofte ook boomen, ende vrugten, ingedrukt ende aangebragt is; haar oorspronk neemen. Deese saadkens ofte eyerkens worden bykans op de selve wijse, de groeiende schepselen ofte de gewassen in het begin ingedrukt, daar meede vereenigt, ende uit de selve, de wonde weer geslooten sijnde, naderhand gevoed, gelijkerwijs als men met een priem, de Pompoenen, ende andere vrugten, letteren ende teekenen insnijt: dewelke indrukselen metter tijd, deur vogtigheeden opgeswollen werden, vergroot, ende seer wonderlijk booven de gemeene vlakte verheeven. Soo heb ik dikmaal de eyeren der bloedeloose dierkens, soo sterk de teere takken vande boomen ingedrukt bevonden, datse sonder quetsing daar niet van konden afgenoomen werden. Soo bevinden wy ook, wanneer op de toppen der Willege boomen, het ey van een seeker bloedeloos dier geset werd; dat daar datelijk een besonder gewasken, op de manier als een Artisokke komt uit te puilen, uit het welke, naa ses of seeve maanden, dan een vliegken voortkomt. Soo brengt ook de aldergrootste Nagt-cappel, dewelke uit een Hout-vvurm haar ооrsрrоnk noemt, haar eyeren in de willege boomen; uit welke, gebrooken sijnde, het Hout-wurmken, met sijn seer sterke tanden, sig een opening ende weg in de schors maakt. Inde Raapen heb ik deese winter, verscheidene uitwaskens van ongelijke grootte bemerkt, in welke ik soo veel wurmen gevonden hebbe: inde kleenste wratkens bemerkten ik een Ey, inde grootste een teere ende vveeke Wurm, dewelke sonder beenen was, ende met seer harde tanden gewaapent. Vorders soo is het seer aan- | |
| |
merkelijk ontrent de Wurmkens sonder voeten, dewelke wy inde uitwassen bevinden; dat, soo de selve inde holligheeden, diese inde vrugkens naa de groote van haare lichaamen gemaakt hebben, ende waаr in sy haar voetsel vinden (want alle deese dierkens worden deur de mont gevoet, daar wel op te letten is) niet en blijven, maar daar uit genoomen werden; datse geensins in het leeven kunnen behouden werden. De holligheid nu in welke het Wurmken gevonden werd, datwe binnen in het vrugken op de toppen der Willegen bemerken, komt net met de groote van sijn lichaam over een. Het Wurmken inde Rapen, heeft weer een holligheid wat grooter, als sijn lichaam. Soo bevinden wy ook dat de holligheeden, dewelke de ongevoete hout-wurmkens оver-aardig in het hout breeken, geheel met de groote van haare lichaamen over een komen: ende deur welke holligheeden, sy haar veerdig genog, de agterste deelen van haare lichaamen in het hout op doende krimpen ende de voorste uitstrekkende, beweegen kunnen. Maar wanneer de genoemde dierkens van deese haare huiskens ofte holligheeden, ende het voetsel datse daar in vinden berooft werden; behalven datse haar niet beweegen kunnen, soo wordense ook vande hette vande son ofte de droogte vande lugt, ligtelijk verstijft, ende op andere onnoemelijke wijsen meer koomense te sterven ende te verongelukken. Soo leeven ook onder der aarde, ende in het waater, veelderhande voeteloose dierkens, die daar gevoet ende onderhouden werden. Die nu in het waater, van voeten berooft sijnde, leeven; beweegen haar van plaats tot plaats om'er voetsel te soeken, deur middel van haar start. Maar alsoo ik nu ontrent eenige voeteloose wurmkens die onder der aarde leeven, een seer besonderlijk voeden aangemerkt hebbe; ende dat voornamentlijk ontrent de eyeren vande Mieren, dat inder daad dierkens sijn: soo sal ik het selve U. E. hier meede deelen.
De regte eyeren dan van de Mieren, die worden in de eerste daagen, naa datse gelegt sijn glad ende blinkende, ende sonder datse in ringekens of in kervingen verdeelt sijn, van my bevonden. Daar naa uit haare vlieskens gekroopen sijnde; soo vertoonen sy haar leevendige ende sonder voetige wurmkens te sijn, hebbende verders haare lichaamen, door kenbaare ringekens ofte insnijdingen, ende inbuigingen verdeelt; soo datse ten onregte vande Natuurkundige eyeren gesegt werden te weesen. Tot deese dierkens soo bevind ik verder dat de Mieren een ongeloofelijke sorg ende liefde hebben, ende haar geduurig op datse dog wel gevoet soude werden, inde mond draagen ende soo ver- | |
| |
plaatsen. Soo datse in het geringste van dat tot haare voeding ende opbrenging van nooden is, niet naa en laaten. Ik bewaarde in mijn kaamer verscheide van deese mierkens, dewelke ik met haar wurmkens in een glas met aarde opgeslooten had. Ontrent deselve vernam ik als de aarde droog wierd, datse dan haare jongen dieper ende laager inde selve indroogen; maar daar waater opgietende: soo was 't verwonderlijk om te sien, wat neerstigheid, sy, door haare liefde geperst, aanwenden, om alle deselve op het drooge weder te brengen. Soo heb ik dikmaal gesien alsse in eenige daagen geen waater gehad hadden, dat wanneer ik de aarde bevogtigde, sy alle haare jongen daar daatelijk naa toe brogten; dewelke ik dan seer bescheidentlijk heb sien beweegen, ende het waater opsuigen. Dikmaals heb ik ook besogt omse selver op te voeden; maar als booven vande andere wurmkens gesegt, soo is my dat nooit gelukt: behalven dat ik sonder de Mieren haare Popkens, die nu niet meer gevoed werden, oit heb kunnen uitbroeien.
Wederom de Rupsen ende veel andere dierkens met voeten, die worden op de geseide wijse geensins, inde gewassen, planten, ende vrugten, opgeslooten. Dan alsoo hier ontrent nog veel ondervindingen te doen sijn, soo sal ik niet seekers voor tegenswoordig nog besluiten. Wenschende eerstelijk haare manieren, voetsel, ende oneindige andere besonderheeden meer te bemerken. Ondertusschen soo meen ik niet dat teegens mijn voorgestelt gevoelen komt te strijden, datwe selfs naa eenige jaaren, ende dat voornamentlijk uit vermeuluwt houd, eenige bloedeloose dierkens sien voort te koomen, want behalven dat de eyeren seer lang eerse ontslooten werden haar bewaaren: soo groeijen ook somtijts de wurmen eenige jaaren aan eerse komen te veranderen.’
Wat nu de bloedeloose dierkens belangt, dewelke wy inde ingewanden der gevoelijke schepselen bevinden: daar gelooven wy ook deselve regelen te moeten waar genoomen werden. Dan niet ontrent alle. Behalven dat hier het geval ook eenigsins schijnt plaats te hebben; het welke wy van het innemen, ende deurslokken van eenige saaden der dierkens, ofte ook de wurmkens der selve, verstaan. Soo alswe dat t'sijner tijd naader sullen uitleggen: ende met alle omsigtigheid verklaaren. Want het ons al een groote saake dunkt te weesen, datmen sou kunnen bewijsen, dat een dier of wurm van sijn natuurelijk voetsel onttrokken sijnde, op een plaats tegens sijn natuur ende by een ander voetsel sou kunnen in 't leeven behouden werden. Ondertusschen soo bevinden wy den | |
| |
grooten ende den Aanbiddelijken Maaker, soo eenvoudig ende overnet over eenkomende in alle sijne werken, datwe ontrent de selve, ook het alderminste geval, geen toegank sien te hebben.
Dan dit verlaatende: naademaal alle Gods werken op de selve regelen gegrontvest sijn, ende wy der selver waare oorsaaken ofte eige oorspronkelijkheden, geheel ondeurgrondelijk bevinden; ende soo inder waarheid niet als den omtrek vande enkele schaduwe sijner wonderheeden kennen: soo gelooven wy seekerlijk, dat de eenigste kennis ende wijsheid der Wijsgeeren, maar alleen in het gesont begrijp van haare nette vertooningen, ofte uitwerkingen, dewelke veelmaal wederom kennelijke oorsaaken van andere uitwerkingen sijn; geleegen is. Waarom wy ook om die wel te kennen, ende daar vaste stellingen, regelen, besluiten, ende redenen uit te putten, alle neerstigheid ende arbeid behoorden aan te wenden. Want anders, gelijk wy in onse voorreeden gesegt hebben, naademaal de natuur onuitputtelijk is, soo geraakt de waarheid, ons genogsaame ondervindingen ontbreekende; ende die ons inde duisterheid der onwetentheid als een blinde sijn stоk moeten leiden; ligtelijk in groot gevaar. Ende wy selve sijn oorsaak dat de saaken die inde natuur ligt te kennen sijn, niet alleen duister maar ook onoplosselijk voor ons werden; ende ons soo in plaats van kennis meerder onwetentheid ende blintheid koomen te baaren. Ende wat behoef ik, om dit te bewijsen, een ander voorbeelt als dat van Goedaert by te brengen, dewelke genogsaame ondervindingen ontbreekende, ende daarom sig verkeert hebbende ingebeelt, als de Rupsen niet genog gegeeten hadden, ende dan soo quamen te veranderen, datse niet als kreupele ende ontaarde dieren soude voortbrengen; door deese valsche stelling niet alleen alle sijne andere ondervindingen als in duisterheid heeft begraaven: maar hy isser ook onbequaam deur geworden, om een vande alderheerelijkste aanmerkingen, dien hy nogtans met eigen oogen sag, te ondervinden. Ende soo ik wat verder gaande, wilde bybrengen, hoe een oneindig getal van Wijsgeeren, de ondervindingen laatende ende haare reedenen of eigen hersen-beelden volgende, gelijk als een blinde van de veruwen, vande waare veranderingen der bloedeloose dierkens geoordeelt hebben; het sou sig selven schaamen. Ende wat voor ontschuldingen kunnense bybrengen, datse soo stout vande oorsaaken ende de gronden deeser dingen hebben durven reedeneren; daar haar de uitwerkingen ofte de vertooningen der saaken selfs, nog onbekent waaren? Ende om openhartig te spreeken, indien onse reeden valsch ende gebrekkelijk is, | |
| |
indiense niet door de ondervindingen kan ondersteunt werden, daar door beweesen werden, ende in de selve eindigen, soo dunkt ons datter geen sterker nogte kragtiger reedenen kunnen weesen; als de welke uit de ondervindingen ende de ervarentheeden selfs, daarse in moeten eindigen, gehaalt werden. Sijnde alle andere reedenenen, dewelke deese vaste ende onbeweegelijke grontvest niet en hebben, op hoeveel optellingen ende besluiten sy ook steunen, eenigsins voor verdagt te houden; ende soose met de ondervindingen niet over een en koomen, geheel te verwerpen. Hier meede stemt overeen den grooten Carthesius. Dissert. de Method. Quippe (segt hy) multò plus veritatis inveniri arbitrabar, in iis ratiocinationibus quibus singuli homines ad sua negotia utuntur, & quorum malo successu paulò post puniri solent, quum non rectè judicarunt, quam in iis quas Doctor aliquis otiosus in musaeo sedens, excogitavit circa entia rationis, aut similia quae ad usum vitae nihil juvant; & ex quibus nihil aliud expectat, nisi fortè quod tantò plus inanis gloriae sit habiturus, quo illae à veritate ас sensu communi erunt remotiores; quia nempe tantò plus ingenii atque industriae ad eas verisimiles reddendas debuerit impendere. Dat is. Want my dagt dat ik veel meer waarheid, in de redeneeringen sou vinden, die ieder doet aangaande de saaken die hem betreffen, en daar af d'uitgank, hem haast daar na sal straffen, soo hy qualijk geoordeelt heeft; als in de redeneeringen, die een Gelettert man in sijn vertrek doet, aangaande de bespiegelingen die geen uitwerking voort en brengen, ende die geen ander gevolg in hem hebben, dan dat hy misschien soo veel te meer verwaantheid daar uit sal trekken, als sy veerder van 't gemeen verstand af geleegen sijn; om dat hy soo veel te meer kunst ende vernuft sal behooren besteet te hebben, in te tragten die waarschijnelijk te maaken.
Welke reedenen van den Eedelen Heer Carthesius, neffens het weesen ende het gewigt der ondervindingen, wel оverweegende: soo dunkt ons, datwe die kragt des verstants, Reeden soude kunnen noemen; waar door alswe onse sinnen; te vooren door genogsaame ondervindingen ten vollen geregelt sijnde; wel gebruiken: wy een klaar ende onderscheidentlik begrip ofte gedenkbeelt vande dingen maaken; soo datwe naa het selve de saaken uitvoeriglijk ende dadelijk in 't werk kunnen stellen: Waarom vvy oordeelen ons begrip klaar ofte minder klaar vande dingen te sijn; naa datwe deselve meer of minder kunnen uitwerken; ende die alsoo minder of meerder in onse magt ende vermoogen hebben. Het welke soo sijnde, soo soude wy van geen saaken een volmaakt klaar ende onderscheidentlijk begrip hebben; dewelke na het selve niet haare dade- | |
| |
lijke uitwerkingen kunnen hebben: behalven ook dat onse waare ende onderscheidelijke kennis seer kleen, ende eng bepaalt, bevonden sou werden: gelijk wy ook inder daad, indienwe onse onwetentheid niet willen vleien? moeten bekennen dat deselve is. Ende om een voorbeelt, vande dingen diewe eenigsins verstaan, te geeven: soo dunkt ons indien de Genees-heeren, een klaar ende onderscheidentlik begrip, soo van het maaksel van ons lichaam, als de beweeging vande vogtigheeden door het selve; hadden: datse ook uitvoeriglijk de onorder dier deelen soude kunnen herstellen. Ende alsoo haare klaare ende onderscheidentlijke gedenktbeelden, in dadelijke ondervindingen; dewelke selfs by alle Natien de Reeden dan weg neemen; doen eindigen. Maar gelijk als die Heeren seer ongelukkig hier ontrent sijn, ende haast geduurig, om datse niet wel-geredeneert hebben, met tegenstrijdige uitwerkingen gestraft werden: soo ist, dat ook ontrent deese saak, den grooten Carthesius weeder met alle reeden op de ondervindingen aandrinkt.
Soo blijkt dan middag klaar uit het voorgaande, datter waarelijk eenige dingen in het verstant kunnen weesen; dewelke te voren nooit door de sinnen begreepen sijn: maar dewelke wy niet klaar nogte onderscheidentlijk begrijpen; ten sy datse inde sinnen wederom eindigen, ofte daar uitvoeriglijk in eindigen kunnen. Behalven nogtans, datwe te vooren, door de ondervindingen ende de dadelijkheeden, ons verstant soo regelen: datwe bequaam werden om ook sonder de ervarentheeden, vande dingen diewe nooit ondervonden hebben; iets vasts ende grondigs te verseekeren. Ten welken aansien dit van Aristoteles komt te gelden. (Lib. iii. cap. x. de Gen. Anim.) Rationi (segt hy) etiam fides adhibenda est, si, quae demonstrantur, cum iis rebus conveniunt, quae sensu percipiuntur. Dat is. De Reeden moet ook geloof gegeeven sijn, indien, de dingen dewelke voorgestelt werden, met die saaken overeen koomen, dewelke deur de sinnen begreepen werden.
Waarom alles wel insiende soo dunkt ons, indienwe een klaar ende onderscheidentlijk begrip, soo van het maaksel vande Mensch, als de beweeging van sijn vogtigheeden, ende soo voorts; hadden: datwe naa het selve niet alleen sijn verloore gesontheid dadelijk soude kunnen herstellen: maar ook als boven de Natuur stappende, hem ganschelijk vernietigt sijnde, weer geheel hermaaken. Soo dat, naa het begrip vande saaken klaarder ende onderscheidender by ons is; wy meer of minder ontrent de dingen uitvoeriglijk gelukken.
Maar gelijk alswe van alle saaken, geen vvaaragtige ondervindingen | |
| |
kunnen verkrijgen, ende alsoo geen klaar ende onderscheidentlijk begrip vande selve hebben (als van die dewelke voor ons gesigt te kleen, ende van andere, dewelke daar te ver afgeleegen sijn) soo moeten wy ons ook niet dwaaselijk inbeelden, van ooit door onse reeden, tot de waare ende de eigentlijke kennis vande oorsaaken dier dingen, ik laat staan tot die van haare waaragtige uitwerkingen; te sullen koomen. Leggende gelijk wy gesegt hebben onse aldergrootste Wijsheid, niet inde kennis vande oorsaken der dingen, maar alleen in een net ende onderscheidentlijk begrip, van der selver waare vertooningen ofte haare uitwerkingen (dewelke als door een ladder ons naa de hoogste oorsaaken doen opklimmen, ende door welke wy oneindige saaken tot veelderhande nut van ons leeven kunnen uitwerken) geleegen. Dan niet als voor soo verre alsse vande sinnen met alle omsigtigheid te werk gestelt sijnde, begreepen kunnen werden, ofte ten minsten daar in eindigen. Sijnde dan soo onse reedenen, dewelke wy uit de voorige ondervindingen putten, ende tot die dingen, diewe nog niet ondervonden hebben, toepassen; soo lang als voor verdagt te houden, ende daar als van te twijfelen, totse inde ervarentheeden weerom eindigen.
Soo dunkt het ons ook wonder wel gesegt te weesen van Harveus, handelende, in de voor-reeden sijn's boek vande Teeling der dieren, van de wijsen om de waarheid te ondersoeken. Quare (segt hy) inepta prorsus, & erronea est, usitata hodie veritatis indagandae methodus: dum plurimi sedulo inquirunt, non quid res sint, sed quid ab aliis dicatur: deductaque ex singularibus praemissis universali conclusione, factoque inde saepe perperam analogismo, verisimilia plerumque ad nos, pro veris, transmittunt. Hinc factum, ut scioli multi, & Sophistae, aliorum inventa expilantes, eadem passim (ordine solummado, verbisque immutatis, paucisque nullius momenti adjectis) pro suis audacter venditent; philosophiamque (quam certam, & perspicuam esse oportuit) obscuram, intricatam, & confusam reddant. Qui enim Autorum verba legentes, rerum ipsarum imagines (eorum verbis comprehensas) sensibus propriis non abstrahunt, hi non veras Ideas, sed falsa Idola & phantasmata inania mente concipiunt: unde umbras quasdam & Chimeras sibi fingunt; totaque ipsorum theoria, sive contemplatio, (quam tamen scientiam arbitrantur) vigilantium insomnia, aut Aegrotantis Animi deliria repraesentat. ende een weinig daar te vooren. Nempe (segt hy) ex sensu permanet sensatum: ex permanentia sensati, fit memoria: ex multiplici memoria, experientia: ab experientia, ratio universalis, definitiones, & maxima, sive axiomata communia, cognitionis certissima principia. Ende naderhand in sijn vier en veertigste oefening. | |
| |
Quare haud mirum est, (segt hy) plurimos errores, ab ultima antiquitate unanimi consensu traditos, ad nostra usque tempora descendisse: virosque, alias ingeniosos, egregie hallucinatos esse; dum sibi abunde satisfactum arbitrantur, si ex aliorum libris sapiant, & doctorum virorum sententias in memoria habeant. Aequidem, qui hoc pacto, veluti ex traduce (ut sic dicam) philosophantur; haud melius sapiunt, quam eorum libri quos penes se servant.
Soo bevinden wy verder, dat, den grooten Carthesius, voorgenoomen hebbende, sijn geheele leeven, te besteeden; om de beschouwende ofte de bespiegelende Wijsgeerte, soo tot vindinge van verscheidene kunsten, als tot nut van het leeven ende de gesontheid, in een werkende te veranderen; maar siende dat mogelijk het leeven ende de ervarentheeden hem hier toe souden ontbreeken; de voortreffelijke verstanden, om ieder na haar vermoogen, de ondervindingen ten uitersten voort te setten; getrouwelijk aanport. Sijne woorden (Dissert. de Meth.) luiden aldus. Cum autem proposuerim (segt hy) totam meam vitam collocare in scientiae adeò necessariae investigatione, & inciderim in viam quae mihi talis videtur, us si quis eam sequatur, haud dubiè ad optatum finem sit perventurus, nisi aut brevitate vitae aut experimentorum defectu impediatur: judicabam nullum melius esse adversus duo ista impedimenta remedium, quam si fideliter publico communicarem id omne, quantulumcunque esset, quod reperissem, & praclara ingenia incitarem, ut ulterius pergere contenderent, singulique quod in sua facultate esset ad experimenta facienda conferrent, atque etiam eorum omnium quae addiscerent publicum particeps facerent, eo fine ut ultimi incipiendo ubi praecedentes defiissent, & ita multorium vitas & labores conjungendo, omnes simul longius progrederemur quam singuli privatim possent. Quinetiam de experientiis observabam, eas tanto magis necessarias eße, quantò quis majorem notitiam est adeptus.
Soo bevinden wy verder, dat, den Roem-rugtigen ende Eedelen Heer Robertus Boyle, dewelke door sijne verwonderlijke schriften de geheele weerelt verbonden heeft; niet alleen meede alle sijnen arbeit heeft aangewent, om de ondervindingen ten uitersten voort te setten, ende uit de selve dan vaste ende seekere stellingen te trekken: maar hy komt ook met gewigt van reedenen de nootsaakelijk der selve openhertig ende gunstig in te scherpen. Luidende sijne woorden onder andere (Tent. Physiol. Comment. proaem.) aldus. Et profecto, si homines sese exorari paterentur, ut Naturalis Philosophiae Instaurationi impensius, quam Nominis claritati studerent, opinor eos facilè intellecturos, se de humano genere praeclarius mereri non poße, quam si experimentis moliendis, & observationibus accumulandis, operam seriò & sedulò intenderent; neque principìa & axiomata sanci-
| |
| |
rent tam intempestivâ libidine; temerarium ratitales theorias stabilire, quae ad omnium naturalium Phaenomenon explicationem accomodentur, priusquam, vel decimam eorum partem, quae explicanda sunt, observatione assequti fuerint. Non quod interea de experimentis ratiocinari, aut rerum foedera, differentias, & schematismos quam maturrimè indageri, ullo modo prohibeam. Quippe tam religiose à rationis usu abstinere mòlestum admodum foret, si non prorsus impossibile. Ende soo voorts.
Maar om onse reeden te volvoeren; met verbaastheid by mijn selven overdenkende, dat ik door middel vande ondervindingen, hier ееn saak voorgestelt hebbe, daar ontrent de twee duisent jaaren, reekenende van Aristoteles tijden af, als in het blind naa getast, ende in het donker naa gevist is; ende dat niet alleen van geen geringe Verstanden, maar selfs vande alderspitsvinnigste, ende die ons in alle deelen onvergelijkelijk overtreffen: soo dunkt ons geen grooter bewijs-reeden, om ons voorige seggen te bewaarheeden, te kunnen gegeeven werden, als alleen dat selve. Ende daar is ook geen betooverende reedenaar van nooden, om met sijn bekoorelijke woorden, de nootsaakelijkheid van het naukeurig ondersoeken der saaken aan te prijsen: want soo onse alderbeste reedenen in de ervarentheeden moeten eindigen, daar op gegrontvest sijn, ende die voor leitsman hebben; waarom souden wy haar niet liever uit de selve, als uit onse waggelende hersen beelden putten? Ende soo door een opgeswolle hoveerdigheid ingenoomen, alle waarheeden van onse reeden te moeten af koomen, staande houden? daar nogtans wanneer wy onse sinnen wel gebruiken, de onsienelijke dingen, uit de siene lijke, bekent kunnen werden.
|
|