Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens
(1669)–Jan Swammerdam– AuteursrechtvrijJan Swammerdam, Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens. Meinardus van Dreunen, Utrecht 1669
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
Bayerische Staatsbibliothek München, signatuur: 1122680 4 Zool. 391, scans van Google Books
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens van Jan Swammerdam uit 1669.
Er is gebruik gemaakt van een door Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen aangeleverd bestand.
redactionele ingrepen
deel 1
fol. **3r: de → ende: ‘ende wat belangt de naamen van Paapken, Draakxken, ende Tonneken’
fol. **3r: vergelgelijking → vergelijking: ‘die in onse algemeene vergelijking der veranderingen, agter ons werk gedrukt, gesien kunnen werden’
fol. **3v: solpite → sospite: ‘Artis delicium nostrae, quo sospite quondam’
fol. **3v: scerelata → scelerata: ‘Quod multa abstulerit ter scelerata manus’
fol. **4r: claudula → caudula: ‘Quam villosa intus claudula clusa tegit’
p. 4: vertoonigen → vertooningen: ‘om de vreemde ende de verscheidene vertooningen deser dierkens, klaar ende onderscheidenlijk te begrijpen’
p. 7: nier → niet: ‘niet naa het gemeene gevoelen verwonderlijker is’
p. 16: ongeboogen → omgeboogen: ‘ende dan nog omgeboogen sijnde naa de buyk’
p. 22: eerste → eerse: ‘eerse haare melkagtige leedemaaten in het aldergeringste kunnen beweegen’
p. 28: sensiliva → sensitiva: ‘Animalia sensitiva’
p. 29: denetum → denegatum: ‘si transmutantur animalia, &c. cur idem metallis denegatum’
p. 31: consttuere → constituere: ‘caput Bombicis caudam papilionis in metamorphosi illa Aureliana constituere’
p. 32: dien → sien: ‘gelijk in soo een gelegentheyt wy dikmaal sien gebeuren’
p. 35: existente → praeexistente: ‘Alter est, cum ab aliquo praeexistente fit’
p. 36: putresente → putrescente: ‘vel ex materia putrescente (humido siccescente, vel sicco humescente)’
p. 37: asserre → asserere: ‘ut Aristoteles Metaph. l. 7. c. 9. videtur asserere’
p. 37: concinnata → concinnato: ‘quasi sigillo impresso vel proplasmate concinnato finguntur’
p. 39: voortteeling → teeling: ‘Inde bloet-ontbeerende dieren schijnt het geval geweldig de teeling te bevorderen’
p. 40: het foutieve paginanummer 28 is verbeterd in 40.
p. 51: lihtelijk → lichtelijk: ‘kan hier lichtelijk opgelost werden’
p. 53: Moufelus → Moufestus: ‘den Heer Goedaert, veel scherpsiender willende weesen als Moufetus, Harveus, ofte andere’
p. 57: Guldeken → Gulde-popken: ‘aan neemende de gestalte van een Popken ofte Gulde-popken’
p. 61: veranderiug → verandering: ‘ofte in een tweede verandering van een Popken’
p. 75: af → als: ‘ondervinden wy een sy-taxken van maaksel als een hayrken uyt te spruyten’
p. 75: volgelkens → vogelkens: ‘een beweeging, als die vogelkens de welke Mosschen gemeenelijk genoemt werden’
p. 77: D → E: ‘Als eenigsins afgebeelt is by de letter E.’
p. 83: Wijskens → Wijfkens: ‘hebbende de Wijfkens seer kenbaare eyeren’
p. 85: Harvens → Harveus: ‘de andere dieren, dewelke den Heer Harveus, uyt een volmaakt ey gebooren te sijn, staande houd’
p. 96: aniphibiae → amphibia (Apes amphibia’
p. 96: efra → fera: ‘Apes fera’
p. 97: paskens → plaskens: ‘Waar om wy ook inde somer, selfs inde minste water plaskens, datelijk een geweemel van dierkens verneemen’
p. 100: or- → orde: ‘Gelijk dan de eerste orde van veranderingen niet anders is’
p. 105: het foutieve paginanummer 97 is verbeterd in 105.
p. 111: selve → de selve: ‘Wederom onder de selve vertoonen sig de twee laatste deelkens, die grooter sijn ende hayriger’
p. 112: het foutieve paginanummer 98 is verbeterd in 112.
p. 112: genoem- → genoemde: ‘Ende wanneer het gebeurde dat de genoemde start sijn droogte quam te verliesen’
p. 117: suytken → snuytken: ‘uyt onse ondervindingen van den angel ende het snuytken’
p. 119: dier- → dierkens: ‘ende dat te meer alsoo ons veel soorten van dierkens bekent sijn, de welke haar schielijk uyt het waater verheffen’
p. 123: werderom → wederom: ‘ende wederom andere, de welke haare hoornkens in seer lange, effene, ende als ongeknoopte leedekens verdeelt hebben’
p. 168: hebken → hebben: ‘ende de voorige groote, ofte die wy nu afgebeelt hebben, uyt Oost indien’
p. 168: eude → ende: ‘den Deurgeleerden ende seer naukeurigen Heer Monsieur l’Abbé Boucaud’
deel 2
p. 7: knnnen → kunnen: ‘sijn verloore gesontheid dadelijk soude kunnen herstellen’
p. 24: letrer → letter: ‘dewelke ook die van het Wijfken by de letter K afgebeelt overtreffen’
p. 45: uytgetokken → uytgetrokken: ‘inde de Rupse IV, daar wijse uytgetrokken hebben’
p. 46: Gulde-poken → Gulde-popken: ‘van de nootsaakelijke schikking der leedemaaten tot een Gulde-popken’
fol. ***3r: hals → half: ‘half rups, en half popken kunnen maaken’
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (*1v, 12, 50) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[fol. *1r]
HISTORIA GENERALIS
INSECTORUM,
OFTE
Algemeene Verhandeling
VAN DE
Bloedeloose Dierkens.
[fol. *2r]
Jan SwammerdamAmsterdammer
Doctor in de Medicynen,
Historia Insectorum Generalis,
ofte
Algemeene Verhandeling
van de
Bloedeloose Dierkens.
Waar in, de waaragtige Gronden van haare langsaame Aangroeingen in Leedemaaten, klaarelijk werden voorgestelt; kragtiglijk, van de gemeene dwaaling der Vervorming, anders Metamorphosis genoemt, gesuyvert: ende beknoptelijk, in vier onderscheide Orderen van Veranderingen, ofte natuurelijke uytbottingen in leeden, begreepen.
Het Eerste Deel.
Met uytgesogte afbeeldingen verrijkt.
t'Uttrecht,
By Meinardus van Dreunen, Ordinaris Drucker
van d'Academie. Anno 1669.
[fol. *2v]
Insusurro itaque in aurem tibi, (amice lector!) ut, quaecunque à nobis in Hisce de Generatione Animalium exercitationibus tractabuntur, ad exactam experientiae trutinam pensites; fidemque iis non aliter adhibeas, nisi quatenus eadem indubitato sensuum testimonio firmissime stabiliri deprehenderis.
Harveus, in de Voor-reeden van sijn Boek, handelende, van de Teeling der Dieren.
[fol. ***1r]
Inhoud van't geheele Werk.DAt de kleenste ende de grootste schepselen in waardigheid malkander niet en wijken. | Fol. 1 |
dat haar aard eeven onbegrijpelijk is. | 2 |
dat haar leeden op een order gemaakt sijn. | ib. |
datse beyde niet geheel ontleed kunnen werden. | ib. |
Datse ons Beyde nog onbekent sijn, | 3 |
datse ten onrecht in volmaakte ende ondieren onderscheiden werden. | ib. |
datse het selve begintsel hebben | ib. |
dat het begintsel van een mier soo groot is, als dat vande grootste schepselen. | ib. |
dat de hoedanigheid van't hert de reeden is dat de dieren grooter of niet grooter werden. | ib. |
dan den aard van een mier onder de groote schepselen geen gelijkenis en heeft. | 4 |
De reeden van het tegenswoordige schrijven. | 4. |
dat het noodig is eenige algemeene stellingen, eerwe tot de besondere ondervindingen koomen, voor af te senden. | ib. |
dat alle de veranderingen der bloedeloose dierkens tot een geslagt kunnen gebragt werden, ende in vier orderen begreepen | 5 |
Dat de veranderingen deeser beeskens als een schoone schilderie metter tijd verdonkert sijn | ib. |
De afdeelinge van't geheele werk. | 6 |
DAt de verandering van een Rups soo wonderlijk niet en is als men neemt. | 7 |
dat deselve met het groeien der dieren ende het uytbotten der gewassen overeenkomt. | ib. |
Dat de grontvest, van alle de veranderingen der Rupsen, geleegen leit in de kennisse van een Popken, Paapken, Draakxken, of Tonneken Nympha genoemt. | ib. |
dat het Popken datwe gout verwig bevinden te weesen, ende daarom Chrysallis of aurelia genoemt wert, maar toevallig verschilt vande andere Popkens. | 8 |
Dat een Popken en soo voorts niet anders is als een wurm die leedemaaten sijn aangegroeit, het welk ook het Gulde-popken is. | ib. |
Datwe alle de leeden van het Dierken, als het nog een Popken is, kunnen bekennen. | 9 |
dat het Popken bequaam Bruytken kan genoemt werden. | ib. |
dat de naam van Popken het bequaamste in onse taale kan gebruykt werden. | ib. |
Dat het popken van een Mier met de Mier, het Popken dat van een Bye met de Bye, ende dat van een Vlieg met de Vlieg, overeenkomt. | 10 |
[fol. ***1v]
Dat de oude schrijvers geweeten hebben, de over een kooming van het Popken met het Dierken. | ib. |
dat Harveus de Popkens vande Byen ten onregt onder de Gulde-popkens plaats. | 11 |
dat de oude schrijvers ten onregt lochenen het Gulde-popken met het dierken geen gelijkenis te hebben. | ib |
Waar in dat het popken van het Gulde popken verschilt. | ib. |
hoe de popkens onder malkander verscheelen. | ib. |
Dat het Gulde popken soo wel als het Popken het dierken selve is. | 12 |
Waar in het Popken van een Mier verschilt vande Mier. | ib. |
Waar in het Popken van een Vlieg verschilt van een Vlieg. | 13 |
Waar in het Popken van een Bye verschilt van een Bye. | 14 |
Waar in al de Popkens over een koomen. | ib. |
Dat de popkens met een eenpaarig dun vlies bekleet werden, ende haar leedekens niet aan een en kleeven. | ib. |
Dat in een Gulde-popken de leeden soo klaar niet te sien en sijn als in een Popken, om dat de leedemaaten in een Gulde popken aan een gekleeft werden. | 15 |
Dat de popkens ende Gulde popkens datelijk naа haar verandering soo vloeibaar als waater sijn. | ib. |
dat de vlieskens die de popkens af stroopen digt in een gerolt werden. | ib. |
Waar in het Dierken, een Gulde-popken sijnde, van sik selve verscheelt, een Cappelleken sijnde. | ib. |
Dat de Gulde-popkens met een vlies van verschillende dikte bekleet werden, ende dat haare leedekens als aan een gelijmt werden. | 17 |
hoe Aristoteles ende Moufetus dwalen ontrent het Gulde-popken. | ib. |
Hoe Libavius en Goedaert dwaalen ontrent het Gulde-popken. | 18 |
Dat de Gulde-popkens allenxkens verhart werden, ende datse haar huyt sonder in een te rollen verlaaten. | ib. |
Dat de vleugelen van een Kappelleken buyten ende niet binnen in de Huyt van't Gulde-popken haar groote verkrijgen. | 19 |
Hoe Harveus gedwaalt heeft ontrent de verandering van het Gulde-Popken. | ib. |
Besluyt, van dat het popken ende Gulde-popken niet wesentlijk, maar alleen toevallig, verscheelen. | 20 |
Datwe in alle soorten van Popkens de leeden van de Dierkens kunnen vertoonen. | ib. |
Dat de reeden swaar te geeven is, van de onderscheidentheeden van de Popkens ende de Gulde-popkens. | 21 |
Wat de ondervindingen ons leeren vande onderscheidenheeden der popkens ende Gulde popkens. | ib. |
Dat het popke van een Bye so vogtig is dat het eens soo swaar weegt als de bye selver. | 22 |
Dat de vogtigheid daar de Popkens meede veranderen, alleen door een ongevoelijke uytdamping verteert wert. | ib. |
Dat het week blijven vande Popkens, ende het verhard werden vande Gulde-popken, geensins toevallig is. | ib. 23, 24. |
[fol. ***2r]
De manier op welke, de wurmen ende de Rupsen, in Popkens veranderen.DAtter eenige Dierkens volmaakt uyt haar ey koomen, ende nooit uyt een Popken. | 24 |
Dat de voornaamste verschillentheid, van de Wurm-dierkens die in Pop-dierkens vergroeien, gelegen leit; in dat eenige voeten ende andere geen voeten hebben. | ib. |
Dat de borst van de Wurmkens sonder beenen nooit verandert werd. | 25 |
dat de voorste ses voeten, van de wurmkens met veel ofte weinig beenen, nooit verandert werden, ofte verplaats. | ib. |
Dat de vleugelen, hoornen, voeten, en soo voorts, onder het vel allenxkens aangroeien. | 26 |
Datwe in alle wurmkens, de genoemde deelen onder het vel verborgen, ligtelijk toonen kunnen. | ib. |
Dat een Popken niet anders en is als een Wurm, dewelke sijn leeden, die onder het vel aangegroeit sijn, uiterlijk vertoont. | 27 |
dat het puilen van dese leeden uit het vel vande Wurm, geheel over een komt, met het uitpuilen der bloemen uit haare kroppen. | ib. |
Dat ook een Vorsch in een Popken uitpuilt. | 28 |
Dat Gods werken over al met malkander over een koomen. | 28 |
Dat het een dwaaling is, uit deese verstaanbaare veranderingen, de opstanding der dooden te willen bewijsen. | ib. |
dat het een dwaaling is uit dese verandering de vervormingen der metallen te willen besluiten. | ib. |
Dat sommige Wurmkens met ses voeten, eeven als de planten, en soo voorts, knopkens op haar lichaam uitbotten. | 29 |
dat alle de ondersoekers vande natuur, ontrent de veranderingen der Wurmen ende Rupsen, sijn bedroogen geweest. | 29 |
DAt Moufetus, met de andere Wijsgeeren, dwaalt, ontrent het gulde popken. | 31 |
dat Moufetus te regt besluit, tegens Aristoteles, dat het gulde popken geen ey en is. | 32 |
Moufetus bekentenis, dat hem, de verandering van een Rups in een gulde popken, onoplosselijk is. | ib. |
Datwe in 't midden vande winter de Gulde-popkens kunnen doen veranderen. | 33 |
Dat Harveus dwaalt als hy het Gulde-popken een ey noemt. | ib. |
Dat Harveus dwaalt als hy de Bloedeloose Dierkens deur vervorming segt uit de gulde-Popkens gebooren te werden. | 34 |
Datwe datelijk dwaalen alswe de ondervindingen koomen te missen. | 35 |
[fol. ***2v]
Harveus gansche gevoelen vande vervorming wordt voorgestelt ende vertaalt. | 35, 36, 37, 38, 39, 40 |
Dat het verloore Boek van Harveus geen grondige waarheeden, van de waaraghtige veranderingen kan bevatten. | 41 |
de Edelmoedigheid van Harveus in dat hy niemant wil misleiden. | ib. |
Dat de eenigste verandering die inde Popkens gebeurt, niet anders is, als dat de overtollige voghtigheeden verteert werden. | 42 |
Dat het popken in de eerste daagen der verandering, is, als iemandt die waater of voghtigheid tusschen sijn gevrigten in geschooten is, waar door hy sig niet kan beweegen. | 42 |
De eigentlijcke manier hoe een Wurm in een popken verandert wort kragtig voorgestelt. | 43 |
dat het popken met een nieuw gebooren kindeken overeen-komt. | ib. |
dat het popken leeft ende gevoelt. | 44 |
Dat als de vervorming om ver valt, ook de gevallige teeling der dieren, om ver valt. | ib. |
Dat de vervorming het waare gevoelen van Harveus niet geweest is, maar dat hy het selve, als het naaste gevoelen met de waarheid over een koomende, omhelst heeft. | 45 |
Dat Goedaert dwaalt, als hy stelt een Rups, voor haar tijd te kunnen veranderen. | 46 |
dat Goedaart dwaalt, als hy segt, dat, als een Rups voor haar tijd verandert, datter dan een ander dier uit komt. | ib. en 47. |
Dat de dierkens die Goedaert voorstelt, altijt soo veranderen. | 48 |
Dat Goedaert in verscheide dwalingen, door de genoemde stellingen is gevallen. | ib. |
Dat de dierkens die Goedaert voorstelt, tegens de order van den natuur te veranderen, altijt soo voortkoomen: te weeten, het manneken gevleugelt ende het wijfken ongevleugelt. | 49 |
Dat de Rupsen alsse vroeg van eeten ophouden, alleen kleender daar deur koomen te veranderen. | 50 |
Dat de Rupsen de verandering in haar keur ende wil hebben. | ib. |
Dat de dierkens alsse eens verandert sijn nooit grooter werden. | 51 |
Dat men deur de kennisse vande Voort-teeling deeser dierkens, kan koomen tot de kennis vande Voort-teeling der andere dieren. | ib. |
Datter geen Teeling in de natuur en is. | ib. |
hoe het mogelijk is dat iemant sonder armen sijnde, een gesonde vrugt kan voort-teelen. | ib. |
hoe het gevoelen, van het afschieten des saats van alle de deelen, kan opgelost werden. | ib. |
hoe Levi inde lendenen sijns vaders is geweest. | ib. |
waar in eigentlijk de oorspronkelijcke verdurventheeden haar grontvest kunnen hebben. | ib. |
Dat Goedaert dwaalt als hy segt dat de pooten van een Rups verplaats werden. | 52 |
datwe in een Rups alle de deelen van een Cappel toonen kunnen. | 53 |
dat de oorsaak van de dwaaling van Goedaert, sijn eenige uitsteekselen op de rug van het popken, ende de schielikheid der verandering. | ib. |
[fol. ***3r]
Dat de rupsen alsse vervellen, ook somtijts van het hayr haars lichaam een dun verlies afstroopen, soo dat dan 't popken hayrig is. | 54 |
Datwe de schielijke verandering van een Rups langsaam kunnen doen voortgaan. | 55 |
datwe een Rups in sijn verandering soo kunnen stutten, datwe hem half rups, en half popken kunnen maaken. | 55 |
Dat een Rups nooit in een ander dier verandert. | ib. |
wat de reeden is datmen tot nog toe soo schrikkelijk ontrent de verandering vande Rupsen gedwaalt heeft? | ib. |
DAt de grontvest van de veranderingen der bloedeloose dierkens, alsoo stantvastig is, als dat een Wolf geen schaap of een Arend geen Duif kan baaren. | 56 |
DAt eenige dierkens volmaakt uit haar ey koomen, andere onvolmaakt. | 57 |
dat het dierken dat volmaakt uit sijn ey komt, alleen maar vervelt. | 58 |
dat het dierken dat onvolmaakt uit sijn ey komt, behalven dat het ook vervelt, nog in een popken komt te vergroeien. | ib. |
datter dierkens gevonden werden die geen vier uuren naa haar verandering ende voorteeling leeven. | ib. |
dat het begin van leeven in het eene dierken veroorsaakt het einde in het andere. | ib. |
Dat de dierkens die volmaakt ofte onvolmaakt uit haare eyeren komen; eerstelijk in de selve eyeren ofte vliesen als popkens sijn. | 59 |
Dat de dierkens die volmaakt ofte onvolmaakt uit haar eyeren koomen: in de selve al die veranderingen ondergaan: dewelke, een bloedeloos dierken in sijn popken, ondergaat. | ib. |
Dat de eyeren vande bloedeloose dierkens waarelijk dierkens sijn, ende als popkens moeten aangemerkt werden. | 60 |
Dat het dierken dat volmaakt uit sijn ey komt de eerste order van veranderingen by ons maakt. | ib. |
Wat de eerste Order van de natuurelijke veranderingen by ons is. | 61 |
Watwe deur een Dier-popken verstaan. | 62 |
Dat de leedemaaten vande Bloedeloose Dierkens aangroeien, op de wijse vande bloet-rijke dieren. | ib. |
Vergelijkenisse vande aangroeinge der leedemaaten in een Vorsch, met de aangroeing der leedemaaten inde bloedeloose dierkens. | ib. |
[fol. ***3v]
Vergelijkenisse van het aangroeien der planten ofte der gewassen, met het aangroeien der leedemaaten, inde bloedeloose dierkens. | 64 |
Dat de vrugtbaare ontfankenisse van het saad der bloedeloose dieren, bestaat inde volhardinge van 't beweegen. | 65 |
SPinnekop, sijn hoornen, sijn beenen, sijn tanden, hoe hy schadelijk is. | 66, 67 |
Spinne met lange beenen. | 66. 70 |
Vloy of Wolf-Spin. | 68 |
Velt-spinneken. | 69 |
Spinnen die nette breien, haar nettekens. | 70, 71 |
Sierken of Mijtken. | ib. |
Luis, sijn Neet. | 72 |
Luisen der andere bloetrijke Dieren. | 73 |
Luisen der Bloedeloose Dieren. | ib. |
Hont-luis. Want-luis. Plat-luis. | ib. |
Vloy, sijn Neet. | 74 |
Water-luis van Goedaert. | ib. |
Getakte Water-vloy, sijn maaksel seer vremt, sijn beweeging is driederhande. | 74. 75. 77, 78 |
Historie van 't bloedige water te Leiden. | 79 |
Manier om de water-dieren te ontdekken. | 80, 81 |
Piße-bedde. | ib. |
Zee-Pisse-bedde. Snel. | 82 |
Pier-Wurmen. | ib. |
Bloet-suiger of Egel. | 83 |
Slak, Slakke-steen, hart, tanden. | 84 |
DAt voor de tweede ende de vordere orderen der veranderingen, nog een andere verandering voorgaat. | 85 |
Dat de verandering die de tweede, ende de vordere soorten van veranderingen, voorgaat, is een Wurmken. | 86 |
Dat de dierkens in de tweede, ende de vordere orderen der veranderingen tweemaal als in popkens sijn; eerst naamentlijk in haar ey, en dan weer in haar popken. | ib. |
In de tweede order van veranderinge verliest het dierken sijn beweeging niet, maar sijn vleugelen die in vier knopkens uitpuilen, sijn in 't eerst onbeweegelijk, ende als die vande vordere popkens. | 87 |
Watwe deur een Wurm-popken verstaan. | 88 |
Wat de tweede Order van veranderingen is. | ib. |
Dat de leedemaaten vande Popkens uitpuilen als de knoppen vande bloemen. | 89 |
[fol. ***4r]
Optellinge der Dierkens in de tweede Order.ROmboudt, Scharbout, Nayer, of Puistebijter. | ib. |
Iufferkens. | ib. |
De Rombout vankt sijn aas inde lugt. Soo is ook sijn vermenging inde lugt. | 90, 91 |
Sprink-Haan. | 92 |
Sprinkhaan-Vloy. | 94 |
Stapel of Velt-kreekel. | ib. |
Huiskreekel of kriexken. | ib. |
Boom-kreekel. | ib. |
Kreekel-mol of Vee-mol. | 95 |
Kakkerlak. | ib. |
Torren ontrent de Bakkers ovens. | ib. |
Vliegende Land-Weegluisen. | ib. |
Vliegende Water-Weegluisen. | 96 |
Vliegende Water-spinnen. | ib. |
Water-scorpioen. | ib. |
Water-vliegen. | ib. |
Hoe het komt dat inde water-plassen datelijk dierkens geteelt werden. | 97 |
Haft of Oever-aas. | ib. |
Oorwurm. | 98 |
VErgelijkinge vande derde order met de eerste ende de tweede. | 99, 100, 101 |
Het dierken in de derde order is twee maal een popken. | 101 |
De leedemaaten vande dierkens onder de derde order groeien aan onder het vel. | ib. |
Watwe deur een popken verstaan? | 102 |
Wat de derde Order van veranderinge is. | ib. |
VVaar in het onderscheid bestaat, van het eerste ende het tweede popken. | 103 |
Verdeelingen vande verandering der dierkens in de derde order in popkens ende Gulde-popkens. | 104 |
BYen, Konink, Dorren. | 104 |
Byen Huiskens, of honing-raad. | ib. |
Ontrent de handeling der Byen is geen regeering te bemerken. | 105 |
Wilde Bye, of eensaam vliegende Wespe. | 106 |
Tamme Bye. | 107 |
Wespen. | ib. |
Bastert-wespe, Driestart-wespe, een Start-wespe. | 108 |
Verslinder, Spinnedooder. | ib. |
Wespen die de Druiven schade aanbrengen. | ib. |
Horsels. | 109 |
Bommel of Hommel. | ib. |
Mug, komt uit het water. | ib. |
[fol. ***4v]
Beschrijving van het Wurmken daar de Mug uit vergroeit. | 110. 111 112, 113 |
Beschrijving van het Mugge-popken. | 113 |
Beschrijving vande Mug selve. | 115 116, 117, 118 |
Vlieg met gulde oogen. | 118 |
Swarte-vlieg. | ib. |
Cappel-gelijk-Vlieg, Schorpioen-vlieg, Vlees-vlieg, Keiser. | 119 |
gemeene Vliegen, seltsaame Vliegen. | ib. |
Werkmierken, manneken, wijfken. | 120 |
Torren Schalbijters of Kevers. | ib. |
Dat het maaksel vande spieren der Torren, over een komt met het maaksel vande spieren der bloetrijke dieren. | 121 |
Dat de verschillentheid der Torren uit de Hoornen moet genoomen werden. | ib. |
Neushoorn, of Eenhoorn. | 122 |
Vliegent-hart. | ib. |
Wat koker-gevleugelde dieren sijn. | 123 |
Vliegende Boxkens of Geitkens. | ib. |
Vlieg-kever. | 124 |
Torren met knopkens op'er hoornen. | ib. |
Groene of goude torren die een onaangenaame lug van'er geeven. | 125 |
Spaansche ende Egiptische vliegen of goude Torren. | ib. |
Vliegende Varkens. | ib. |
May-wurm. | ib. |
Verslinder. | 126 |
Sprinkhaan Torre. | ib. |
Hooft-clopperken. | 127 |
Schilpad Torre. | ib. |
Torreken met een start als een angel. | ib. |
Torreken tusschen het eerste vliesken vande wilgeboomen. | ib. |
Torreken dat de wortel Nisi eet. | ib. |
Torrekens uit wurmen die het verdroogde vlees eeten. | ib. |
CApellen die by daag vliegen, anders Verlinders, en Pennevogels, ook witkens, booter-Cappellen, ende Schoenlappers. | 128 |
Datmen met de vleugelen vande Capellen een schilderie sou kunnen stofferen. | 129 |
Dat men de vleugelen van de Cappellen kan wanschaapen maaken, daar op blaaren ende bulten verwekken. | |
Dat Fabius Columna, de over een koming vande kragten der Cruiden, uit het voetsel der Rupsen getrokken heeft. | 130 |
Dat de Natuur, ontrent de verandering vande Cappellen, over verwonderlijk is. | 131 |
Dat het gevoelen van Malpigius, ontrent de verandering der Sijdewurmen, waaragtig is. | 132, 133 |
Dat de schoonheid der Cappellen het cieraad der paauwen overtreft. | 134 |
Nagt-Capellekens of Uylkens. | 16 |
Datter by nagt soo veel beeskens als by daag vliegen. | 135 |
Dat de Bloedeloose Dierkens daatelijk naa haar verandering en voortteeling de geest geeven: ende waarom sommige langer koomen te leven. | 136 |
[fol. ***5r]
Dat de koning van de byen als een speelende Teef gevolgt werd. | ib. |
Dat het Oever-aas, als de andere bloedeloose Dierkens, sig niet vermengt. | 137 |
Motten. | |
Datter wurmkens sijn die haar huyskens met haar draagen. | ib. |
Cappelleken daar het manneken van gevleugelt, ende het wijfken sonder vleugelen is. | ib. |
Dat de veruwen van de Cappellen alleen uyt pluymkens bestaan. | 138 |
Cappelleken dat regt uyt vliegt. | ib. |
Spek-eeter, Spek-vlieg. | 139 |
HEt popken in de vierde order, blijft in het laatste vlies vande wurm, geduurigh beslooten: soo dat men daar geen deelen of leeden van sien kan. | 139. 140 |
Dat voor de vierde order meede een Wurmken gaat. | ib. |
Vergelijkinge van de eerste, tweede, derde, ende vierde order met malkanderen. | 140. 141 |
Dat het popken van de vierde order een waaragtig popken is. | ib. |
Dat het popken van de vierde order, van alle de andere verscheelt, оm dat het in het laatste vel van het wurmken besloten blijft. | 141. 142. |
Dat sommige van dese popkens meer, andere minder, haar gestalte verliesen. | ib. |
Watwe deur een Wurm-gelijk-рорken verstaan. | 142 |
Waar in het bestaat, dat sommige van deese Popkens meer, andere minder, haar uyterlijke gestalte verliesen. | 143 |
Op wat wijse wy vande ongevoelijke uitdamping oordeelen kunnen. | 143 |
Dat deese Popkens, ofse van haar uyterlyke gedaante afwijken, of niet, egter Wurm-gelijk-popkens moeten genoemt werden. | 144 |
Dat te regt van sommige gemeent is, dat in de Wurm-gelijk-popkens, (Eyeren verkeert ghenoemt) een popken kon verborgen sijn. | 145 |
Datwe binnen in de Wurm-gelijk-popkens, een waaragtig popken bevinden. | ib. |
Dat de voorige ringen of inkervingen van de huyt, op de Wurm-gelijk-popkens, meesten tijd blijven. | 46 |
Wanneer, ende waar door, de genoemde ringekens onsigtbaar worden. | ib. |
Hoe het uytwendig vel, dat de wurmkens in de vierde order niet afleggen, om het inwendig dierken geschikt is. | ib. |
Waarom eygentlyk, sommige van de Wurm-gelijk-popkens, haar uyterlijke gedaante niet verliesen. | ib. |
Dat Gods werken gantsch weinig bekent sijn. | 147 |
Dat Gods almagtigheid ende voorsienigheyd ligtelijk ontrent de bloedeloose dierkens bekent word. | ib. |
Datwe alle neerstigheyd behoorden aan te wenden om Gods werken dadelijk in de natuur te ondersoeken. | 147. 148. |
Wat de vierde Order van veranderinge is. | 148 |
[fol. ***5v]
Optellinge der Dierkens in de vierde Order.DAt de Eyeren der Bloedeloose Dierkens, als Wurm-gelijk-popkens, moeten aangemerkt worden, ende onder de vierde Order behooren. | 149 |
Datwe in sommige Eyeren van de Bloedeloose Dierkens, twee vliesen toonen kunnen. | ib. |
Wat naamen de Eyeren van de bloedeloose Dierkens van ons gegeeven sijn, en waarom. | ib. |
Hoe de verrotting deur de Wurmen veroorsaakt word. | 150 |
Vliegen, uyt Wurm-gelijk-popkens, die in 't verrotte vlees gevonden werden. | ib. |
Vliegen, uyt Wurm-gelijk-popkens, die, uyt wurmen dewelke uyt de Rupsen kruypen, haar oorspronk neemen. | ib. |
Vliegen, uyt Wurm-gelijk-popkens, die, uyt wurmen dewelke uyt de gulde-popkens kruypen, haar oorspronk neemen. | 151 |
Vliegen, uyt Wurm-gelijk-popkens, die, uyt wurmen dewelke binnen in de gulde-popkens blijven, haar oorspronk neemen. | ib. |
Vliegen, uyt Popkens, dewelke, uyt wurmen, binnen in de verrotte gulde-popkens, veranderen. | 152 |
Dat men de veranderingen van wurmen in Popkens en Vliegen, nergens klaarder bemerken kan, als ontrent de Wurmen die binnen in de gulde-popkens in popkens veranderen. | 152 |
Dat de verandering der bastert-Wespen seer licht tе ondervinden is. | ib. |
Manier om de verandering van een Wurm in een Vlieg onderscheidentlijk te sien. | 153 |
Vliegkens, uyt popkens, dewelke, binnen in de holle huyt van een gulde-popken, uyt onderscheidentlijke Wurmkens, haar oorspronk neemen. | ib. |
Vliegen, uyt Popkens, dewelke, binnen de holle huyt van een Wurm-gelijk- popken, uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | 154 |
Vliegen, uyt Wurm-gelijk-popkens, dewelke, binnen de holle huyt van een Rups, uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | ib. |
Vliegen, uyt Popkens, dewelke, uyt Wurmkens, buyten de huyt van de Rupsen gekroopen sijnde, ende dan nog in spintsel haar opsluytende, haar oorspronk neemen. | 155 |
Vliegkens, uyt Popkens, dewelke, binnen in een seer kleen spintsel , uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | ib. |
Vliegen, uyt Popkens, dewelke, op de bladeren der Wilgen, binnen in een seer kleen spintsel, uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | 156 |
Vliegkens, uyt Popkens, dewelke, binnen in een seer teer spinsel dat nog als in donselig Cattoen opgeslooten is, uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | ib. |
Vliegen, uyt Popkens, dewelke, binnen in de huyskens diese met haar draagen, uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | 157 |
Vliegen, uyt Popkens, dewelke, op ontoegankelyke plaatsen, uyt Wurmkens, haar oorspronk neemen. | ib. |
Gemeene Vlieg in de Secreeten. | 158 |
Koe-vlieg. Paerde-vlieg. Beeste-vlieg. | ib |
Sommige vliegen hebben een Snuytken en Angel te gelijk. | ib. |
[fol. ***6r]
Beschryving van de Wurm daar de Paarde-vlieg uit vergroeyt. | 159 |
Tamme Bye van Goedaert of Drek-vlieg. | 160 |
Dat de Bloedeloose Dierkens op vierderhande wysen in de winter over blyven. | 162 |
De eerste wyse, op welke de Dierkens over blyven. | ib. |
De tweede wyse. | 163 |
De derde wyse. | 164 |
De vierde wyse. | 165 |
Wat nut wy kunnen trekken, uyt het overblyven der Bloedeloose Dierkens. | 165 |
't DIerken dat by nagt ligt. | 165 |
Duysent-been, Veel-voet, Langen oer-wurm. | ib. |
Kalander. | 166 |
Bal-vormer. | ib. |
Water-torren. | ib. |
Water-Vloy, Water-wijfken. | ib. |
Dat de Bloedeloose Dierkens in eenige eeuwen nog niet bekent kunnen werden. | ib. |
Scorpioen. | 167 |
Wat we in de Scorpioen ondervonden hebben. | ib. |
Hoe veel Dierkens wy bewaren. | 168 |