Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens
(1669)–Jan Swammerdam– AuteursrechtvrijHet IV. Hooftstuk. In sig besluytende, vier Orderen van natuurelijke Veranderingen; waar onder meest alle de soorten der Bloedeloose Dierkens, de welke maar een grontvest van verwisselingen hebben, beknoptelijk van ons begreepen werden.GElijk wy nu hebben uyt den grond, ofte den aard der dingen selve, het waare weesen der eygentlijke vertooningen, ofte der genoemde natuurelijke uytbottingen ende schielijke uytpuylingen in leedemaaten, ontrent de bloedeloose dierkens aenmerkelijk, op gehaelt; ende als in een nette schilderey verbeelt, aangewesen hebbende met eenen op wat manier deselve, soo door onse inbeeldingen, als der selver quaade overleveringen, is als bevuylt ende verontreinigt gewerden: waar van wy de selve ook wederom gesuyvert hebben, stellende namentlijk een vasten ende onverwrikbaaren grond, geheel onveranderlijk; ende daar het geval naa ons oordeel alsoo weynig op vermag, als dat | |
[pagina 57]
| |
een Wolf een Schaap ofte een Arend een Duyf sou baaren. Soo is't, datwe nu koomen sullen tot onse stellingen ofte orderen van veranderingen selfs; waar meede wy onse voorgestelde schildery, als met het waaragtige vernis vande natuur selver meenen op te helderen; ende de selsaame ende seer raare vertooningen der Bloedeloose Dierkens als in haar regten glans ende eygen schoonheid nader te herstellen. Op dat alsoo Gods almagtige Wijsheid ende wijse Goetheid, ontrent de Aangroeing, Onderhouding, ende de Verandering vande alderkleenste schepselen, de welke soo wel, sijne Heyrlegeren, als sijne Engelen, sijn; te beeter mag bekent werden: ende met een aanbiddelijke verwondering ontsaggelijker in gesien. | |
De Eerste Order van de natuurelijke Veranderingen, ofte langsaame aangroeingen in leedemaaten.GElijk wy seekerlijk bevinden, dat, alle de Bloedeloose Dierkens, uyt een Ey, van diergelijk een Bloedeloos dier voortgebragt, te voorschijn koomen; hoe seer ook het tegendeel, van meest alle de Wijsgeeren, staande gehouden wert. Soo is't egter datwe aanmerken; dat eenige dierkens onmiddelijk, ofte in alle haare deelen volmaakt daar uyt te voorschijn koomen: gelijk meest alle de soorten van Spinnen ende soo voorts. Andere daar enteegen, ondergaan nog, eerse tot de genoemde volmaaktheid van deelen geraaken, eenige verwisselingen; gelijk een groot getal van Wurmen ende Rupsen. Want de selve eyndelijk nog aan neemende de gestalte van een Popken ofte Gulde-popken; soo ondergaan sy in die genoemde gestalte, weder- | |
[pagina 58]
| |
om de selve verandering, ofte anders de selve uytdamping van overtollige vogtigheeden, de welke wy ondervinden, dat het dierken 'tgeen onmiddelijk uyt een ey te voorschijn komt daar in ondergaat; ende sy selver eerse deese tweede verandering aan neemen, eerstelijk in haar ey ondergaan hebben. Soo dat gelijk het eene dierken volmaakt in leeden uyt sijn ey te voorschijn komt; het andere daarenteegen, komt als onvolmaakt inde selve leeden daar uyt te voorschijn. Maar gelijk het eerste dierken, eer het tot volmaakten ouderdom komt, ende bequaam tot teelen werd, nog verscheide maalen moet vervellen, sonder dat het egter in een popken komt te veranderen: Soo van gelijken komt het tweede dierken, meede verscheidemaal nog sijn huyt te verlaaten, tot dat het eyndelijk de alderlaatste, waar in wy het de gestalte van een Popken ofte Bruytken sien aanneemen, afleggende; meede tot een bequaamen ouderdom komt: waar in nog het eerste dierken, nogte ook het tweede, dan ooit meerder koomen te vervellen ofte aan te groeien, maar als met alle kragt de voorteeling schijnen te behertigen; de welke bereikt hebbende sy als gerust den geest schijnen te geeven. Wordende nog daarenbooven soodanige dierkens inden aard der dingen gevonden, dewelke, naa haare verandering ende voorteeling, geen vier uuren het leeven behouden; soo dat het schijnt dat de uyterste kragt van de natuur daar in verspilt werd: ende dat het beginsel van leeven in het eene dierken, veroorsaakt het eynde in het andere. Schijnende deese handeling te weesen, als de beweeging van 't loot in een uurwerk, waar van het eene daalende, het andere nootsaakelijk reisende maakt. Dan hier van te sijner tijd breeder. Maar op datwe onse ondervindingen van het ey, wat | |
[pagina 59]
| |
naader (voor soo ver het hier te pas komt) moogen voor stellen. Soo is't datwe bevinden, dat soo wel die dierkens, de welke onmiddelijk ofte volmaakt uyt haar ey koomen; als de selve de welke in gestalte van een wurmken daar uytkruypen: ten naasten by in dat selve ey soodaanig geschikt, ende sonder het alderminste voetsel by haar te hebben, geplaats sijn; alswe de Wurmen ende de Rupsen, de welke de gestalte van een Popken aangenoomen hebben; in de genoemde gestalte sonder het geringste voetsel meede by haar te hebben, gevoegt ende geschikt te sijn verneemen. Als claarder blijken sal wanneer wy tot onse vierde order van veranderinge sullen koomen. Vorders gelijk de aangeroerde Wurmkens ende Rupsen in gestalte van Popkens sijnde, vloeibaar als water sijn, ende haare leedekens met overtollige vogtigheeden opgeswollen hebben; soo datse haar hoewelse voelen ende leeven, daar door egter, niet beweegen kunnen. Soo bevinden wy ook, deese onse genoemde dierkens in haar ey, de selve hoedaanigheeden te hebben, ende meede soo vloeibaar als waater, ende sonder de minste beweeging, te sijn. Soo dat gelijk de Dierkens uyt de genoemde Popkens, ofte de Beeskens selve inde gestalte van Popkens, niet te voorschijn koomen, voor al eer die vogtigheeden uyt gedampt sijn, ende haare leedekens, om haar uyterste vlies te kunnen breeken; genogsaam gesterkt. Soo van gelijken verlaaten deese dierkens, die volmaakt ofte ook onvolmaakt uyt haar ey te voorschijn koomen, niet eer de genoemde eyeren ofte vliesen; voor al eer haar overtollige vogtigheeden meede verteert sijn, ende haare swakke leedekens genogsaam gesterkt ende vaster geworden; om alsoo haar uyterste vlies dat als een schaale haar omvankt, meede | |
[pagina 60]
| |
te breeken; ende het selve afgestroopt, gebrooken, ofte deurboort, hebbende, eyndelijk te verlaaten. Dit voorgestelde, als van seer groot gewigt ende gevolg sijnde, wel overwoogen hebbende: soo, oordeelen wy, dat, deese Eyeren, naademaal de Dierkens als in gestalte van Popkens, ende sonder voetsel, daar in sijn; ende waaromse ook veel maal de gedaante van het dierken datter uyt te voorschijn komt draagen: geen Eyeren, maer eer Ey-popkens, behoorden genoemt te werden. Waarom ons dan dunkt datwe het eerste Dierken in sijn ey, bequamelijk het Ga naar margenoota Ey-gelijk-Dier-popken, tot onderscheyt soude kunnen noemen: ende het tweede Dierken, het Ga naar margenootb Ey-gelijk-Wurm-popken. Ende het genoemde ey ofte liever vlies dat haar omvankt, dunkt ons veel bequamer haar Vel genoemt te kunnen werden; als een schaale ofte ey, waar inse nog eerst geteelt oft gevormt soude werden. Gelijk als wy deese aanmerkingen van het vel, in het voorgaande, ontrent de afgestroopte ende verlaatene Vlieskens van de Popkens, ende de Gulde-popkens, ook eenigsins aangeroert hebben. Sullende dan eenige regelen ende orderen van veranderingen voorstellen; waar onder wy alle de verwisselingen der Bloedeloose Dierkens (ons bekent) begrijpen. Soo is 't datwe ons oogmerk neemende, op de verandering van die dierkens, dewelke onmiddelijk uyt een ey te voorschijn koomen, ende waar in de verandering ofte aanwassing in Leedemaaten binnen in het lichaam van het moeder dierken geschiet is: algroeiende namentlijk ende uyt onsigtbaare, maar nogtans wesentlijke, deelkens, tot een volmaakt dier ofte jong, aangewassen sijnde, sonder ook van buyten eenige andere verwisseling als alleen de genoemde uytdamping | |
[pagina 61]
| |
ondergaan te hebben; ofte in een tweede verandering, ofte aangroeing in een popken, dat meede maar uytgedampt werd, naderhand ingevlogten te weesen: datwe seg ik de selve, als de eerste, ofte de eenvoudighste ende onnoselste, manier van verandering, nu sullen voorstellen. Ende gaan soo allenskens over tot duysterder, t'samengevoegder, ende onverstaanbaarder manieren van veranderingen: ja als tot soodanige wijsen van verwisselingen die geheel onoplosselijk schijnen. Ende dewelke van dien aard sijn, die gemeenelijk een bequaam woord ontbreekende, Eyeren genoemt werden: waar aan, deselve uyterlijk ende sonder naadenken besiende, gans geen kenbaare deelen te vinden ofte te bemerken sijn. Onse eerste Order van veranderinge dan, is niet anders, als dat het dierken, in alle deelen volmaakt ende sonder voetsel in sijn ey synde, naa eenige daagen uytdampings, ofte uytwaasemings van overtollige vogtigheeden; uyt het selve ey ofte vlies, soo als't daar in beslooten lag, komt voor te kruypen. Soo dat het naa die tijd geen andere merkelijke veranderinge meer komt te ondergaan, ofte in een tweede verandering van een Popken ingevlogten te werden. Egter, naademaal het selve, eer het tot sijn volkoome groote komt; ende door van buyten ingenoomen voetsel genogsaam aangegroeit is; nog eenige maalen, gelijk de wurmen ende de rupsen, die in een Popken koomen te veranderen, gebeurt; moet vervellen; ende doorwelke laatste vervelling sijne leeden nog eenigsins verandert werden: soo is't, als het in sijn laatste huytken is, datwe het genoemde dierken als een popken te sijn moeten aanmerken. Want naa het afstroopen van het uyterste huytken, soo bevinden wy het eerst tot de voorteeling bequaam te sijn geworden; ende als tot volmaakten ouderdom ende mannelijke kragten gekoomen te sijn. | |
[pagina 62]
| |
Naademaal dan naa het afstroopen van dit laatste huytken, nog eenige veranderingen in sommige gebeuren: soo is 't datwe te meer het dierken als een Popken te sijn sullen aanmerken; ende het tot onderscheid den naam van Ga naar margenoota Dier-popken geeven. Niemant nogtans aan onse voorgestelde naamen verbindende: soo maar de orderen van veranderingen, soo alsse in de natuur ons onderscheidelijk voorkoomen, wel ende neerstig aangemerkt werden; want daar in de voornaamste ende de eenigste nuttigheid geleegen is. Vorders deese verandering ernstig bemerkende, soo sullen wy bevinden, dat de selve niet alleen met de aangroeing in Leedemaaten vande bloet-rijke dieren; maar ook met die der planten geheel sal overeenkomen: het welke van de andere volgende orderen van verwisselingen meede moet verstaan werden: waarom wy het deselve ook gelijkelijk sullen toepassen. Ende om een voorbeelt in de Bloet rijke dieren te geeven; soo is't, datwe onder de selve geen bequaamer, als de aangroeing van Leedematen in een Vorsch, soude kunnen voorstellen. Want gelijk in de selve het ey seer kennelijk is, als eygentlijk het swarte stippelken, datwe in een Vorschen ey aanmerken, sijnde: soo bevinden wy ook, het selve, eeven als in de bloedeloose dierkens, het beesken selve te weesen. Dan gelijk de bloedeloose Dierkens niet met haar voetsel ter weerelt koomen; soo is 't datwe hier alleen dit onderscheit bemerken, dat het ey van een Vorsch te gelijk met sijn voetsel voorgebragt werd: waar in wy het nogtans, eeven als een bloeloos dier, meede in een vlies, beslooten te sijn, bevinden. Vorders gelijk de Vorsch, dit ey ofte vlies openbarstende, datelijk sijn voetsel gereet heeft, want hy daar | |
[pagina 63]
| |
midden in geplaatst is: soo van gelijken de eyeren van de bloedeloose dierkens brekende, barstende, ofte afgestroopt werdende; soo vindense haar voetsel datelijk meede gereet: naademaal sommige in, ende andere op, haar voetsel, maar van buiten, geset werden. Ende om vorder te gaan, gelijk de Vorsch sonder voeten uyt sijn ey te voorschijn komt: soo bevinden wy ook, dat oneindige bloedeloose dierkens, sonder de selve, uyt haare vliesen voort kruypen. Maar gelijk metter tijd het Vorschen jong, de beenen ende de vordere leeden koomen aan te groeien; waar van wy eenige onder het vel ende andere daar buyten sien aan te wassen; soo dat het sig ten laatsten als een waaragtig Popken komt te vertoonen: soo is 't datwe van gelijken, de bloedeloose dierkens haare Leedematen soo onder als boven op het vel, metter tijd meede sien aangroeien: tot datse ook eyndelijk in een waaragtig popken koomen te veranderen. Ten laatsten, gelijk metter tijd het genoemde Vorsch-popken sijn vel afstroopende, alle sijne verborge Leedemaaten, diewe door het genoemde vel saagen heen speelen, komt te vertoonen, ende soo allenkxkens sijn vollen ouderdom, ende bequaamheid tot de voorteeling te verkrygen: Soo van gelyken bevinden wy, dat de popkens der genoemde dierkens, metter tijd meede haare vliesen afstroopende, op de selve wijse haare verborgen leeden koomen te vertoonen, ende eeven als de Vorschen tot de voorteelinge bequaam te weesen. Dan van dit alles sullen wy breeder handelen, alswe onse besondere ondervindingen vande vorsschen sullen uyt geeven: waar van sijn Hoogheid den Grooten Prins van Toscaanen, de welke door verheeventheid van een | |
[pagina 64]
| |
hooge ende uytmuntende Geest de wetenschappen gunstig bemind, de voornaamsten heeft gelieven, by ons, aan te schouwen. Maar om tot de Planten ende de Gewassen over te gaan: soo is't, dat, gelijk wy de selve uyt een saatken, dat in sig alreede eenige bladeren, ofte het seer tengere Ga naar margenoota uitspruytselken, bevat sien voort-groeien: datwe ook op deselve wijse, de Bloedeloose dierkens, uyt haar saat, 't geen alle haare deelen bevat, ofte anders het dierken selve, in een vlies beslooten sijnde, is; allenkxkens meede in volwassender dieren sien toe te neemen. Soo dat gelijk metter tijd de planten tot volkoomen ouderdom koomen, ende in een knop, waar in de bloem even als het dierken in sijn Popken, is, uytpuylen: op de selve wijse sienwe ook deese dierkens in volmaakten ouderdom allenkxkens toe te neemen, ende van langsaamer hand als in een knopken ofte Popken meede uyt te puylen; waar in haare leedemaaten, eeven gelijk een bloem in sijn knop is, meede geschikt ende geleegen sijn. Eyndelijk gelijk de bloemen, puylende metter tijd uyt haare knoppen, bequaam om te teelen, ende om saat voort te brengen, werden: soo van gelijken, deese dierkens uyt haare Popkens, gelijk als een bloem uyt sijn knop, te voorschijn koomende; worden meede tot de voorteeling, ende om haar saat te setten, eyndelijk bequaam. De welke voorteeling gelijkse in de planten, door een vereeninge van haar saat, met de aarde, ende de vogtigheid der selve, geschiet: Soo van gelijken geschiet de voorteeling hier in deese dierkens door een vereeninge vande vrugtbaare ende als onsienelijke deelkens van het Mannelijke saad, met de seer sigtbaare, levende, ende gevoelende, saatkens van het | |
[pagina 65]
| |
Wijfken. Dewelke Vrouwelijke saadkens, wanneer als de mannelijke kragt van het Moeder-dierken ontfangen werd, haar leeven, beweegen, ende gevoelen, datse alreede hebben; door de genoemde kragt dan koomen te vervolgen ende te voltrekken: in welke volhardinge van beweegen, wy eygentlijk, de vrugtbaare ontfankenisse van het genoemde saat, geleegen meenen te sijn. Soo alswe het selve in ons tweede deel breeder verklaaren sullen. | |
Optellinge van de Dierkens, de welke onder de eerste order van de natuurelijke veranderingen, Dier-Popken genoemt, behooren.ALdus nu voorgestelt hebbende onse eerste, enkelde, ende eenvoudige order van veranderinge; waar in wy het Dierken, volmaakt uyt sijn ey kruypende, wanneer het op sijn laatste vervelling stond, eeven als een Popken aangemerkt hebben: Soo gaen wy nu over tot de optellinge van die beeskens de welke onder de selve order behooren. By welke gelegentheid wy ook kortelijk sullen voorstellen; wat soorten van de selve sig by ons bevinden; als meede wat Popkens, Gulde-popkens, ende soo voort, tot vier in order toe; neffens andere naukeurigheeden meer; wy in onse dooskens opgeslooten bewaaren. Ende door middel van welke, wy, sigtbaarelijke soude kunnen bewijsen, al het geene datwe nu hier ende daar voorgestelt hebben, ende nog verder sullen voorstellen. Tot onse eerste Order van veranderinge dan behoort, de Ga naar margenoota Spinne-kop: van welke soorten wy bewaaren ende alsoo vertoonen kunnen, de Ga naar margenootb Aldergrootste, | |
[pagina 66]
| |
ende schadelijkste uyt Brasiel gekoomen. Vande selve sullen wy in 't voorbey gaan aan-merken, dat de geseide, Ga naar margenoota Hoornkens die se heeft, so groot ende sigtbaar sijn, als meede op soodanigen manier onder aande borst geplaats, dat mense swarelijk vande voeten kan onderkennen. Waarom deselve neerstig besiende, soo is 't datwe bevinden, datse soo wel met nagelen ofte klaaukens versien sijn, als eenige vande andere beenkens. Het welke naderhand meede ondervonden hebbende, ontrent de andere ende vordere soorten van spinnen; soo is't datwe met alle reeden de spinnen Hoornkens te hebben kunnen lochenen. Ende wy souden tegens het gemeene gevoelen ligtelijk staande kunnen houden, dat de spinnen, de welke agt beenkens gesegt worden te hebben, veel eer met tien beenkens versien sijn. Dan alsoo eenige spinnen deese voorste pooten, eeven als de armen ofte de schaaren van een Scorpioen, gemaakt hebben; soo is't, dat dit onderscheit, om de genoemde pooten, onder de vordere beenen te plaatsen, ons nog eenigsins ophoud: ende dat te meer nademaal wy soo in de eene als in de andere soorten van spinnen, een seer groot, onderscheit tussen het maaksel van dese pooten bevinden. Vorders wat die deelen in de spinne belangt, dewelke Tanden gemeenelijk genoemt werden, soo bevinden wy, dat de selve veel eer twee sterke klaauwen, nagelen, angelen ofte straalen, van nog twee vaste beenen ofte armen sijn; als datse tanden soude kunnen weesen. Ende naademaal deese klaauwen, in veele deelen, met den angel der Scorpioenen over een schijnen te koomen, soo is 't datwe haar op de selve manier, de dieren de welke sy quetsen, gelooven te beschaadigen. Het welke soo sijnde, soo sou het onderscheit, vanden | |
[pagina 67]
| |
angel van een Spin, met die van een Scorpioen, alleen geleegen sijn, dat de eerste aande borst ende de andere aan de start geplaats soude weesen: behalven nog, datse in de Spin dubbelt, ende inde scorpioen enkelt, soude sijn. Vorders soo bevinden wy de genoemde deelen als maar twee leetkens te hebben, waar van wy het eerste dat meede aande borst geplaats is, ende overal met hayr beset; het eerste lit vande voet kunnen noemen; ende daar den angel aan sit het tweede. Soo bevinden wy verder dat de Spinnen haar fenijn, alleen door deese genoemde tanden voortsetten: ende met de selve de dierkens de welcke sy betrappen deurbooren ende deurnijpen; omse naderhand, die vervaarelijke wonde gemaakt hebbende, soo veel te gemakkelijker uyt te suygen. De genoemde klaauwen bevinden wy ook, dat, selfs de alderkleenste soorten van spinnen, ook die niet fenijnig schijnen, tot haare wapenen ontfangen hebben; behalven dat we inden aard der dingen, een seer groote verschillentheid, tussen het maaksel vande eene ende de andere klaauwen der spinnen bemerken. Nog bewaaren wy een andere soorte van spinnen uyt West-Indien gebragt, hebbende seer Ga naar margenoota Lange ende ruyge voeten, neffens een dik lijf; de genoemde Hoornkens bereiden quaalijk de helft vande voorste pootkens; de oogen sijn op twee reygen geschiktelijk geplaats, ende agt int getal. Soo heeft se ook de genoemde klaauwen seer merkelijk, dewelke soo in deese, als in de eerste, ende alle de vordere spinnen, het grootste gedeelte van het hooft schijnen te maaken. Dan van dit alles sullen wy naukeurig in onse besondere ondervindingen spreecken. Nog kunnen wy vertoonen de Ga naar margenootb Vloo ofte Wolf-spin waar van wy twee soorten bewaaren. Deese soorten van | |
[pagina 68]
| |
Spinnen, betrappen haar aas met een spronk; waar omse, als de andere, agt onderscheidentlijke oogen, ende alsoo een seer snel gesigt, hebben: van het welke gesigt, omtrent andere spinnen die netten maaken, wat moeyelijker nogtans te oordeelen is. Want hoewel men de vinger digt aan haar oogen houd; soo is 't datse de selve niet alleen niet schijnen te sien, maar sy koomen ook daar voor niet verschrikt te werden, ofte wegh te vlieden. Daarse in het tegendeel, als maar het minste dierken in haare netten vlieght, dat datelijk weeten te sien, ende veerdig te betrappen. Het welke sommige Wijsgeeren siende, soo hebbense geoordeelt de spinnen geen oogen te hebben, ende maar alleen op het geweemel in haar spinsel aan te loopen. Waar by koomende dat men met een vergroot glas, nimmermeer haare oogen als een netteken gemaakt te sijn bevind; het welke ook in de Scorpioenen plaats grijpt; soo is 't datse plat uytgeloochent hebben, de spinnen eenigsins oogen te hebben. Maar alsoo de genoemde soorten van Spinnen, haar nimmer naa eenig aas, als op die tijd, wanneer het in haare netten verstrikt werd, beweegen: ende geensins met een spronk het selve betrappen; soo is 't dat seer quaalijk hier uyt beslooten werd, dat de Spinnen geen oogen soude hebben. Te meer alsoo de selve alsoo sigtbaar in haar als inde Wolf-spin sijn, ende ook op de selve order geplaats. Ende wat aangaat dat haare oogen, op de manier van andere Bloedeloose dierkens, niet als een netteken gemaakt sijn: dat en kan ook geensins doen besluyten, datse geen oogen soude hebben. Want naa ons oordeel, soo is 't eeven eens, of de oogen hier ende daer op het lichaam verspreit staan, als in de Spinnen plaats heeft, als dat de selve in een netteken te samen gevoegt soude sijn; gelijk ontrent andere Bloede- | |
[pagina 69]
| |
loose dierkens bevonden werd. Waar by komt dat de verspreide oogen in een Spin veel grooter sijn, als die de welke in een netteken te saamen sijn gevoegt. Het welke wel overweegende, soo souden wy met alle reeden kunnen oordeelen; dat de spinnen volmaakter gesigt hebben, als eenige andere bloedeloose dieren. Uytsonderende nogtans de Ga naar margenoota Rombouten, de welke wy oordeelen de grootste of meeste oogen te hebben: ende waar ontrent seer Heerelijke ondervindingen waar te neemen sijn. Hebbende soo de natuur, ook in de aldergeringste dierkens, haare onnoemelijke wonderen, opgeslooten: Behalven dat, de aldergrootste schepselen geen sigtbaarder begintselen of eyeren, als deese kleenste beeskens hebben. Als booven eenigsins gesegt is. Maar deese reedeneering laatende, soo is 't aanmerkelijk in de Wolf-spin, dat, de Natuur ofse een valsche spronk quam te doen ende soo nootsaakelijk sou koomen te vallen; haar een draad, om aande selve te blijven hangen, ende niet schielijk neer te vallen, verleent heeft. Waarom indiense lang op een plaats blijft, soo is't, dat de genoemde draad, haar in het beloeren ende bespringen der dierkens belet: hoe welse egter als veel andere spinnen doen, somtijts ook een spintsel, om haar als 't nood doet in te verbergen, komt te maaken; ende waar inse haar, als mense vangen wil schielijk verbergt. Nu onder de vloo spinnen, de welke sig by ons bevinden, isser een de welke de voorste voeten als de scharen van een Scorpioen gemaakt heeft. Nog bewaaren wy dat Ga naar margenootb Velt-Spinneken, 't geen haar eyeren om wel uytgebroeit te werden, als in een korfken komt met haar te draagen; het geense ook met alle bedenkelijke liefde, ende sorg doet. Soo dat wanneer het vliesken, daarse deese eyeren, agter aan haar | |
[pagina 70]
| |
lichaam gesponnen sijnde, indraagt; van haar word afgenoomen; sy als een henne van haar kuykens berooft, het selve vol iver ende neerstigheid komt op te soeken; ende het gevonden hebbende, als verheugt, wederom aan haar lichaam te kleeven. Dit spinneken bevinden wy ook van Harveus in sijn boek van de voortteeling der dieren beschreven te sijn. Soo bevinden sig by ons ook eenige Nettekens ey wijs ofte ovaal en peerlagtig van gestalte, waar in sy haare eyerkens opsluyten, ende als in een mandeken aande balken ende de sporten ophangen. Eyndelijk bewaaren wy dat soort van Ga naar margenoota Spinnen met lange beenen, het welke van den alderneerstigsten Goedaert de welke met ontrent vier-hondert afbeeldingen van bloedeloose dierkens het gemeen verbonden heeft, in sijn negen-en-veertighste bevindinge van sijn Tweede Deel heel natuurelijk beschreeven is. Soo bevinden wy ons ook verbonden aan den seer naukeurigen Jacob Hoefnagel, dewelke in sijn leeven vermaart schilder sijnde van den Keiser Rudolphus, ons vijf-en-dartig soorten van Spinnen na 't leven afgebeelt heeft; ende daar beneffens nog ontrent drie-hondert soorten van bloedeloose dierkens; dewelke alle met voor-regt van sijn Keiserlijken Majesteyt in Print uytgegaan sijn: ende die van Goedaert geensins en wijken. Soo van gelijcken heeft Wenceslaus Hollaar sijn neerstigheid hier in betoont, ende met sijne seer nette afbeeldingen, dewelke, na de Bloedeloose dierkens in de kunst-kamer van den Graef van Arondel opgeslooten, gedaan sijn, de werelt verpligt. Het welke wy ook wensten van andere die hier van kennis roemen te hebben, gedaan te moogen werden: om alsoo dit deel van de natuurelijke wijsheit, het welke wy geensins het ge- | |
[pagina 71]
| |
ringste oordeelen; wantwe een onnoemelijk getal van dieren haar aard ende handelingen seer gemakkelijk alhier ondersoeken kunnen; tot de uyterste volmaaktheid te brengen. Maar eer wy van de Spinnen nog afscheiden; soo lust het ons voor te stellen de manier, op dewelke, de Ga naar margenoota Spinnen die netten breijen, van den eenen boom op den anderen kunnen klimmen, niet tegenstaende dat de genoemde boomen, door een water datter tusschen loopt, gescheiden sijn. Het welke op datwe verstaan moogen, soo is 't naukeurig te weeten; dat den draat van een Spin niet enkelt maar gemeenelijk dubbelt is, ende somtijdts ook wel tien ofte twaelf dubbelt: het welke om te weeten soo moetmen een Spin van eenige hooghten afstooten, ende den draad datelijck daar na besigtigen; dan om het selve sonder veel moeiten ende seekerder te ondervinden, isser anders niet te doen als het agterste lichaam van het voorste te scheiden, ende den draad opgeraapt hebbende, deselve aan sijn oorspronk te besigtigen. Gelijk dan den draad van een Spin gemeenelijk dubbelt is, soo is 't datse met dubbelde draaden neerdaalende, ende weder by enkelden opklimmende; wanneer de beweging van de lugt de verlaatene draaden hier of daar vast gemaakt heeft; seer ligtelijk van de eene hoogte op den andere kan koomen, ofte van de eene boom op de andere, selfs hoewel daar eenige wateren tusschen beiden waaren. Soo sien wy ook dit gevoelen van den dubbelden draad van de Spin, soo van Henricus Regius Opper-leer-meester in de genees-kunst tot Utregt, als meede van den seer naukeurigen Arts Franciscus Redi, eenigsins voorgestelt te weesen. Vorders soo stellen wy onder deese eerste soorte van veranderinge, het Ga naar margenootb Sierken ofte Mijtken, het welke | |
[pagina 72]
| |
meede volmaakt uyt sijn ey komt, ende maar allenxkens grooter werd. Soo plaatsen wy in de selve order de gemeene Ga naar margenootb Luys, den welken de Ga naar margenootc Neet voor een ey heeft. Ende naademaal haare voortteeling soo geswint is uyt een ey, ofte anders dat dit ey het luysken selve is, dat maar van overtollige vogtigheeden, om uyt sijn vlies te kruypen, moet ontlast werden: soo blijkt de reeden seer klaar, van datse soo veerdig voort teelen; ende gelijk als men in boert segt, en 'tgeen ook maar boert is, datse in vier-en-twintig uuren over-groot-vader kunnen sijn. Dan sy moeten op een warme ende vogtagtige plaats geset werden, want anders komt van de Neeten niets voort. Het welke de reeden is, dat, veele Neeten des snagts op het hayr geset weesende, ende des daags van de omsweevende kouwe lugt stervende, eenige maanden lang op het selve vast gelijmt blijven: soo datse ten laatsten ook selfs haar uyterlijke gestalte koomen te verliesen. 't Is meede seer aanmerkelijk in een Luys, alswe deselve onder een vergroot glas stellen; hoe verwonderlijk wy de beweeging sijner ingewanden bevinden: want de inwendige leeden deur de uyterlijke, die als een Kristal sijn, heen-schijnende: soo is't datwe seer ligtelijk de blanke aderen, de beweeging der darmen, ende soo voorts sien kunnen. Soo sien wy ook het bloet, als hy suyght, op de wijse van het waater dat door een sluys loopt, golvend na sijn maag te spoeden: ende in welk bloet-suygen hy soo gulsig is, datwe de overtolligheeden in de darmen het selve kunnen sien plaats maaken. Dan van dit alles sullen wy omsigtiger in onse besondere ondervindingen spreeken. Hebbende dit alleen maar voorgestelt, om het verwonderlijk maaksel ende den handel van een dierken dat soo kleen is, tot roem van de natuur, die soo | |
[pagina 73]
| |
veel onbevattelijkheeden hier heeft 't saamen gevoegt, ons Neerland te doen kennen. Ende met een te toonen de seer groote nuttigheid vande vergroot glaasen, de welke, de verborgene spieren aderen ende ingewanden van soo een kleen dierken, ondekkende; ons te gelijk de onbegrijpelijkheid van den Maaker toonen: dewelke alle deese kleenigheeden haar gewigt ende beweegen nog gegeeven heeft. Behalven ook datwe deese nuttigheid uyt de vergroot glaasen nog trekken, datwe veel netter van de beweeging der ingewanden inde deurlugtige dieren kunnen oordeelen, als wanneer wy de selve, in dieren die niet deursigtigh sijn, deur middel vande ontleeding, beschouwen. Gelijk alswe by den onvergelijkelijk naukeurigen R. Hooke, in sijn Micographia, of boek vande bevindingen deur het vergroot glas, over eenigen tijd in de Engelsche tale uyt gegeven, ende sijn Koninklijke Majesteyt opgeoffert; meede yts diergelijkx voorgestelt vinden. Of nu de Luysen der andere Bloet-rijke dieren, ofte ook de Luyskens der Bloedeloose dierkens, meede tot de genoemde order behooren; ofte dat ook de selve, de welke wy op de planten, ende in de velden, verneemen, daar onder te tellen sijn. Dat willen wy door reeden die wy hebben wel gelooven; maar naademaal onse ondervindingen soo verre nog niet en gaan, soo is't datwe het niet verseekeren kunnen. Soo kunnen wy ook den Ga naar margenoota Houtluys van den Heer Aldrovandus, de welke wy meede tot deese order brengen, niet vastelijk verseekeren daar onder te behooren. De Ga naar margenootb Wantluys of Weegluys, brengen wy meede tot deese eerste order: Als meede de Ga naar margenootc Platluys dan egter hebben wy tot nog toe daar geen sigtbaare ondervindingen van. | |
[pagina 74]
| |
Vorders stellen wy onder deese eerste order de Ga naar margenoota Vloy, de welke sijn oorspronk meede uyt een Neet neemt, ende seer aardig sijn rossche veruw in de selve op de manier van andere dierkens, in gestalte van Popkens sijnde, komt aan te neemen. Want alle sijne veranderingen die hy in de neet sijnde ondergaat; ende hoe hy van wit in swart verandert, kunnen seer net met een vergroot glas beschouwt werden. Het welke naa ons oordeel van geen kleen gewigt is, ende een seer groote nuttigheid bevad; als we 't sijner tijd toonen sullen. Nog stellen wy onder deese eerste order een dierken datwe gemeenelijk inde regenbakken bevinden; ende naa ons schijnt, van Goedaert, in sijn derde deel, aande letter x, onder den naam van Waterluys beschreeven. Dan alsoo het selve in aard ende maaksel van een Luys seer verschilt, ende in beyde ook seer seltsaam is; soo is't datwe het selve te gelijk naa 't leeven ende in't groot sullen afbeelden, ende de beschrijving daar by voegen. Het dierken dan 't geen in deese Ga naar margenootb afbeeldingen by de letter A. naa 't leeven vertoont werd; is het selve dat by de letter B. in 't groot ende op syde werd afgebeelt. In het selve vertoonen wy behalven het uyterlijk maaksel van het lichaam dat als vierkant is; nog in 't hooft de oogen ende de bek: in de borst de armen die als takken van boomen sijn: ende in de buyk het deurschijnende lichaam, de beenen, de start, ende de eyeren. Wanneer men dit beesken in't kleen, ofte soo het sig aan't gesigt vertoont, besiet; soo schijnt het als eenoogig te weesen, naademaal de oogen, de welke wy, deur een vergroot glas, als een netteken gemaakt te sijn | |
[pagina 75]
| |
bevinden; als teegen malkander aangevoegt schijnen; ende booven de bek van het dierken, die seer dun is, geplaats sijn. De genoemde bek bevinden wy geheel deurschijnend ende spits te sijn; waar door wy gelooven dit beesken sijn voetsel al suygende in neemt; ende op de selve wijse, als andere water dierkens, de welken den angel ofte straal van vooren hebben, gevoet werd. Ondertussen isser niet aanmerkelijker in dit dierken als sijn getakte armen; ende de beweeging dewelke het daar meede in het water heeft. Wat de armen aan gaat soo bevinden wy, datse ongedeelt ende als met een enkelde stam of pijp uyt de schouweren spruyten; de welke haar dan wederom in twee takken, waar van ider drie leeden heeft, koomen te verdeelen. Aan het eerste als ook aan het tweede lit, tellende vande enkelde stam af, ondervinden wy een sy-taxken van maaksel als een hayrken uyt te spruyten, ende aan het derde ofte opperste lid drie hayrkens; welke hayrkens ofte sy-taxkens, meede als in leedekens nog schijnen gedeelt te sijn. Maar gelijk deese armen seer selsaam sijn, soo is de Beweeging van dit beesken nog veel vreemder: de welke wy driederhande bevinden. Als voor eerst, heeft het een regt draatse beweeging, waar door, wanneer het sijn getakte armen sonder onderlaten uytslaat, het om hoog, om laag, ende naa de syden, sonder eenige verpoosing te maaken, regt uyt beweegt werd. Vorders, heeft het een beweeging, als die vogelkens de welke Mosschen gemeenelijk genoemt werden: want gelijk de selve door het uytbreiden ende het saamen vouwen haarer vleugelen, een ongelijke beweeging inde lugt verkrijgen, ende dan eens te daalen dan eens te rijsen koomen, soo komt ook dit beesken wanneer het sijn getakte armen by poosen in't water slaat; ende door | |
[pagina 76]
| |
dit onderlaaten ende hervatten van beweeging, anders ende anders voort te gaan; meede een ongelijke beweeging te verkrijgen: ende dan deur het waater als naa de grond heen te sakken, dan wederom naa de vlakte opte rijsen. Door welke beweeging van dit beesken alsoo se niet seer gereegelt is, soo komt het op die tijd, als een geduurig gehippel in het waater te maaken. Het hooft nogtans geduurig boven ende de start om laag houdende. Uyt insigt nu van de genoemde beweeging, waar door het meer, met den aard der Vlooyen als Luysen, schijnt over een te koomen, als meede om dat sijn armen als een tak van een boom gemaakt sijn: soo oordeelen wy het bequamentlijk de Ga naar margenoota Getakte Water-vloy genoemt te kunnen werden. Soo bevinden wy het genoemde dierken nog een derde soorte van beweeging te hebben, de welke wy niet beeter kunnen vergelijken, als met de omtuymeling van die soorten van Duyven, de welke van weegen deese omdraainge des lichaams, den naam van Tuymelaars verkreegen hebben. Maar gelijk de Tuymelaars alsse in de lugt om buytelen, voor een tijd haar beweeging schijnen te missen, waar doorse eeniger maaten naa de aarde daalen. Soo is 't, dat dit dierken, het hooft om laag buygende, ende het agterste ter selver tijt verheffende; door een gestaadige roeing van sijn getakte armkens, sig geheel als in een kring komt te beweegen: waar door de deelen van het lichaam, sonder onderlaaten van beweeging ofte nederdaaling in het waater, dan onder dan weer booven gesien werden. Dat aardig te aanschouwen is; ende met het omdraaien van een rad meede vergeleeken sou kunnen werden. | |
[pagina 77]
| |
't Is verder seer seltsaam in deese beeskens datse somtijts eenige daagen lang, aande vlakte van het waater, door het beweegen van'er armen, haar onthouden: ende somtijts wederom alleen aan de gront: selden nogtans ofte nooit eenigsins rustende. Eyndelijk soo is seer aanmerkelijk het vreemt maaksel vande Buyk, want de selve uyterlijk aansiende als vierkant schijnt te weesen; daar nogtans het geene dat wy voor de buyk aansien, niet anders en is als een deur lugtige schobagtige ofte schelagtige huyt, de welke, naa de rugh of van agteren saamen gevoegt sijnde, ende naa de buyk of van vooren gaapende, de waaragtige buyk ofte anders de start van dit dierken, als een dubbelde schelle, waar deur het lichaam heen schijnt, komt te bedekken. Soo dat dit dierken, naademaal sijn stard of buyk in een schaale, die van vooren gaapt opgeslooten is, met die dieren die in schelpen woonen, over een komt; behalven nogtans inde seer kenbaare beweeging die het heeft, waar door wy het van alle andere dieren die in schelpen woonen meenen onderscheiden te sijn. Soo sien wy ook somtijts dit dierken, sijn stard, deur de genoemde spleete van sijn huyt, heen ende weer te beweegen. Als eenigsins afgebeelt is by de letter E. Maar inde tegenswoordige afbeeldinge alwaar wy het beesken op sijde vertoonen; soo sien wy het lichaam of start, dat als een S. geboogen is, in't midden van de genoemde schaale deur schijnen. Soo vertoonen wy ook in het selve een darmken, wederom deur het lichaam heen schijnende; als meede de voeten die het heeft, de welke op de manier vande Garnaat geplaats sijn, ende ook diergelijk een lillende ofte trippelende beweeging hebben; dan waar door het geensins als de Garnaat plaatselijk beweegt werd. Nog sien wy het uy- | |
[pagina 78]
| |
terste vande stard als in twee puntige borstelkens ofte stijve hayragtige uytsteekselkens verdeelt te weesen, waar aan een weynig hooger nog twee andere hayrkens uytspruyten. Agter op de rug van het genoemde lichaam verbeelden wy eenige swarte stippelkens, de welke wy eyeren gelooven te sijn; deur reeden, dat als syse eenigen tijd gemist hebben, wy dan diergelijke seer kleene witagtige dierkens in 't waater swemmende bevinden. By de afbeeldinge C. Ga naar voetnoot+ vertoonen wy wederom alle de genoemde deelkens, behalven de eyeren: maar het lichaam dat inde voorige afbeeldinge op sijde vertoont is, dat verbeelden wy hier wat meer van vooren, om de beweeging van de start, deur de geseide spleet naa buyten, wat netter uyt te beelden, soo vertoonen wy ook de beenen, de welke wy, deur de gapende huyt van dit dierken, alhier uytsteekende hebben doen af tekenen. Wat de veruw van dit dierken belangt die is eenigsins naa't rooden trekkende, ende over een koomende met de veruw van dat vlees, het welke eenigen tijt in't waater geleegen heeft. Vorders wat het uyterlijke maaksel van de huyt belangt, de selve komt eenigsins met de netagtige huyt vande schobbige Vissen over een hoe wel wy daar geen schobbekens op kunnen gewaar werden, behalven datse op de manier vande Garnaat, de kleenste Mosselen, ende de Slakken-huyskens deurlugtig is. Soo sijn ook de getakte armen uyterlijk van maaksel ende tekening als de pooten der hoenderen, dan de onderscheidingen sijn soo klaar niet. Het genoemde Dierken bevinden wy als gesegt in de regenbakken, wanneer het in lang niet gereegent heeft, anders naademaal het vermeerderde water haar hier en- | |
[pagina 79]
| |
de daar verspreit, soo sijnse wat moeyelijker daar in te vinden. Soo bevinden wy de selve meede in de soete wateren; als ook inde modderige slooten, daar nog eenigsins klaar water in is. Het heugt my dat ik sijnde in Vrankrijk te Bois du Vincenne; in een Paarde wel aande vlakte van het waater, soo een oneyndig getal diergelijke dierkens gesien heb; dat het geheele waater als in een waaragtig bloet scheen verandert te sijn: Het welke in't eerst schrikagtig te sien was; maar my naaderhand geleegentheid gaf om den aard deeser dierkens neerstiger te ondersoeken. Ende my met een omsigtig te wagten van niet al te schielijk de dingen die wy sien te oordeelen: want het selve oneyndige valscheeden, ende voor oordeelen, in ons komt te baaren. Als mogentlijk ook op die wijse, die geene de welke seggen het somtijts bloet te regenen, bedroogen sijn. Gelijk het kan gebeuren, dat de genoemde roode druppelen, van andere bloedeloose dierkens, de welke altijt, alsse eerst uyt haar Popkens koomen, bloedige droppelen laaten vallen, soude voortgekomen sijn. Ende dit sou dan voornaamentlijk plaats hebben, wanneer de genoemde dierkens t'een oft ander jaar seer vermenigtvuldigt soude sijn: als dikmaal ontrent de Cappellen, vliegen, muggen ende soo voorts te gebeuren ondervonden werd. Soo heeft my naderhand diergelijk een bevindinge van't bloedige waater meede gedeelt den Heer Florentius schuyl, in sijn leeven Opper leeraer inde genees kunst tot Leiden: want sijnde (soo hy verhaalde) op een dag beesig in sijn boeken, soo hoorden hy eenig gerugt, het welke allenskens vermeerderende, hem naukeurig maakte om'erde oorsaak van te verstaan: dan sijn begeerte was soo haast niet gebooren, of sy wierd | |
[pagina 80]
| |
ook ter selver tijd datelijk voldaan. Want eene van sijn dienstsmaagden schielijk tot hem loopende: verhaalde hem met een hikkent geluyd, dat het waater van Leiden in Bloet verandert was. Het welke verstaan hebbende soo begaf den genoemden Heer sig datelijk in een schuytken; ende op de aangevveesene plaats een glas van het bloedige vvater geschept hebbende: soo is't als hy het naukeurig besagh, dat hy bevond het niet als met rootagtige dierkens vervult te vveesen. Werdende soo de schielijke vrees vervvisselt in een lang duurige vervvondering. Wat vvy nu nog verder van het genoemde dierken ondervonden hebben, sullen vvy in onse besondere ondervindingen 't eeniger tijd voorstellen. Ende de naukeurige ondersoekers vande Natuur ondertusschen meede deelen de manier, om deese ende andere vvaterdierkens in het selve te ontdekken, ende оm de selve ontdekt hebbende, vvat nauvver te kunnen ondersoeken. Оm dan de Dierkens in het vvaater te ondekken, soo bevinden vvy niet bequaamer als een Water-glas of urinaal: vvant in dien het selve eenigsins kleen van bol is; soo en kant niet vveesen, nademaal het vvaater ons als een vergroot glas daar dan dient; of het minste dierken dat daar in svvemt, vvord datelijk aan ons oog ontdekt Waarom naa het glas groot of kleen is, vvy ook het dierdaar kleender of grooter in vertoont sien te vverden. Dan hier op moet gelet sijn, dat, de vergrooting van ons niet gesien en kan vverden, ten sy het dierken aan de ander sijde van het glas svvemt. Deese ondekking gedaan sijnde; kan men het dierken in nog kleender glaase-bollekens plaatsen, vvaar in men nog veel onderscheydentlijker de deelen sien sal. Soo kan men ook een | |
[pagina 81]
| |
vergroot glas, 't geen uyt een enkelt gesleepen glas bestaat, hier meede met groot nut gebruyken. Vorders kan men nog andere middelen om deese dierkens grooter te sien aanwenden: Soo hebben wy ons laaten blaasen seer kleene halve bollekens van glas; in welke als het dierken in een weinig waater van ons geset was, wy het selve seer makkelijk met een vergroot glas beschouwt hebben, ende alle sijne deelen onderscheidentlijk bekent. Soo kan men het selve in een droppel water, op blank papier, gelegt sijnde, soo maar de glans die het waater maakt, voorsigtig ontgaan werd, meede nuttelijk met een vergroot glas besien. Ende of het quam te gebeuren, dat het dierken op een witte grond niet wel gesien konde werden: Soo hebben wy het wit in geel, groen, blaauw, ende soo voorts verandert: settende van gelijken onse genoemde glaaskens, op blaausel, swartsel, vermiljoen, ende andere veruwen; ende sijn soo eyndelijk gelukkig tot ons voorneemen gekoomen, welke manier nu, naademaalse ons, in veele water dierkens te ontdekken, ende haare deelkens met een vergroot glas te beschouwen, seer veel nut heeft aangebragt, soo hebben wyse ook niet langer agter willen houden: maar deelen de selve goetgunstig meede. Kunnende met eenen verseekeren, dat onder alle soorten van vergroot glaasen, geene gevonden werden, dewelke de vergroot glaasen met een glas overtreffen. Welcke kunst greep, naademaal wy de selve deur gunst, van den Grooten ende Onvergelijkelijken Wiskunstenaar de Heer Johannes Hudden Raad ende Oudscheepen der stad Amsterd. besitten, soo agten wy ons ook verbonden, de genoemden Heer daar openbaar voor te roemen. Maar wy gaan voort tot de Ga naar margenoota Pissebedde, de welke, naademaal wy hem op alle groote bevinden, als ook | |
[pagina 82]
| |
om andere reedenen; wy meede onder dese eerste order stellen. van deese bewaaren wy twee soorten; met nog eenige afgeleide vlieskens, ofte eer vergaane huydkens van Pissebedden. De selve koomen met alle suurigheeden een stercke beweeging te maaken: Waarom wy oordeelen daar veel sout in te sijn, ende de selve niet onbequaam, in sugt, steen ende graveel aangepresen te werden. Soo bewaaren wy nog een soorte van Ga naar margenoota Zee-pissebedden, de welke wy inde soute wateren gevonden hebben; ende daarom Zee-pissebedden genoemt werden. Soo kunnen wy nog andere ende seltsaamer soorten van zee-pissebedden vertoonen. Onder de selve bevind sig by ons, die soorte de welke Ga naar margenootb Snel genoemt werd. Deese weet seer aardig op een syde te loopen: ende naa de Visschers ons verseekeren, soo komt hy den Baars haar tusschen de kaaken inschietende ligtelijk te dooden. Het welke vvy tot nog toe niet ondervonden hebben. Dan hier van sijn wy verseekert, dat dit beesken de wapenen daar toe heeft: behalven nog dat het in de hand genoomen sijnde een vreemt gekittel daar in veroorsaakt. Soo sijn ook de kaaken van de Baars, als ook van alle andere visschen, seer teer, waarom de selve gequets sijnde, alsoo het gantsche bloed vande vissen, in een geduurigen omloop deur de genoemde kaaken, de welke het selve als de long in andere dieren verkoelen, gevoert werd; soo kan't niet anders wesen: of de baars, de kaaken (als gesegt) gequets sijnde, moet nootsaakelijk verongelukken. Dit Snel nu vinden wy soo wel inde soete als inde soute wateren. Volgen de Ga naar margenootc Pier Wurmen, de welke meede onmiddelijk uyt een ey koomen, ende geen andere verandering ooit en ondergaan. Waarom wijse al vroeg | |
[pagina 83]
| |
mannelijk ende Vrouwelijk te sijn bevinden, hebbende de Wijfkens seer kenbaare eyeren. Soo bevinden wy ook datse in veel soorten gedeelt kunnen werden. Vorders hoe wel wy in veel wurmen ende Rupsen de Mannekens vande Wijfkens, door eenige uytvindingen, kunnen onderkennen: soo is 't datse nooit in gestalte van Wurmen sijnde, haar vermengen. Waar om het my seer veemt voorkomt van den Heer Goedaert, dat hy in sijn vierentseventigste bevindinge van sijn eerste Deel, een Wurm het Manneken komt te noemen; dewelke nu verandert sijnde, hy in sijn vijfenseventigste ondervindinge het wijfken noemt. Het welke eeven eens is of men een kind een man noemde, ende hetselfde, nu tot manbaare jaaren gekoomen sijnde, een wijfken. Dan van dit selve sullen wy wat laager meerder spreeken. Ende is ons voornemen alswe andere haare misslaagen, voorstellen, niet anders; als datwe ook, het selve van andere, voor ons versoeken; op dat alsoo alle dwaaling eindelijk mag geweert werden. Want wy seer wel weeten, hoe kragtig onse inbeeldingen ons behaagen; ende hoe ligt, wy, deur de selve verleit sijnde, een dwaaling kunnen voorstellen. Dan wy gelooven de proef wel te kunnen uyt staan, het welke die geenen alleen bevinden sullen, de welke de wetenschappen die wy van deese Dierkens voorstellen, in de natuur selver soeken sullen. Maar de welke wy soo duyster nog bevinden, datwe ons maar effen bequaam om nog eerst te beginnen oordeelen: behalven dat de wonderen dewelke wy daar in bevinden, seer swarelijk uyt te drukken sijn. Vorders gelooven wy de Ga naar margenoota Bloet-suyger ofte Egel, meede tot deese order te behooren; hoewel nogtans wy geen andere ondervindingen daar van eer hebben; | |
[pagina 84]
| |
als datwe hem op alle groote bevinden. 't Is aanmerkelijk inde selve, hoe vast hy sig, in een glas beslooten sijnde, daar aan kan kleeven: soo datwe seer swarelijk hem daar af kunnen trekken. De reden hier van gelooven wy te sijn; dat hy sijn lichaam digt op het glas drukkende, ende dat selve in't midden optrekkende, door middel van het weg gestoote waater, sig daar aan perst. Ende dat bykans op de selve wijse alswe inde lugt een Trekleer op een steen plakken, ende het selve, deur middel van een draad, in't midden optillende, met den steen doen vereenigen. Eyndelijk vogt de Ga naar margenoota, Slak, de welke meede uyt een Ey datelijk te voorschijn komt, ende geen andere verandering ondergaat. Van deese bewaaren wy een soorte, in de welke, den kop afgesneeden sijnde, wy een Ga naar margenootb Steenken vinden, dat goet voor het graveel geoordeelt werd, ende het waater af sedt. Onder dit steenken bevinden wy geduurig het cloppend hert, dat geheel blank is, als ook de aderen sijn die daar uyt spruyten, ende de oorkens van het hert, die vliesagtig sijn. Naademaal wy dan, het hooft afgesneeden sijnde, dit steenken nog inde slak bevinden; soo oordeelen wy het haar in plaats van het borst been, datwe in andere dieren bevinden, gegeeven te sijn. 't Is aanmerkelijk in de slakken, dat de Natuur gewilt heeft, datse deur den hals haare overtolligheeden souden lossen; daar deur aassem haalen; ende alle haare deelen, de welke tot de voort teeling bequaam sijn, daar in opgeslooten hebben. Soo bevinden wy ook dat ider slak, voor sijn selve, mannelijk ende vrouwelijk, is. Sijnde de roede verwonderlijk lang; ende gemaakt op de wijse van die der Walvisschen. Dan hier van sullen wy sijner tijd nader spreeken. Soo bevinden wy ook dat die engel- | |
[pagina 85]
| |
sche Heeren, de welke de planten ontrent Cambrits wassende beschreeven hebben, meede, de slakken mannelijk ende vrouwelijk te sijn, ondervonden hebben. Om te eyndigen, soo bewaaren wy nog de Tanden vande Slakken, die hoornagtig ende buygsaam sijn, soo kunnen wy ook vertoonen het Hert met sijn oorkens opgeblaasen, ende soo gebalsemt sijnde. Alle nu deese opgetelde dierkens veranderen in geen Popkens, want haare eyeren haare soort gelijke onmiddelijk uytleeveren, de welke dan met vervolg van tijd, in vaster ende volmaakter leedemaaten aangroeien; ende dat op de selve wijse gelijk de andere dieren, dewelke den Heer Harveus, uyt een volmaakt ey gebooren te sijn, staande houd: hoe wel egter eerse tot volwasse groote koomen, sy nog eenige maalen moeten vervellen; ende in welke laatste vervellinge sommige nog eenigsins verandert werden: waar om wy de selve eeven als een Dier-popken aangemerkt hebben. | |
De Tweede Order van de Natuurelijke Veranderingen, Ofte langsaame aangroeingen in leedemaaten.HEbbende soo voorgestelt onse eerste Order van veranderingen; soo gaan vvy ons begeeven tot de tweede, de welke wel een weinig duysterder is, maar nogtans claar ende kennelijk genog. Dan eerwe tot dese onse tweede Order, de welke aan ontelbaare Dierkens eygen is, sullen overgaan: soo is't seer noodig in agt te neemen, dat hier gestaadig nog een andere soorte van veranderinge voorgaat; de welke ook gemeen is aande | |
[pagina 86]
| |
twee volgende ofte laatste Orderen van veranderingen. Maar om nu onderscheidentlijk te begrijpen welke soorte van veranderinge, soo hier, als in de twee laatste orderen van verwisselingen, voorgaat. Soo is't wel aan te merken; datwe in het begin, spreekende vande eerste soorte van veranderinge, gesegt hebben: eenige dierkens volmaakt; andere wederom onvolmaakt, uyt haar ey te koomen. Ende gelijk als wy de dierkens die volmaakt uyt haar ey koomen, gestelt hebben in de eerste order van veranderinge: Soo is 't naukeurig te weeten, dat die geene de welke in eenige deelen onvolmaakt daar uyt koomen, geduurig, soo dese tweede, als de derde, ende de vierde ofte laatste, order van veranderinge koomen voor te gaan. Soo dat gelijk wy inde eerste order van veranderingen, als maar een popken verneemen, datwe het ey ofte het dierken selve in sijn vlies gesegt hebben te weesen: soo ondervinden wy in de volgende orderen, als twee Popkens; ende soo by gevolg als twee soorten van veranderingen. Gaande naamentlijk het ey ofte anders het Ey-gelijk-Wurm-popken, nog een ander popken te vooren. Het welke op datwe nu klaarelijk moogen begrijpen; soo moet men kortelijk weeten, dat deese tweede, ende de vordere soorten van veranderingen, geduurig voorgaat een Wurmken; het welke in sijn ey ofte eerste huyt de gestalte als van een Popken gedraagen hebbende, metter tijd soo volmaakt in leedemaaten komt aan te groeien, tot dat het eyndelijk de tweede gestalte van een Waaragtig popken komt aan te neemen: ende wederom soo vloeibaar als waater ende magteloos, als het te vooren in gestalte van een ey sijnde was, te werden. Het welke nademaal het tot nog toe niet aangemerkt is geweest: soo is niet alleen de over- | |
[pagina 87]
| |
oude dwaaling vande Ga naar margenoota Vervorming staande gebleeven: maar ook de alder-opmerkelijkste ondersoekers vande Natuur als den geleerden Franciscus Redi ende andere, de welke seggen de afstroping van huyt, waar onder alle de leeden van het dierken alreede aangegroeit sijn, gesien te hebben; hebben de vervorming niet eens in twijfel getrokken. 't Geen ons ten hoogsten doet verwonderen. Maar om nu besonderlijk van onse tweede Order van veranderingen te spreeken; soo is't opmerkelijk te weeten; dat, de aangroeing van leedemaaten, in het Wurmken het welke de selve metter tijd ondergaat, ende het geene wy gemeenelijk ses voeten sien te hebben; allenkxkens ende van langsaamer hand, door een opmerkelijke toedoening van deelen, uytwendig, komt te geschieden. Soo dat ten laatsten naa het eenige maalen vervelt is; wy de vleugelen uyt het lichaam, als een teere, tengere, vogtige, ende weeke, knop van een bloem uyt de plant, ongevoelig dag voor dag sien uyt te botten, op te swellen, ende bequaam tot openbarsten, ende om uyt te puylen te werden. Vorders gelijk in de andere volgende veranderingen, daarwe de VVurmkens in vvaaragtige Popkens sullen sien vervvisselen; de dierkens haar bevveeging als koomen te verliesen; ende eenigen tijt nootsaakelijk moeten stil leggen. Soo is dit dierken gaande, staande, vvandelende, loopende, springende, ende eetende; ende het komt sijn beweeging nooit te verliesen, ten sy op dat oogenblik, als het sig een vveinig stil houd om sijn vel te vervvisselen. In vvelke tijd in sommige seer vvonderbaarelijke veranderingen, als onder anderen ontrent het Haft te sien is, komen te geschieden. Ga naar margenootb In andere daar en teegen is de veranderinge van soo vveinig gevvigt, datse seer svvaare- | |
[pagina 88]
| |
lijk als alleen ontrent de uytpuylende vleugelen te bemerken is, als inde Ga naar margenoota Oor-vvurmen plaats heeft. Om vvelke gevvigtige reedenen dan; naademaal de Dierkens, die onse tvveede order van veranderinge ondergaan, haar bevveeging niet en verliesen, ende egter op de vvijse van andere popkens, sommige van haare leedekens geschikt ende gevoegt hebben: soo oordeelen vvy, datvve het genoemde Dierken, vvanneer het sijn leedemaaten op de genoemde vvyse vertoont, bequaamentlijk een Ga naar margenootb Wurm-popken soude kunnen noemen. VVant het beesken in der daad een VVurm sijnde en blijvende, heeft eghter sommige sijner leedekens als in een Popken geschikt; ende op een vervvonderlijke vvijse aardig saamen gevleit. Soo dat onse tweede Order van veranderinge niet anders en is; als dat een Wurm, de eerste gestalte van een Popken, dien hy in sijn ey had, ende waar in hy sonder voetsel was, verlaaten hebbende: nu allenkxkens, door van buyten in genoome voetsel, in vordere ende blijkelijker leedemaaten komt uyt te groeien. Tot dat hy naderhand als in een tweede gestalte van een Popken, sonder egter sijn beweeging te verliesen, opgeslooten werdende; daar uyt als een gevleugelt gedierte te voorschijn komt. Ende als tot sijn houbaare jaaren nu gekoomen sijnde, tot de voorteeling, ende de mannelijke ofte de Vrouwelijke pligten, bequaam geworden is. Dit soort nu van Popkens, stellen vvy in de tvveede plaatse, vande natuurelijke order der veranderingen: als sijnde een vervvisseling niet seer te saamen gestelt, duyster ofte svvaar om te begrijpen. Maar seer ligt ende verstaanbaar; ende de eerste Order van verandering, alvvaar vvy het dier, onmiddelijk gesien hebben, uyt ey ofte sijn vlies, te voorschijn te koomen; seer digt naa by koomende, ende vveinig vande selve verscheelende. | |
[pagina 89]
| |
Ende nademaal deese verandering soo klaar, soo net, ende met het uytpuylen ende knoppen van een Bloem soo gelijk is: soo hebben wy ook alle de vordere veranderingen daar by willen vergelijken. Ende dat nog te meer, door reeden, dat, gelijk de uytpuyling ontrent dit dierken, uytwendig geschiet: datwe de selve, ontrent de andere Dierkens, inwendig ende onder het vel sien gebeuren. Gelijkwe in 't voorgaande genogsaam gesegt hebben, ende datelijk nog breeder seggen sullen. Eyndelijk gelijk deese verandering seer aardig ende opmerkelijk is, soo wortse ook ondergaan van veelderhande dierkens. | |
Optellinge vande dierkens, dewelke onder de tweede order van de Natuurelijcke veranderingen, Wurm-popken genoemt, behooren.ONder deese onse tweede Order van Veranderinge, stellen wy voor eerst; de Ga naar margenoota Rombout, Scarbout, Naper ofte Puystebijter. Van de selve bewaaren wy seeventien soorten. Als neegen vande Grootste, vijf vande middelbaarste, ende drie vande kleenste: de welke, om datse seer teer sijn nog in het besonder Jufferkens genoemt werden. By Goedaert bevinden wy een uyt de kleenste soorte beschreeven te sijn; dan alsoo hy de knopkens op de rug daar de vleugelen in geslooten werden, nog in sijn afbeeldinge vertoont, nogte ook in sijn beschrijvinge aanwijst, soo blijkt ons klaar, hem, ook den aard van dit Popken, niet bekent geweest te sijn. Gelijk wy ook niet kunnen bemerken dat het van ymant anders immermeer beschreeven is. Soo bevinden wy meede onder de afbeeldingen van Hoefnagel, de- | |
[pagina 90]
| |
welke tien soorten van Puystebyters ons heeft afgebeelt, geene vande genoemde Popkens. Egter soo is het seeker datse by de schrijvers bekent sijn geweest. Soo bevinden wy Rondeletius, het popken van een Rombout, gekent te hebben; maar hy heeft seer verkeert het selve; een Ga naar margenoota Water-kreekel genoemt. Soo gelooven wy ook dat uyt de Ga naar margenootb Water-sprinkhaan van Moufetus een Puystebyter sijn oorspronk neemt. Dan dit is seeker dat de Ga naar margenootc Water-oorwurm van Jonstonus, ofte anders de Ga naar margenootd Water-Vloo van den genoemden Moufetus, het Popken van een Puystebyter is. Soo is ook de Water-scorpioen van Redi, niet als het Popken van een Puystebyter; maar van die soorte, de welke wy onder de groote Jufferkens tellen. Vande Wurm-popkens nu daar de Puystebyters haar oorspronk uytneemen, bewaaren wy ses soorten; als vande Grootste een, vande middelbaarste drie, ende vande kleenste twee. Soo bewaaren wy van gelijken een Puystebyter, dewelke sig nu begint te veranderen; waar in wy kunnen sien hoe verwonderlijk de vleugelen, inde knopkens waar in sy de selve opgeslooten draagen, gekreukelt, ende geplooit sijn. Nog bewaaren wy de eyerstok, de welke met de kuyt der visschen geheel overeenkomt, ende eeven als de selve in twee deelen gescheiden is; sijnde het eene deel in de regter ende het andere in de linker sijde van de buyk ofte de start geplaatst. 't Is aanmerkelijk in dit dier, dat de natuur gewilt heeft, het sijn aas inde lugt te moeten vangen: waar toe het twee seer groote oogen, die by naa het hooft maaken; ende vier verwonderlijke vleugelen, waar meede het sig, op de manier der Swaluen, geswint in de lugt heen ende weer beweegt; ontfangen heeft. Soo is het | |
[pagina 91]
| |
nog versien met twee scherpe tanden, die het inwendig verborgen heeft, ende waar meede, als mense vankt, sy seer vinnig nijpen. Dan of haar beet fenijnig is, ende het vel doet oploopen, soo datse hier van den naam van Puystebijters ontfangen soude hebben; is ons tot nog toe onbekent. Maar hoe wel 't verwonderlijk is dat deese dierkens haar aas in de lugt weeten te betrappen; ende soo de selve van veelderhande Beeskens te suyveren: soo gaat nogtans haare vermenging alle begrip te booven. Want het manneken op de lugt drijvende, ende de selve, met veelderhande geswinde omdraaingen, kloovende; weet over behendig sijn start het wijfken toe te reyken: de welke, de selve tusschen de scheiding van haare oogen en hooft dan invoegende, ende met haare pootkens vol iver omvangende; als heel gunstig aanneemt: ombuygende vorder het lichaam naa de mannelijke deelen; soo is't dat de vermenging al vliegende ende weemelende volbragt werd. Sijnde op deese tijt het uyterste vande start van't wijfken, geboogen naa de middel van het manneken; alwaar ter plaatse het sijn roede verbergt; de welke van het wijfken in 't uyteynde van de start ontfangen werd. Maar verlaatende de Puystebyters, waar van wy de vordere naukeurigheeden; als besonderlijk die vande oogen; in onse besondere ondervindingen verhandelen sullen. Ende ook ons voorneemen niet en is, als alleenig de dierkens, de welke tot onse orderen van veranderingen behooren, enkelijk op te tellen. Soo begeven wy ons tot de Sprink-haanen. Sullende 't sijner tijd ook voorstellen de manieren, hoemen de veruwen ende de seer aardige tekeningen, soo vande oogen deeser dierkens, als haar Start, kan behouden. Het wel- | |
[pagina 92]
| |
ke, wy, de schilders ende de teekenaars seer nut te kunnen sijn, oordeelen. Het tweede dierken dan, datwe onder onse tweede order van veranderinge stellen, is de Ga naar margenoota Sprink-haan. Vande selve kunnen wy vertoonen soo Mannekens als Wijfkens sestien soorten. Als vijf groote, vijf middelbaare ende ses kleene: waar onder eenige met roode, andere met purpere, andere wederom met blaauwe, ende groenverwige vleugelen verciert sijn. Nog bewaaren wy eenige popkens, als meede eenige wurmkens, ende eyeren, daarse haar oorspronk uyt neemen. 't Is vorder aanmerkelijk hoe weinig het Wurm-popken van een Sprinkhaan, verschilt van de Sprinkhaan selve. Sijnde het onderscheit niet anders, als dat de vleugelen, de welke inde Sprink-haanen uytgespannen sijn ende gevleit op het lichaam; in de popkens in vier Knopkens beslooten werden, waar in sy op de manier van de Rombout geheel in een gekronkelt sijn. Welke samen kreuking ende opsluyting van vleugelen, wy gelooven de reeden geweest te sijn, waarom de ondersoekers van deese geheimenissen, als Aldrovandus, Moufetus, Jonstonus ende andere, de genoemde Wurmkens der Sprinkhaanen, Ga naar margenootb ongevleugelde sprinkhaanen genoemt hebben. Geevende haar verder, als nu de Ga naar margenootc Vleugelen begonnen uyt te botten, ende het lichaam, inde wijfkens Ga naar margenootd dikker te werden; andere namen: alswe op de rand aan wijsen. Vande genoemde Popkens nu der Sprinkhaanen bewaaren wy seeven soorten soo kleen als groot. Soo bevinden wy ook in de afbeeldingen van den neerstigen Hoefnagel, alwaar hy vijftien soorten van Sprinkhaanen heeft uyt gebeelt meede een Wurm popken van een Sprinkhaan vertoont. Alle welke ondervindingen overweegende soo | |
[pagina 93]
| |
en kan ik my niet inbeelden; hoe Goedaert ons heeft kunnen beschrijven; datse uyt een Gulde-popken haar oorspronk soude neemen. Vorders bewaaren wy vande Sprinkhaanen haar drie dubbelden maag, de welke wy met die vande herkauwende beesten geheel sien over een te koomen; sijnde vorders dat deel vande maag datwe het boek noemen, over kennelijk in haar. Waarom wy niet en twijfelen of se herkauwen soo wel, als de genoemde beesten; het welke wy ons ook in beelden gesien te hebben. Nog bewaaren wy haar eyeren, als meede haar geheele eyerstok, de welke met silverwitte draatkens, dat sonder twijfel aderen ende slag aderen sijn, deurweeven is. Sijnde vorders de eyeren heel hoornagtig ende bruyn van veruw; de welke wy ook, van haar begintsel af alsse nog wit ende geel sijn, ende met een dun vlies omvangen, bewaaren. Vorders gelijk wy de wijfkens staarten sien hebben, daar de mannekens van berooft sijn; soo is 't datse met de selfde de aarde deurboorende, op die wijse haare genoemde eyeren onder de selve verbergen: gelijk Aldrovandus in dat gevoelen is. Deese start kunnen wy vertoonen vier en vijfdubbelt te sijn. Nog kunnen wy vande sprinkhaanen doen sien de tanden; als meede die huyt, de welke het VVurm-popken; als de vleugelen der sprinkhaanen beginnen uyt te puylen, verlaat: sijnde het onbedenkelijk hoese van haar lange ende seer dunne Hoornen, neffens haare harde tanden, ende spitse nagelen, een seer dun vliesken aftrekken. In deese tijt sijn de sprinkhaanen soo week, datmen haare beenen als een stuk was kan buygen, ende alderhande gestalte geeven. Soo bewaaren wy ook de vleugelen; dewelke wy | |
[pagina 94]
| |
in't midden van haar uytpuylinge gestut hebben; soo datse aan het een eynde uytgespannen, ende wederom aan het andere kreukelig sijn. Met deese vleugelen alsse nu verandert sijn maakense haar gesang, als Casserius seer wel aangemerkt heeft. Soo bevinden wy ook, dat de mannekens vande Sprinkhaanen ende niet de wijfkens singen. Maakende de eene soorte haar geluyt, met de vleugelen alleen; ende de andere met de vleugelen ende de beenen te saamen. Volgt de Sprink-haan-Vloy.. Dit dierken bevinden wy gemeenelijk verborgen te sijn in eenig schuym, datwe sonder order op alderhande soorten van gewassen ende planten, geset sien te weesen. In welk schuym het eyndelijk vier knopkens in sijn rug verkrijgt, waar in de vleugelen beslooten werden. Van deese bewaaren wy twee soorten. Soo bevinden wy ook dit dierken, by die engelsche Heeren, de welke de planten ontrent Cambrits wassende beschreeven hebben, bekent te sijn. Vorders soo plaatsen wy onder deese tweede order de Ga naar margenoota Staapel ofte de Velt-kreekel. Onder de selve bevinden wy meede, gelijk onder de sprinkhaanen, dat het manneken de sang allen heeft. Soo heugt het my eens een geheel velt met deese singende Kreekels gesien te hebben; ider van de selve een hol inde aarde, van ontrent twee vingeren diep inde langte, uytgegraaven hebbende; aan welkers ingank sy met het gekris ende gevrikkel haarer vleugelen, een moeyelijk geluyt maakten Ende in welk hol, wanneer sy iets weemelende saagen, sy haar vaardig vertrokken. Volgt de Ga naar margenootb Huys-kreekel ofte het Kriekxken het welke wy meede onder deese order plaatsen. Soo brengen wy van gelijken tot deese order de Ga naar margenootc Boom kreekel. Dan alsoo wy hier in ons Neerland de | |
[pagina 95]
| |
selve in't groot niet hebben; soo is 't datwe uyt optelling van de kleene, de groote soorte meede onder deese order brengen. Ende dat te meer, naademaal den neerstigen Aldrovandus, ons de Ga naar margenoota Wurm met sijn knopkens op de rug; waar in de vleugelen als een bloem in sijn knop beslooten sijn, afgebeelt heeft. Volgt de Ga naar margenootb Krekel-mol of Vee-mol de welke meede onder deese order behoort; ende, als de beschreeve Dierkens, meede vier knopkens op de rugh daar sijn vleugelen in beslooten sijn, heeft. Van de selve bewaaren wy de wurmkens sonder de knopkens, de selve wurmkens met de knopkens; als meede de Dierkens met haar uytgespanne vleugelen. Van deese heeft den neerstigen Goedaert het ey beschreeven. Nog kunnen wy vertoonen haar tanden, als meede hoe haar vleugelen gekreukelt in haare knopkens beslooten sijn. Volgt de Kakkerlak, de welke wy gelooven van gelijken onder deese tweede order te behooren, ende dat deur-reeden wy de genoemde uytpuylingen van vleugelen, meede in hem gemerkt hebben; dan niet alsse vvaaren tot haar volle groote gekoomen. Soo gelooven wy ook onder de genoemde order te behooren, die soort van Torren de welke ontrent de bakkers ovens, ende inde onnuttigheid vande keukens, gemeenelijk gevonden werden. Inter culinae immunditiem. Segt Ga naar margenootc Fabius Columna. Deese soort van Torren koomen met de kakkerlakken geheel over een, Ende sijn de selve, de welke wy van Moufetus, onder den naam van Ga naar margenootd Blatta beschreeven te sijn bevinden. Van deese bewaaren wy twee soorten, met het Popken; dan de knopkens beginnen maar eeven uyt te puylen Volgen, de Ga naar margenoote vliegende Land-Weegluysen, de wel- | |
[pagina 96]
| |
ke wy in de velden ende op de boomen verneemen. Vande selve bewaaren wy sesthien soorten; de welke met alderhande cierelijke veruwen vande Natuur opgepronkt sijn: dan hoe seer sy 't oog behaagen, soo seer walgt den Neus daar af. Vande de selve sien wy ook elf soorten by Hoefnagel afgebeelt te sijn. Soo plaatsen wy onder deese order, de Ga naar margenoota Vliegende Water-Weegluysen, waar van wy vier beeskens ende een Popken bewaaren. Deese draagen haar angel in de mond, daarse fel meede steeken, als vve eens ondervonden hebben, dan sonder eenige schaade daar van te lijden. Volgen de Ga naar margenootb Vliegende Water-spinnen. Van deese bevvaaren vvy drie soorten met een popken. Deese beeskens sijn van vveegen de ligtigheid vvaar meede sy over het vvater loopen overaanmerkelijk. Sy draagen als de vveeg luysen den angel meede inde mond. Nog bevvaaren vvy van de selve een soorte dat vervvonderlijk teer is, en selsaam van maaksel Nog plaatsen vvy in deese order de Ga naar margenootd Water scorpioen de vvelke sijn angel meede inde mont draagt, Van deese bevvaaren vvy tvvee soorten; vvaar voor vvy de grootste onder de naam van Ga naar margenoote VVater-spin by Aldrovandus, ende de kleenste; den naam van VVaterscorpioen behoudende, by Moufetus, beschreeven vinden, Volgen de Ga naar margenootf Water-Vliegen, vvaar van vvy vier soorten bevvaaren; deese draagen als de andere vvater-dierkens haar angel in de mond, vvaar meede sy gevat sijnde haar vervveeren. Deese Vliegen bevinden vvy dat Aldrovandus onder de naam van Ga naar margenootg Byen, de vvelke te gelijk in't vvater ende op het land leeven, beschreven heeft. Jonstonus noemtse Ga naar margenooth vvilde Byen. | |
[pagina 97]
| |
Naademaal nu alle de opgetelde Beeskens gevleugelt sijn, waar van sommige by daag ende andere by nagt vliegen: soo is 't datwe seer ligt hier uyt verstaan kunnen, hoe dat datelijk in alle vergaderingen van wateren beeskens voortgeteelt kunnen werden. Waar om wy ook inde somer, selfs inde minste water plaskens, datelijk een geweemel van dierkens verneemen. Dan hier van te sijner tijd breeder. Eyndelijk stellen wy het Ga naar margenoota Haft, ofte het Oever-aas, meede onder deese order. Van de selve kunnen wy vertoonen de eyeren ofte den eyerstok, die als de kuyt der visschen is. Nog bevind sig by ons, het wurmken, ende het wurm-popken; ende van het Haft selver het Manneken ende het Wijfken. Soo kunnen wy ook toonen de manier hoe de vleugelen in de knopkens van het Wurm-popken, geplooit ende gevouwen sijn. Sijnde tusschen het plooien ende vouwen deeser vleugelen, ende het kreukelen van de vleugelen der Puystebyters, een verwonderlijk onderscheit. Het welk onderscheit ontrent de schikkinge van vleugelen, meede ontrent andere dierkens van ons aangemerkt is; als in onse besondere ondervindingen, tot roem van den verwonderlijken maaker blijken sal. Ende alwaar wy uyt onse ondervindingen reedenen van dit besonder schikken der vleugelen sullen geeven: het welke wy kunnen verseekeren niet onaangenaam te sullen zijn. Nog hebben wy deese dierkens in soodanig een gestalte opgeset, datwe seer ligt kunnen sien de manier, op welke sy van haar geheele lichaam, een over-dun huytken of hemdeken af leggen; het welke niet alleen verwonderlijk om te sien is maar ook swaarelijk om uyt te drukken. Want uyt het eene deel van dit huytken, soo kruypense uyt, op de wijse als men de voet uyt de | |
[pagina 98]
| |
schoen trekt; ende uyt het andere deel ontblooten sy haar, op de manier als men een hantschoen om stroopende vande vingeren haalt, soo dat de binnenste deelen uytwendig gesien werden. Als nader blijken sal wanneer wy onse besondere ondervindingen van dit verwonderlijk Neerland wonder sullen uytgeeven, ende de seer raare, schielijke, ende kortstondige verwisselingen van dit dierken, tot een eeuwigh naadenken, vande onnadenkelijke Wijsheid ende Order van de Natuur; omsigtig beschrijven. Ondertusschen dunkt het ons seer vreemt, dat den Heer Augerius Clutius, het Haft uyt een Gulde-popken sijn oorspronk te neemen heeft durven voor stellen; ende dat selve nog tegens alle waarheit uytbeelden. Soo bevinden wy ook dat sijn afbeeldingen agter aan Goedaert gevoegt, uyt een swakke geheugenis getekent sijn. Als ons blijkt uyt vergelijkinge van de beeskens selve, ons, van den hoog geleerden Heer Andreas Colvius, van Dordregt toe gesonden. Soo bewaaren wy nog andere ende besondere soorten van Haft, in Vrankrijk ende elders opgegaart. Waar onder wy ook de kleenste soorte van 't Haft vertoonen kunnen. Welkers raare verwisselingen, wy eenmaal op de weg naa slooten sijnde, aan den Hoog eedelen Heer Thevenot, de welke onse besigheeden overgunstig is, tot groot naadenken getoont hebben. Maar eerwe besluyten soo stellen wy nog den Ga naar margenoota Oor-Wurm onder de genoemde order. Vande selve bewaaren wy het Dierken met sijn uytgespanne vleugelen, als meede het Wurm-popken. Alle nu deese Dierkens in gestalte van wurmkens uyt haar ey gekoomen sijnde, ende metter tijt in VVurm-popkens vergroeit wesende, en soo voorts; stel- | |
[pagina 99]
| |
len wy onder onse tweede order van veranderinge. Ons niet genog kunnende verwonderen, dat deese order van verwisselingen, van ymant ooit datwe weeten in de natuur gemerkt is. Het welke ernstig overweegende, ende van gelijken insiende hoe weinig de VVijsgeeren ons van dese dierkens gesegt hebben: soo moeten wy met schaamte van haar belijden, dats'er geheel onwetend in sijn. VVant om in een woord de waarheid te seggen; soo is 't, datwe niet als de enkele naamen der genoemde beeskens in haare boeken opgeslooten vinden: sijnde meest al het andere niet als inbeeldingen. Het welke herseggende; soo is 't, datwe altijt den neerstigen Goedaert, de welke de veranderingen der Rupsen, getrouwelijk uytgebeelt heeft; ende eenigsins naa waarheid beschreeven: als meede den naukeurigen Redi, devvelke, geen dieren uyt verrotting gebooren te vverden, kragtig heeft bevveesen: met eenige vveinige andere omsigtige Heeren Engelsche; daar buyten sluyten. | |
De Derde Order vande natuurelijke Veranderingen, ofte langsaame aangroeingen in leedemaaten.VOorgestelt hebbende onse tvvee eerste orderen van veranderingen; soo gaan vvy over tot de derde: voor de vvelke vvy meede nog een andere veranderinge voor te gaan moet aanmerken; als booven genogsaam gesegt is. Maar gelijk nu deese verandering duysterder is als de eerste, ende veel svvaarder te verstaan als de tvveede. Soo is 't datvve om de selve bequaamer te beschrij- | |
[pagina 100]
| |
ven: eerstelijk, een vergelijkinge vande selve met de eerste als meede met de tweede sullen maaken. Op dat alsoo waar in se alle over een koomen ofte verscheelen te beeter mag begreepen werden. Gelijk dan de eerste orde van veranderingen niet anders is; als dat het dierken, uyt onsigtbaare maar nogtans weesentlijke begintselen, in het Moeder-dierken aangegroeit is, ende in een vlies beslooten sijnde, daar in maar sterkte om'er uyt te kruypen verkrijgt. Soo is daar en teegen de tweede order van veranderingen veel onvolmaakter: want het dierken op de eerste wijse meede aangegroeit sijnde, ende ook op de selfde manier, maar onvolmaakt, uyt sijn ey koomende, ende soo in eenige deelen, als voornamentlijk in de vleugelen, nog gebrekkelijk sijnde; moet om tot volmaaking te koomen, nog van buyten voetsel in neemen: waar door het eyndelijk in vordere leedemaaten, de welke wy, als een knop van een Bloem, uytwendig ende van langsaamer hand sien aangroeien ende uytbotten; volmaakt werd. Maar inde Dierkens die onse derde order van veranderinge aanneemen, daar sienwe geheel het tegendeel gebeuren. Want hoe welse op de wijse van de eerste meede aangegroeit sijn, ende van gelijken onvolmaakt, jaa nog veel onvolmaakter, als de tweede, uyt haar ey te voorschijn koomen; want veele selfs geen voeten vertoonen; soo is't: datwe daar en booven alle des selfs onvolmaakte deelen, op een heel duystere wijse, onder het vel sien aangroeien ofte toeneemen. Soo dat, daar in de eerste order van veranderinge, het dierken in alle leeden volmaakt uyt sijn ey komt, ende in de tweede order de aangroeing oft de uytbotting in leedemaaten uytwendig is. Soo is in deese onse derde order, deselve geheel inwendig, ende swaarelijk, ten sy op het laatste van haar vervelling te merken. | |
[pagina 101]
| |
Gelijk dan de dierkens die de eerste order van veranderinge ondergaan, ende als in gestalte van een Popken sijnde, maar uyt haar vel ofte ey kruypen: ende die de tweede order aan neemen, nog daar en booven als in een tweede popken naaderhand koomen uytpuylen; hoe welse lopende, springende, ende eetende blijven; sonder haar beweeging ooit te verliesen: Soo gaat het ontrent de dierkens, die onse derde soorte van veranderinge ondergaan, nog geheel anders: want de selve eerstelijk onvolmaakt, uyt haar ey ofte eerste Popken gekomen sijnde; soo is't alsse soo verre in leedemaaten sijn aangegroeit, dat de selve, als een teere knop van een bloem, onder haar vel koomen uyt te puylen; ende het genoemde vel deur de uytpuylende leedemaaten, eyndelijk afgestroopt te werden: datse voor de tweede reise alle beweeging geheel koomen te verliesen, behalven nogtans in de start, de welke in de meeste door vogtigheeden niet opgeswollen werd; nogte andersins als door de afstrooping van het vel verandert. De Dierkens dan de welke de genoemde derde order van veranderingen ondergaan, onvolmaakt in veele leedemaaten uyt haar ey ofte vlies gekoomen sijnde, ende soo in verscheide deelen nog gebrekkelijk wesende, verkrijgen de selve van langsaamer hand onder het vel: alwaar ter plaatse datse allenxkens aangroeien, ende volmaaker werden. Soo dat haare Beenkens, Vleugelkens, Hoornkens, ende vordere leedemaaten met haar aanneemen ende volgroeien; werdende de selve deur een toevoeging ofte toedoening van deelen (Epigenesis) als ongevoelig grooter ende vermeerdert. Soo dat ten laatsten door de volwassen leedemaaten, het vel als door een bult op geligt, ende sigtbaarelijk, verheeven werd. Aan welke verheffing van vel wy de genoemde leeden, | |
[pagina 102]
| |
die nog heel wonderlijk onder het selve geschikt werden, als een knop van een Bloem die langsaam uytpuylt, klaarelijk onderkennen kunnen. Tot dat eyndelijk het vel afgestroopt werdende, alle dese leedemaaten sig klaarelijk ende kennelijk aan ons oog vertoonen: wordende (op datwe soo spreeken) de gardijn als open geschooven, ende de hindernissen die ons het gesigt beletten, ende de welke soo veel dwaalingen onder alle de Wijsgeeren, geene datwe weeten uytgesondert, gebaart hebben; geheel weg genoomen. Waarom wy ook seer ligtelijk deese leedemaaten die eerst onder het vel verborgen waaren toonen kunnen; gelijk alswe dat aan de Heeren Thevenot ende Magallotti, die het selfde als twee roemwaarde getuygen soude kunnen bevestigen, alreede getoont hebben. Deese verandering nu noemen wy met Aristoteles, Plinius ende andere een Popken ofte Bruytken, (Nympha) want het dierken volmaakt ende houbaar daar uyt te voorschijn koomende, sienwe als met overcierelijke bruylofts-kleederen opgepronkt ende om hangen te sijn; waarom het ook, als de kinderlijke jaaren van een wurm ofte rups nu ontwassen weesende, de hert ontroovende wederhelft, in de natuurelijke ende overcierelijke tapisseryen van het velt, sonder uytstel gaat vinden. Soo dat onse derde Order van Veranderingen niet anders en is: als, dat een Wurm, de eerste gestalte van een Popken, die hy in sijn Ey had, ende waar in hy sonder voetsel was, verlaaten hebbende: allenxkens, door van buyten in genoomen voetsel, in vordere leedemaaten, onder sijn uyterlijk vel, komt aan te groeien. Tot dat hy naderhand, het genoemde vel afleggende, de gestalte van een tweede Popken, dat alle leedemaaten volmaakt, klaar, ende onderscheidentlijk, ver- | |
[pagina 103]
| |
toont; komt aan te neemen: ende als de eerste reyse alle beweeging te miβen. De welke beweeging nogtans, door het uytdampen van overtollige vogtigheeden, binnen korte daagen weeder verkreegen werd. Soo dat deese Dierkens tweemaal in gestalte van Popkens haar bevinden: eerst namentlijk, in haar Ey ofte eerste Popken; ende dan wederom in haar laatste verandering, ofte tweede Popken. Dan met dit merkelijk onderscheit: datse in haar eerste Popken ofte ey sijnde, niet alleen veel duysterder haar leeden vertoonen, als in het tweede; (waar van wy de reeden ondergeeven sullen): maar eerse in een eerste Popken ofte ey koomen te veranderen: soo en hebbense te vooren niet alleen geen merkelijke beweeging, maar haare aangroeing in leeden geschiet ook, op de manier vande aangroeing vande andere saaden der dieren ofte planten. Daar, eerse in een tweede Popken koomen te vergroeien, sy niet alleen blijkelijk van plaats tot plaats haar beweegden, maar ook haar aangroeing komt met deselve van de andere dieren, die haar plaatselijk beweegen, ende haar voetsel deur de mond neemen, geheel overeen. Het welke wel verstaan sijnde soo blijkt het onderscheit van de eerste veranderinge, die wy een Ey noemen, ende de tweede die wy een Popken noemen, klaar genog: de welke eerste ende tweede veranderinge egter, niet, als een aangroeinge in leedemaaten, is, maar op verschillige manieren. Waar op wy nu versoeken, dat, neerstig mag gelet werden; want het van oneyndig nut is; ende het de vervorming, dat hersen beelt der algemeene dwaalingen, tot de wortel toe uyt roeit; ende de gevallige teeling der dieren geheelijk omverstoot, omverwerpt, ende ten uytersten vernietigt, ende verdwijnen doet. | |
[pagina 104]
| |
Maar alsoo nu het eene Popken veel klaarder ende onderscheidentlijker, de leeden van het toekoomende dierken, vertoont als het andere; gelijk meede van Aristoteles dan onwetent aangemerkt is. Soo is 't datwe tot onderscheit de selve in twee soorten sullen verdeelen. De eene eenvoudelijk Popken ofte Bruytken (Nympha) noemende: ende de andere soorte Gulde-Popken (Nympha Chrysalis). Ende dat niet tegenstaande, hoe wel de benaaming van Gulde-popken, soo net met de saak niet overeen en komt; ende alle de Popkens die de selfde naam voeren ook niet goudverwig en sijn. Want wy geensins vande bekende namen willen afwijken; ende met voordagt wat nieuws voortbrengen. Want alle onse neerstigheid alleen aangeleit is om de waarheid te vinden, ende deselve gevonden hebbende, eenvoudig ofte in haar natuurelijke schoonheid voor te stellen; Soo dat wy niemant meer willen opdringen als hy neffens ons in de natuur selve sou kunnen vinden; ende door een moeyelijken arbeit daar in gewaar werden. | |
Optellinge vande dierkens, dewelke onder de derde order van de Natuurelijcke veranderingen, Popken genoemt, behooren.DE dierkens nu de welke wy de eerste wijse van veranderinge, onder de Derde Order sien ondergaan; ende door de aangroeiende ende uytbottende leedemaaten, de welke het vel doen barsten, de gestalte van een Popken (Nympha), 't geen alle de leedemaaten nettelijk vertoont, koomen aan te neemen: | |
[pagina 105]
| |
sijn voor eerst, de Ga naar margenoota Byen. Van deese bewaaren wy de Ga naar margenootb Koning dat het Wijfken is, de Ga naar margenootc Dorren, Holmen, ofte de Byen sonder straal, dat de mannekens sijn, ende de gemeene Ga naar margenootd Werk-byen; van de welke wy niet en soude kunnen seggen of se Mannekens of Wijfkens soude weesen: want wy nog mannelijke, nog vrouwelijke leedemaaten, inde selve gewaar werden. Gelijk in tegendeel de selve deelen, in de Koningen ofte de Dorren, ende de Koningin, de welke verkeerdelijk Koning genoemt werd, seer kennelijk sijn. Soo is 't ook datwe ten huyse van den onvergelijkelijken Ontleeder, den Heer Johannes van Horne Opper leeraar in de Ontleedkunde ende de Wondheelkunde; de eyerstok der Byen, in het Wijfken, ofte de geseide Koning, ontdekt hebben. Vorders bewaaren wy de Ga naar margenoote Popkens soo vande Koningen, als de Koningin ende de Werk-byen. Kunnende vorder vertoonen haar spinsel, dat op de manier der sijde wurmen is, als meede de Ga naar margenootf Byen-huyskens of het Honing-raat; waar onder sig by ons bevinden de Huyskens vande Koningen, van de Koningin, ende vande VVerkbyen. Soo kunnen wy ook den angel van de geseide Koning vertoonen, als meede die van de werk byen, dewelke wy drie dubbelt bevinden. Nog bewaaren wy de saat ballekens van de Koningen als meede de roede: 't Is over aanmerkelijk ontrent de Byen, als ook inde vordere bloedeloose dierkens plaats heeft, datwe de longen, soo sigtbaar in haar bemerken; de welke wy uyt twee witte blaaskens bevinden te bestaan. Gelijk ook het maaksel van de longen der Bloetrijke Dieren, | |
[pagina 106]
| |
alleen uyt blaaskens, de vogtigheeden daar uytgetapt sijnde, bestaat: gelijk den roemrugtigen Marcellus Malpigius seer wel ondervonden heeft. Ende wy ook het selve van de andere ingewanden soude kunnen verseekeren: behalven dat de huyt ende de vliesen, niet als uyt toegeslooten aderen, slag-aderen, ende soo voorts, bestaan: de welke, wy door de onbegrijpelijke werkingen vande natuur, somtijts weer ontslooten sien te werden. 't Is verders seer verwonderlijk in de Byen, hoe net ende aardig de andere ingewanden gemaakt sijn. Maar alsoo wy voorgenoomen hebben een besondere verhandeling, met de eerste gelegentheid diewe kunnen vinden, vande Byen te maaken; ende aldaar haare Eyeren, VVurmen, ende het verwonderlijk voeden der selve, als ook haare Veranderingen, met oneyndige naukeurigheeden meer; te beschrijven. Soo is 't datwe daar voor tegenswoordig niet meer van seggen sullen. Ende dat te meer, alsoo ons voorneemen niet en is, als maar in 't gemeen van de Bloedeloose Dierkens te spreeken. Behalven nog dat de tijd de welke wy ons voorschreeven hadden, om dit ons werk in't ligt te geeven, soo geweldig gekrompen is; datwe nootsaakelijk gedwongen werden onse reedenen kort te maaken. Kunnende, nogtans wanneer wy aanmerken, de seer seltsaame Regeering ofte handeling der Byen, dewelke alleen uyt ende in Liefde, sonder dat de alderminste Opperheid daar plaats heeft, geschiet; ons niet weerhouden te seggen: dat, de Natuur, schatkameren van onnoemelijke wonderen, daar ontrent versegelt heeft. Maar de welken wanneer wy, den aard van de Byen, neerstig ondersoeken; haar dan rijkelijk aan ons koomen te openen. VVant inder waarheid, de neerstige ondersoe- | |
[pagina 107]
| |
king alleen, is de sleutel van de natuur: ende het is alleen de selve, deur de welke wy haare geheimenissen kunnen ende moeten voorstellen. Volgen de Byen die inde tuynen velden ende Bosschen leven, ende daarom Ga naar margenoot* Wilde-byen genoemt werden. Vande selve bewaaren wy ses soorten: waar onder een is met seer lange hoornen; een ander met een verwildert ruyg lichaam; ende een derde van maaksel als de wespen. Vorders soo plaatsen wy onder deese onse derde order de Ga naar margenoota Wilde Bye van Aldrovandus, ofte anders de Ga naar margenootb eensaam vliegende Wespe van Moufetus. Van deese bewaaren wy het Popken, ende het spinsel van de Wurm; als meede de Bye selver. Soo kunnen wy ook vertoonen de nesten, uyt steenkens sandekens ende klye gemaakt. Inde genoemde nesten hebben wy nog gevonden, een seer vreemde VVespe; neffens een Ga naar margenootc Torreken, als meede een Wurmken daar dit Torreken uytgroeit: het welke wy ook by ons naa de tijd van een rond jaar in diergelijk een Torreken verandert is; leevende het selve in al die tijd niet als by steenkens ende klye. Uyt welke drie besondere ondervindingen, wy niet en soude kunnen oordeelen, van welke vande genoemde beeskens de aangetooge nesten gemaakt werden. Dese nesten vind men in Vrankrijk, aande oude ende vervallene muragien, in groote meenigte. Nog soude wy de Tamme Bye vanden Heer Goedaert, meede onder deese order kunnen stellen. Dan alsoo de selve onder onse vierde order behoort, ende het geen Bye maar een waaragtige Vlieg is, soo sullen wy haar ter behoorelijke plaatse beschrijven. Volgen de Ga naar margenootd Wespen waar van wy seve soorten bewaaren: als meede haare huyskens, waar in nog eenige omsponne ende toegesegelde Popkens sijn. | |
[pagina 108]
| |
Nog plaatsen wy in de genoemde order de Ga naar margenoota Bastert-Wespe, de welke wy haar oorspronk, uyt een Gulde-popken, dat bedurven gesegt werd te weesen, gemeenelijk sien neemen. Van deese bevinden sig by ons twintig soorten. Soo bevinden wy ook dat Hoefnagel, vier-en twintich soorten van de selve, heeft uytgebeelt. Sijnde vorders by Goedaert eenige weinige daar van beschreeven. Deese soorte van vliegen kunnen wy ook onder onse vierde order plaatsen, als daar blijken sal. Onder de Bastert Wespen nu de welke wy bewaaren, bevind sig by ons de Ga naar margenootb drie-startige-Wespe ofte de Drie-startige-vlieg, waar van wy vier soorten vertoonen kunnen. Nog bevind sig by ons onder de genoemde Wespen, de Ga naar margenootc Een-start-Wespe ofte de Een startige-Vlieg, waar van wy twee soorten bewaaren, als meede de wurm ende het Popken: neffens ook het Gulde-popken, daar uyt het bedurven sijnde sijn oorspronk (soo men segt) komt te neemen. Soo bewaaren wy nog andere vreemde ende selsaamer soorten van bastert wespen, de welke wy in onse besondere ondervindingen, mogelijk, verhandelen sullen. Nog stellen wy onder deese order de Verslinder van Goedaert ofte anders dat soort van Bastert wespen 't geen de spinnen komt te dooden, ende Ga naar margenootd Spinne-dooder sou kunnen genoemt werden. Deese soorten van VVespen bevinden wy met den aard van de wolf-vlieg eenigsins over een te komen: want het aas dat deese VVespe met sijn tanden vernielt, dat komt de VVolf-vlieg met sijn angel te deurbooren. Vorders bevind sig by ons dat soort van Ga naar margenoote Wespen 't geen de Druyven schaade aan brenkt, ende meede een bastert wespe is. Dan wy bevinden datse seer onverschillig haar aas soeken: ende by gebrek van 't eene voetsel haar met het andere vernoegen. | |
[pagina 109]
| |
Volgen de Ga naar margenoota Horsels. VVaar van wy twee soorten bewaaren; als meede, het spinsel van haar wurmen. Soo kunnen ook wy vertoonen haar popkens, ende de huyskens daarse de selve in verseegelen. Deese dieren bevinden wy soo gulsig te sijn, datse midden deurgesneeden sijnde, egter haar voetsel niet en begeeven: het vvelke in dien't vogtig is, men dan door de vvonde siet uytsijperen. Dit hebben vvy verscheide maal met een vveinig honing ondervonden. Volgt de Ga naar margenootb Bommel ofte Hommel van deese bevvaaren vvy agt soorten. Soo bevinden vvy ook vijf soorten in de afbeeldingen van Hoefnagel vertoont te sijn. Ende van Goedaert sien vvy de VVurm beschreeven te vveesen. Vorders stellen vvy de Ga naar margenootc Mug onder deese order, de vvelke sijn oorspronk in het vvaater neemt; ende dat uyt een seer kleen ey, het welke het moeder muggeken wanneer het haar eyeren ofte kuyt komt te schieten; daar in verbergt. Dat de muggen in het water gebooren werden, heeft ons eerst meede gedeelt, den seer naukeurigen ende Deurgeleerden Heer Duisseaus Iverigh Leeraar der herstelde Godsdienst tot Saumeur: ende naderhand de Wurm hebbende uytgevonden; soo is 't datwe de selve, in de verwonderlijke afbeeldingen van de Heer Hook, in 't groot siende vertoont, die datelijk gekent hebben. Egter oordeelen dat den genoemden Heer den stard niet nauwkeurig genog ondersogt heeft; behalven datwe ondervinden, dat ook het popken eenigsins misstelt van hem afgebeelt werd. Ten sy mogelijk dat hy een andere soorte van een mugge Popken heeft byder hand gehad; want wy daar veelderhande bevinden. VVat wy vorders van de muggen ondervonden hebben, sullen wy in onse besondere ondervindin- | |
[pagina 110]
| |
gen 't sijner tijd meede deelen. Ons nu begeevende tot de verklaaringe van de by gevoegde afbeeldingen, waar in wy een ofte twee Muggen, met haar VVurm ende Popken, soo in 't kleen ofte naa't leeven, als in't groot vertoonen. Het wurmken dan daar de Mug uytgroeit ende het geen in deese Ga naar margenoota Afbeeldingen by de letter A. Ga naar voetnoot+naa't leeven vertoont werd; is het selve dat by de letter B in't groot werd afgebeeld. Ga naar voetnoot+ Het genoemde wurmken nu dat vertoonen wy op de buyk, ende dat op soodanigen wijse, datwe met eenen de manier, op welke het aande vlakte van het waater hankt, koomen te verbeelden. Maar op datwe soo veel het moogelijk is, 't geen wy in deese afbeeldinge vertoonen, uytdrukken: soo is't datwe het wurmken in Hooft, Borst, ende Buyk ofte start sullen verdeelen. Ende de besondere leedemaaten die wy daar in verbeelden, eenigsins beschrijven. In het Hooft nu dat om laag hankt vertoonen wy verscheide saaken. Als voornaamentlijk de Oogen, de Ga naar margenootb Hoornen ende de Mond. VVat de Oogen belankt, die swart sijn, alsoo wy de selve niet druyfagtig ofte als een netteken bevinden; soo is 't datwe die effen ende glad verbeelden. Ontrent de Hoornen vertoonen wy niet als haar boogagtige gestalte, ende hoe datse met eenige hayrkens beset sijn. In de Mond toonen wy eenigsins de opening van de selve, als meede nog seeven andere deelkens; waar van wy drie paar aande sijden vande mond, ende een int midden verbeelden. Het middelste dan van deese deelkens, de welke bruynagtig sijn, begint aande Borst, ende is van maaksel als de nagelen der vingeren, ofte de schobbekens der visschen; de veruw is bruynagtig, sijnde in't midden witter. Aan het eyndigen nu van dit deelken vertoonen wy twee | |
[pagina 111]
| |
andere drie hoekige deelkens, inwendig met hayr beset. Aande eynden van deese volgen twee andere, de welke aan haar begin hoornagtig ende aan haar eynde hayragtig van ons verbeelt werden. Wederom onder de selve vertoonen sig de twee laatste deelkens, die grooter sijn ende hayriger. Vorder soo is de mond van vooren beset met hayrkens, de welke van eenpaarige langte sijn, ende ook een paarig van een staan. Alle nu deese deelkens vande mond sullen wy haar gebruyk in onse besondere ondervindingen beschrijven. Wat de Borst belankt in de selve vertoonen wy eenige afdeelingen, de welke deur de uytpuylende leeden veroorsaakt werden. VVaarom wy ook in dit wurmken, de deelen vande toekoomende mug, kunnen vertoonen. Vorders verbeelden wy op de selve eenige swarte vlakxkens; als meede de manier hoe de borst hier ende daar met borstelig hayr beset is. De Buyk verdeelt sig in agt ringen; waar by in dien wy de uyterste start rekenen, die met hayr beset is, ende dan dat deel der selver, het welke als buyten het waater steekt; soo souden wy tien ringekens vinden. Maar om van dat deel der buyk, dat aande vlakte van het waater van ons verbeeldt werd, onse verklaaringe te vervolgen. Soo is 't datwe op het uyt eynde vande selve vertoonen, eenige swarte vlakxkens ende kuylkens, als meede twee ofte drie hayrkens. Welke genoemde deelkens van de start, hoe veel maal hy sig ook daar meede onder het waater begeeft, nooit nat en werden: waarom soo dra hy wil rusten, soo begeeft hy sig naa de vlakte van het vvaater; vvaar aan hy sig met sijn start, naademaal de selve (als gesegt) geduurig droog blijft, komt als op te hangen. Maakende soo in het vvaa- | |
[pagina 112]
| |
ter een merkelijk kuylken: vvant het lichaam eenigsins neersakkende ende het vvaater niet kunnende de holte vervullen: soo drijft hy met het uyteynde vande start als op de vlakte van het vvater: ende dat op de vvijse als men een naalt die deur kurk getrokken is, daar op drijven doet: de vvelke meede, soo een merkelijk kuylken, dan in het vvater komt te maaken. Ontrent het eynde van deese start vertoonen wy nog eenige bellekens, het vvelke lugt is die hy deur sijn lichaam kan uyt laaten. Soo hebben vvy hem dikmaal, om lugt mogelijk te scheppen, als buyten het vvaater met sijn hooft sien op heffen. Ende wanneer het gebeurde dat de genoemde start sijn droogte quam te verliesen, soo dat hy niet meer aan de vlakte van het vvaater hangen kon, soo hebben vvy hem de selve in sijn mont neemende vveeder sien herstellen. Ende dat op de selfde vvyse, alsvve de water voogelen haare veederen sien deur den nebbe trekken: wanneer sy de selve met eenige oliagtigheid, uyt een klier op de start geplaats, ende met den bek daar uytgedrukt, om te beeter tegens de vogtigheid gewapent te sijn; bestrijken. Vorders alsoo het geheele dierken deurlugtig is, soo verbeelden vvy midden in de genoemde start twee aderen de vvelke vvy ontrent de borst uyt het lichaam sien spruyten, ende de genoemde lugt, naa onse inbeelding, in haar bevatten. Nog vertoonen vvy aan deese start eenige borstelagtige hayrkens, ende vvat laager of hooger (soo men het neemen vvil) eenige andere die korter sijn ende op order gestelt. Deese start nu van het Wurmken hoort eygentlijk tot het vveesen van het selve niet, maar alleen tot sijn vvel vveesen, ende om aande vlakte van het waater, wanneer het rusten wil, als opgehangen te blijven. VVaarom vvanneer het sijn | |
[pagina 113]
| |
vel komt af te stroopen ende in een Popken te veranderen, het de genoemde start t' eenemaal verliest ende aflegt. Wat het ander deel vande start belangt die meede met borstelig hayr beset is, daar ontrent verbeelden wy, eenige deelkens die in het waater vallen, het welke de overtolligheeden der darmen sijn: want de selve darmen tusschen de genoemde aderen van de eerste start heen loopende, koomen in de tweede start te eyndigen. Ende dat seer seltsaam is, soo kunnen wy niet alleen de beweeging der ingewanden, in dit beesken sien, maar ook de voortgank der overtolligheeden. Gelijk deese beweeging der ingewanden, den onvolpresen Hooke, het eerste heeft voorgestelt. Vorders verbeelden wy op de vordere agt ringekens vande buyk, op sommige drie, ende op andere vier hayrkens. Nu binnen in de genoemde ringekens de welke eygentlijk de buyk maaken, vertoonen wy een darmken met de genoemde aderen. Ende welk darmken somtijts swart, somtijts wit, somtijts weer als in knoopen gedeelt is. Naa dat namentlijk de overtolligheeden daar in anders ofte anders van veruw sijn, ende op verschillige wijsen geplaats. Vorders in de afbeeldinge C. Ga naar voetnoot+ vertoonen wy het genoemde Wurmken soo als het in een Popken verandert is. Ende dan wederom in de afbeeldinge D. Ga naar voetnoot+ verbeelden wy het selve dierken in het groot. In het welke wy van gelijken vertoonen, het hooft, de borst, ende de buyk. Ende in die genoemde deelen: het oog, den Ga naar margenoota angel ofte straal, de Hoornen, de vleugelen, ende de beenen. Dan het hooft dat te vooren in de wurm om laag was vertoonen wy hier in het popken om hoog, ende aande vlakte van het waater, verheeven te sijn; ende we- | |
[pagina 114]
| |
derom de start, de welke te vooren om hoog was, om laag. Vorders soo dienen hier de hoornkens, de welke wy in de wurm boogagtig van maaksel gesegt hebben te sijn, het popken op de selve wijse, als te vooren de start in de wurm; want deur middel van de selve soo hankt het sig ook op aande vlakte van het waater. Soo bevinden ende vertoonen wy vorders, dat, de eerste start met het vel afgestroopt ende vernietigt sijnde, het dierken hier in tegendeel met een vlot-vinneken versien is, met het welke, het een heel andere beweeging in het waater maakt. Welke verwisselde beweeging van den voornoemden Hooke meede aangetekent is. Vorders soo verbeelden wy nog in dit Popken de voorige agt ringen van de buyk; met sommige vande eerste hayrkens. Soo vertoonen wy verders langs de sijde van de start of buyk een rantken, het welke wy swaarelijk in de wurm konde bekennen, ende het welke meede niet seer opmerkelijk naaderhand in de Mug en is. Dan in dit alles vertoont sig niet aanmerkelijker, als de schikking van de leedemaaten in het popken. VVant de Hoornkens sijn boven het oog aardig geplaats, waar onder sig vertoonen de beenen, de welke verwonderlijk om gekrult ende geboogen sijnde, haar onder ende tusschen de vleugelen verbergen daarse deurschijnen. Het angelken ofte straalken ontrent het oog beginnende sigtbaar te werden, loopt opmerkelijk als met een spitse punt tusschen de vleugelen in, ende bedekt eenigsins de voeten, waar op het geplaats is. Een seekere veruw is dit dierken niet te geeven; want in 't eerst naa de verandering is't witagtig, daar naa groenagtig, dan geelagtig, ende ten laatsten trekkende naa 't swart. Maar wy begeeven ons tot de verklaaring vande derde tafel. | |
[pagina 115]
| |
Het dierken dan, ofte het manneken van de Mug, het welke wy in deese Ga naar margenoota afbeeldingen by de letter A. Ga naar voetnoot+ naa't leeven vertoonen: is het selve dat by de letter B. Ga naar voetnoot+ in 't groot af gebeelt is. Sijnde vorders tusschen deese Mug ende sijn voorige Popken anders geen onderscheit, als dat de leedemaaten in het eerste anders als in het tweede geschikt sijn. Soo dat gelijk wy in het Popken het Hooft de Borst ende de buyk konden bemerken, soo bevinden wy ook dit alles meede in de Mug, maar veel netter: want het uyterste vel van het Popken, dat alle de genoemde deelen onderscheidelijk te sien beletten, is nu naa de verandring afgelegt. Soo vertoonen wy dan in het Hooft van deese Mug de Oogen, de Hoornen, den Angel, als meede nog twee andere deelkens de welke hem verseltschappen, ende waar tusschen ofte onder de genoemde angel sig vertoont. VVat de Oogen belankt de selve maaken, als in veel soorten van deese dierkens plaats heeft, het grootste gedeelte van het hooft, sijnde groenagtig van tekening, ende als een netteken van gestalte. Neffens de oogen verbeelden wy de Hoornkens, de welke als uyt twee ronde bollekens, die lijfverwig van tekening sijn, maar naa't geelen trekkende, haar oorspronk neemen, ende in twalef swarte knoopkens cierelijk verdeelt werden, ende de welke in 't rond met vlasagtig hayr, dat nog besonderlijk geschikt is, beset sijn; soo datse hier ende daar, als malkanderen kruys wijs te raaken, sig vertoonen. Soo verbeelden wy nog op het eynde van de genoemde hoornen, als een kring van ses hayrkens in de ronte, sijnde vorder de rest vande hoornen met dunne hayrkens beset. Wat de vordere deelkens belangt, waar onder den angel sig verheft, de selve bevinden wy in drie leedekens gedeelt te sijn, ende op | |
[pagina 116]
| |
het uyterste met hayr beset, sijnde nog daar en booven geheel met bruynagtige pluymkens, de welke haar als de schobekens op de vis vertoonen, bekleet. Soo is het straalken ofte het genoemde angelken dat meede van de selve tekening is, van gelijken met schobagtige pluymkens beset: dan het is niet in leedekens verdeelt alsoo het onbeweegelijk is; hoewel het nogtans op het eynde eenige onderscheidingen schijnt te hebben: alwaar het op het uyterste, met vijf hayrkens aan weder sijden, geschiktelijk beset is. Dan alles wel besiende soo en is dit deelken niet anders als de kooker van het waaragtige angelken ofte straalken; het geen wy daar uytsteekende vertoonen: ende het welke soo spits is, dat onse alderbeste vergroot glaasen, daar geen stompheid aan ontdekken kunnen. Welke stompheid, aande alderscharpste schaarmessen, ende de alderspitste vliemen van naalden ende lancetten, ligtelijk door een vergroot glas ondervonden werd. Dan in alle Muggen en bevinden wy dit kokerken niet. Als in die soorte de welke van Goedaert beschreeven is plaats grijpt: in welke wy gelooven den angel wat korter te weesen, ende soo eer in de mont als in een kookerken verborgen te sijn. Gelijk wy dat ook plaats gelooven te hebben inde luysen, die meede geen kookerken van buyten vertoonen: ende egter fel genog steeken; ende onse gast vryheid alsoo, met het suypen van ons bloet, gewelt aan doen. Soo bevinden wy verder ontrent andere bloedeloose dieren, dat datter een groote verschillentheid is tusschen haare angelen ende snuytkens, sijnde de selve in eenige wel agtmaal soo lang als inde andere, behalven nog dat het maaksel soo in de eene als in de andere seer verschillend is; dan hier van sullen wy 't sijner tijd | |
[pagina 117]
| |
spreeken. Soo sullen wy ook, alswe ontrent de Koevlieg gekoomen sijn, uyt onse ondervindingen van den angel ende het snuytken, voorstellen de reeden: waarom veel dierkens die by bloet leeven, wanneerse het selve koomen te missen, egter nog in't leeven kunnen blijven. Als ontrent wantluysen, vlooyen, ende andere; ook ontrent de Muggen, sou kunnen gevraagt werden: dan wy keeren weder tot de verklaaringe van onse afbeeldingen. Wat de Borst van de Mug belangt, de selve bevinden wy in sig te bevatten, de Beenen de Vleugelen, ende dan nog twee andere deelkens, de welke als twee hamerkens die ey wijs van gestalte willen sijn haar vertoonen. De Beenen, die bruynagtig van tekening sijn, bevinden wy te bestaan uyt seeve leeden, de welke in de agterste beenkens grooter sijn als in de voorste: hebbende nog op het eynde twee nagelkens. Vorders sijn de pootkens over al bekleet met schobagtige pluymkens, tussen welke haar swartagtige hayrkens, borstelagtig van maaksel sijnde, vertoonen. Wat de Vleugelen belankt de selve sijn in 't rond verciert met langagtige pluymkens: soo sijn ook alle de aderkens ofte de senuen der genoemde vleugelen meede met schobagtige pluymkens, die swart sijn, beset. Sijnde vorders de vleugel op de grond vliesagtig ende deurlugtig. Wat de Hamerkens aangaat de selve sijn eenigsins ongeschikt ofte irregulier van maaksel, ende op het eynde haar glat ende op gespannen vertoonende: de veruw vande selve is witagtig. Haar gebruyk meenen wy te sijn, datse tot het geluyt doen. Soo wy bevinden de genoemde hamerkens in meest alle de vliegen, de welke maar twee vleugelen hebben. Vorders is de borst eenigsins blinkent van gedaante, ende in plaats van pluymkens met, | |
[pagina 118]
| |
borstelige hayrkens die kastanie bruyn sijn beset, soo is ook de borst castaanje bruyn. De Buyk verbeelden wy in agt ringekens gedeelt te sijn, als in de wurm ende het Popken meede vertoont is. Soo sijn ook alle deese deelen eeven als in de genoemde dierkens deurschijnent. Vorders soo bevinden wy de buyk ofte de start geheel ende al met pluymkens beset te sijn, de welke op eenige plaatsen swart sijn; ende alsoo de swarte vlakxkens de welke wy op de start vertoonen uyt maaken. De vordere pluymkens sijn wit agtig naa 't geelen trekkende ende geheel deurlugtig. Vorders is de geheele buyk rondom met sijn hayr bedekt, het welke op de eynden sig als komt te kruycigen ende eenigsins in een te werren, sonder egter verwart te weesen. Nog vertoonen wy in 't groot, aan de letter C. Ga naar voetnoot+ het hooft van het wijfken, het welke van het hooft van het manneken, verscheelt in het maaksel vande hoornen. Soo sijn ook de deelkens daar het angel-kookerken tussen ofte onder loopt meede veel kleender ende moeyelijker om te kennen. Vorders sijn de hoornkens meede als in twalef afdeelingen onderscheiden, waar ontrent ses hayrkens in 't ronde haar vertoonen: wesende vorders de gansche hoornkens die bruynagtig sijn met hayr beset. Het kookerken ende de vordere deelkens sijn bekleet als in't manneken beschreeven is. Eyndelijk vertoonen wy aan de letter D. Ga naar voetnoot+ het wijfken naa het leven. Nog bewaaren wy de Ga naar margenoota Vlieg met gulde oogen; waar van wy twee soorten vertoonen kunnen. De selve bevinden wy ook by Goedaert beschreeven te sijn. Soo bevind sig by ons de Ga naar margenootb Swarte vlieg de welke de bloeisem soo veel schaade aanbrenkt; ende als met een | |
[pagina 119]
| |
heel Heirleger schielijk in de hooven ende tuynen sig neer slaat. Van de selve wort ons gesegt datse uyt het waater soude opkoomen. Het welke wy niet lochenen willen: ende dat te meer alsoo ons veel soorten van dierkens bekent sijn, de welke haar schielijk uyt het waater verheffen: daarse eerst eenigen tijd als wurmen in gewoont hebben. Soo verheffen sig de Puystebyters schielijk op een tijt, ende dat by eenige millioenen, uyt het waater. Soo doen ook de Muggen, het Haft ende andere dierkens meer. Het welke sommige siende, soo hebbense verkeert geoordeelt deese dierkens in de lugt gebooren te worden. Maar dat verwonderlijk is, is, dat het Haft schielijk naa sijn geboorte sterft, ende de andere dierkens nog lang op der aarde leeven. Waar van wy meenen reedenen uyt onse ondervindingen te kunnen geeven. Alswe in de verhandelinge van het haft ook doen sullen. Want voor tegenswoordig sijn wy gedwongen het kort te maaken. Nog bewaaren wy de Ga naar margenoota Cappel-gelijk-vlieg. Ende van de Ga naar margenootb Scorpioen-vlieg, het Manneken ende het Wijfken. Soo bevind sig by ons de Ga naar margenootc Wolf-vlieg, waar van wy vijf soorten vertoonen kunnen. Nog bewaaren wy de Ga naar margenootd Vlees vlieg diewe Keyser noemen. Soo kunnen wy ook vertoonen veertien soorten van gemeene vliegen. Ende dan nog vierentwintig soorten die seltsaamer sijn. Soo bevinden wy vorders in de afbeeldingen van Hoefnagel vijfentwintig soorten van gemeene vliegen afgebeelt te sijn, ende dan nog dartig soorten seer seltsaame. Ende by den neerstigen Goedaert vinden wy agtenveertig soorten van vliegen afgetekent te sijn. Waarom alswe sijne neerstigheid in sien, soo moeten wy ons ten alderuyterste verwonderen, van dat hy niet het aldergeringste, tot de waare kennisse deeser dingen in gedron- | |
[pagina 120]
| |
gen is. Dan het is sijn ongeluk geweest dat sijn gedagten van andere hebben moeten ingestelt werden; dewelke ook haare valsche in beeldingen daar onder gemengt hebben: ende alsoo de waare kennis deeser saaken te meer verduystert. Nog stellen wy onder deese order de Ga naar margenoota Mier. Dan alsoo wy van hem in onse besondere ondervindingen voorgenoomen hebben te spreeken. Soo is 't datwe alleen van hem sullen seggen; datwe daer van vertoonen kunnen het Manneken dat gevleugelt is, het Wijfken dat wat dikker van lichaam is maar sonder vleugelen; neffens dan het Werk-Mierken, dat meede sonder vleugelen is, ende het geene vvy vorders nog mannelijk nog vrouvvelijk te sijn gelooven. 't Is seer opmerkelijk in dit dierken, dat het sijn jongen moet ter plaatse brengen daar het kan eeten. Soo sijnder vveder andere die haar jongen selver eeten brengen. Ende vvy bevinden nog een derde soorte van bloedeloose dieren, de vvelke haare jongen daar maar heen setten, de vvelke dan selver de kost moeten soeken. Sijnde de eerste soorte seer neerstig, de tvveede te gelijk milt, ende de derde als ombarmhartige ende stiefmoeders. Dan den Grooten Schepper deeser dieren, de vvelke het gekrijt der Ga naar margenootb Ravens niet in de vvind en slaat; die moetse alle onderhouden. Volgen de Ga naar margenootc Torren, de Schalbyters, ofte de Kevers. Vande selve bevvaaren vvy seven van de grootste soorte; agtentwintig vande middelbaarste; ende hondert seven en twintig vande kleenste soorte: vvaar onder sig bevinden twintig uytheemsche; als die uyt Oostindien, Egypten, Brasiel, Vrankrijk ende elders meede gebragt sijn. Soo bevinden vvy ook dat Hoefnagel, ons vijf en dartig soorten gemeene Torren ende seven die vvat vreemder sijn | |
[pagina 121]
| |
heeft uytgebeelt. Ende by den neerstigen Goedaert bemerken wy negentien soorten van Torrekens beschreeven te sijn: waar neffens vijf popkens sig bevinden, die redelijk wel afgebeelt sijn. Soo kunnen wy ook seeven Popkens van Schalbyters vertoonen, waar onder dat van de Torre Eenhoorn is. 't Is seer aanmerkelijk inde Kevers gelijk, Fabritius ab Aquapendente seer wel aantekent, dat de beenderen dewelke inde groote ende de bloetrijke dieren, inwendig bevonden werden, in de selve uytwendig te sien sijn. Soo is ook het vlees 'tgeen uytwendig inde bloetrijke schepselen geplaats is, hier inwendig in het been ofte het hoornagtige weesen van de bloedeloose dierkens opgeslooten. Ende dat ons vorders seer opmerkelijk dunkt te weesen; is, datwe selfs ontrent de spierkens van deese kleene beeskens: het selve maaksel bevinden, dat den Grooten Ontleeder Nicolaus Stenonis, ons inde bloetrijke dieren ontdekt heeft: maar welk maaksel booven al te merken is, ontrent de verwonderlijke spieren vande beenen der Sprinkhaanen, met de welke sy wel twe hondert maal hooger, als haare lichaamen groot sijn, in de lugt kunnen opspringen. Maar gelijk de natuur, haar verwonderlijk betoont, in het overeenkomende maaksel van de spieren deeser beeskens met die der bloet-rijke: soo is 't datse niet minder opmerkelijk is, in het onnoemelijk onderscheid vande beenen der bloet-rijke; met het hoornagtige maaksel der beenkens vande bloedeloose dierkens. Dan ontrent welke vvy niet verscheidender ende aanmerkelijker, als het seer afwijkend maar weer cierelijk verschillig maaksel haar'er hoornen, bevinden. Soo datwe oordeelen: dat, alleen uyt de verschillentheeden vande selve het onderscheid der Torren behoorden genoomen te werden. | |
[pagina 122]
| |
Soo bewaaren wy dan ses soorten van Ga naar margenoota Neushoornen ofte Eenhoornen; waar onder sig een bevind, die den Hoorn-boogs-wijs naa den rug ofte de schouweren om gekromt heeft. Deese kunnen wy vertoonen met sijn luyskens; ende bevinden hem sijn oorspronk te neemen uyt de grootste soorte van Ga naar margenootb Hout-wurmen: de welke naa den tijd van twee of drie jaaren haar eyndelijk tot een popken koomen te speenen. Behalven deese hoorn op den neus heeft hy nog twee andere Ga naar margenootc Hoornkens die ontrent de oogen haar oorspronk neemen, ende op het eynde knoop-agtig sijn. Nog bevinden sig by ons twee Neushoornen die seer kleen sijn ende in 't begin datelijk gespleeten worden. Soo kunnen wy nog een andere soort van deese eenhoornen vertoonen, de welke sig meede boogs-wijs buygende naa de borst, dan nog inwendig met vier tantkens beset is; eyndigende vorders het been der schouweren, lendenen, ende borst, in een langen vooruytsteekenden hoorn, de welke in sijn inwendige bogt, met goutverwig borstelig hayr, als met trijp, beset is. Nog kunnen wy twee andere neushoornen doen sien, de welke in het begin enkelt sijn, ende op de tippen gespleeten werden, soo is ook haar swart ende hoornagtig borst-been meede gespleeten. Het welke in de eene in een-hoorn eyndight, ende op het eynd als in gekerft werd. Ende in de andere splijt sig het borst, lende ofte schouwer been terstont in twee stompe hoornen. Sijnde verders ook deese nog met besondere knoopagtige hoornkens ontrent de oogen verciert. Vorders bevind sig by ons het Ga naar margenootd Vliegend-hert ofte de vliegende Stier, waar van het manneken met Hoornen is, ende het Wijfken (als men segt) sonder Hoornen. 't Is seer aanmerkelijk in dit dierken, als ook in | |
[pagina 123]
| |
alle de vordere; dat, de vleugelen als in Kookerkens opgeslooten ende gevouwen werden: soo datse daar van den naam van Ga naar margenoota Koker-gevleugelde dieren gekreegen hebben. Soo bevinden wy ook wanneerse vliegen, dat deese kokerkens, dopkens, ofte schaalkens, de welke de vleugelen bedekken, alleen maar opgeligt werden, ende haar soo lang het vliegen duurt onbewegelijk houden. Dan niet isser aanmerkelijker in dit vliegent Hart als sijn Ga naar margenootb snuytken, snavelken, ofte tongeken waar meede het sijn voetsel moet in neemen, ende welk voetsel niet als eenige honingagtige vogtigheid is, de welke uyt de eyke boomen sijpert. Dit tongeken bevinden wy seer aardig in de afbeeldingen van Hoefnagel, de welke de beste ende de gemeenste prenten sijn, diewe tot nog toe (datwe weeten) hebben, af getekent te weesen. Vorders kunnen wy vertoonen de manier hoe de vleugelen onder de genoemde schaalen gevouwen sijn; dan het welk eygentlijk geen vouwing, maar een 'tsaamen buyging van leeden is. Soo bevinden wy ook deese vleugelen haare Ga naar margenootc leeden op de uyt eynden te hebben, de welke van besondere spierkens bevveegt vverden. Waarom alsse gequets sijn soo druppelt daar ook vogtigheid uyt, 't welk ontrent de vleugelen die heel vliesagtig sijn geen plaats en heeft. Nog kunnen wy vertoonen een en twintig soorten van Ga naar margenootd vliegende Bokxkens of Geytkens. Deese beeskens sijn alle verciert met verwonderlijke lange hoornen; waar onder sig by ons bevinden, met getakte of doornagtige hoornen, als ook met geknoopte, ende korte, leeden, op deselve; ende wederom andere, de welke haare hoornkens in seer lange, effene, ende als ongeknoopte leedekens verdeelt hebben: sijnde sommige van de selve in 't midden eenigsins ingeboogen; ende | |
[pagina 124]
| |
daarse met malkander ingeleed werden wederom knoopagtig. Soo kunnen wy nog vertoonen een soorte van deese vliegende Bokxkens, dat seer teer soo van beenen als hoornen is; maar daar de leeden buygen, ende de spierkens in geslooten werden, bevinden wy het van een verwonderlijke dikte te sijn. Soo bevvaaren vvy ook diergelijk een Wespe met geknoopte leedekens. Vorders soo bevinden sig by ons, nog seventien soorten van vliegende bokxkens; maar met veel korter hoornen. Onder deese soorten kunnen vvy vertoonen een Torreken dat soo geswint sijn vleugelen uytslaat dat het seer svvaarelijk te grijpen is. Waarom vvy het de naam van Ga naar margenoota Kever-vlieg gegeven hebben. 'tIs meede seer wonderlijk in dit torreken, dat de tanden die het heeft, invvendig getakt sijn; deur vvelk maaksel het van alle de andere komt te verscheelen. Dit Torreken vliegt by daag. Nog bevvaaren vvy negen soorten van de genoemde vliegende Bokxkens met nog kleender hoornen. Eyndelijk bevinden sig onder onse Torren, twee en dartig soorten met knopkens op haar hoornen; ontrent vvelke knopkens een seer seltsaam maaksel te bemerken is: vvant sommige druyfagtig sijn, andere vvederom haar openende als een boek met blaaderen; andere vvederom, sijn anders ende anders van maaksel. Verders soo kan men ook seer ligtelijk, deur middel van deese hoornkens, het manneken van het vvijfken onderscheiden. Het vvelke meede in de nagt-cappellekens plaats grijpt: alvvaar vvy deur middel van deese hoornen, het manneken van het vvijfken selfs als het nog in het Popken is kunnen onderscheiden. Nu onder deese soorten van Torrekens, vvaar onder eenige langagtig | |
[pagina 125]
| |
sijn, andere rond, sommige kort, andere wederom, gekerft, gekartelt, geveruwt, hayrig, met stof of meel bestrooit als de Cappellen, gezegrijnt, met dobbelsteenen, vlakken, oogen, ende soo voorts verciert; daar onder kunnen wy vertoonen het Torreken, datwe, in de nesten van de Wilde Byen, gevonden hebben. Meest alle nu deese Torrekens vliegen by nagt. Nog kunnen wy vertoonen vier soorten van Groene of Ga naar margenoota Gouwe torren die een onaangenaame lugt van sig geeven, ende haare Hoornen als de vliegende bokxkens gemaakt hebben. De Mannekens sijn kleender als de VVijfkens. Soo bewaaren wy nog vier soorten van Spaansche ende Egiptische vliegen ofte Goude Torren. Ga naar margenootb Met deese, gelooven wy, de voorige, in aard en kragt, overeen te koomen. Nog kunnen wy vertoonen de eyeren vande gemeene goude Torre, de welke als peerlen sijn. Onder deese hebben eenige knopkens op de hoornen, andere hebben de hoornen als de vliegende boxkens. Soo kunnen wy onder de selve nog vertoonen, een seer aardig Torreken, het welke met kuylkens ende inbuygingen op het lichaam, eeven als de hollekens diewe op de vingerhoeden bemerken, verciert, ofte van maaksel, is. Sijnde ons het selve, door den vermaarden Geneesheer Guielmus Piso, eertijts, van sijn Deurlugtigheid Prins Maurits van Nassau, roemrugtig Lijf-arts; gunstig ter hand gestelt. Verders soo bevinden sig by ons ses soorten van Torrekens, de welke den neus als een varken gemaakt hebben; ende daarom van ons Ga naar margenootc vliegende Varkens genoemt werden. Volgt de Ga naar margenootd Map-wurm de welke wy, als de andere, meede gelooven, onder deese order te behooren: van | |
[pagina 126]
| |
deese bewaaren wy drie soorten; waar onder twee met hoornen van vliegende bokxkens, ende een met knopkens op de hoornen, van ons kunnen vertoont werden. Deese bevinden wy ook van Goedaert beschreeven te sijn: dan wy merken dat hy hem seer verkeert uytheilikt. Volgt de Ga naar margenoota Verslinder dat een seer vreemt Torreken is, ende met twee tanden die het heeft, de Pierwurmen veerdig weet om te brengen, ende dan uyt te suygen. Ontrent dit dierken bevinden wy Goedaert op drie plaatsen te dwaalen: het welke wy 't een oft 'tander tijd mogelijk sullen voorstellen. Dit beesken ende de wurm daar hy uyt groeit bevinden wy ook by Moufetus beschreeven te sijn. Van dit beesken nu bewaaren wy vijf soorten, met de wurm ende het Popken, dat nogtans eenigsins duyster de leeden vertoont. Deese dierkens bevinden wy verciert te sijn, met hoornen als van vliegende Geyten. soo bemerken wy ook haare vleugelen op een ongemeene wijs gevouwen te sijn. Verders kunnen wy vertoonen, vier soorten van Torrekens, dewelke alsse op de rug ofte op den buyk leggen, door een saamen trekking ende persing van het hooft ende de borst tegens de aarde, een spronk inde lugt doen. Waarom wy haar den naam van Ga naar margenootb Sprink-haan-Torren oordeelen toe te koomen. Soo bevind sig by ons een torreken, het welke de voorste beenkens strak ende stijf settende, ende sijn hooft tusschen de selve heen buygende; een vervangent geklop ende geklaater op het oude hout, muuren, ende solderingen komt te maaken: het welk geklop somtijts soodanig een helder geluyt geeft, dat eenige dit hoorende, een nagtgespook ontrent haar te weesen, haar ingebeelt hebben. Om welke reedenen wy oor- | |
[pagina 127]
| |
deelen, dit torreken bequamentlijk het Ga naar margenootc Hooft-klopperken, genoemt te kunnen werden. Ontrent andere soorten van Kevers, bevinden wy datse haar geluyt, met het hooft, datse tegens de borst vrijven, maaken ofte ook met de start ofte de buyk, de welke sy, tegens de kokerkens haarer vleugelen, aanperssen; ende soo deur middel van dat gevrikkel, een besonder geluyt geeven. Nog bewaaren wy vier soorten van Ga naar margenootd Schil-pad Torren, als ook eenige Wurmkens ende Popkens. Van deese bevinden wy dat Goedaert twee soorten beschreven heeft. Soo bevind sig by ons een Ga naar margenoote Torreken met een stard als een angel, het welke wy ontrent geene andere verneemen. Nog kunnen wy nog vertoonen een seer kleen torreken ende sijn popken; het welke sijn oorspronk neemt, uyt een sondervoetig wurmken het welke tusschen het eerste vliesken, van het blad van een wil'geboom, gevonden werd: ende daar soo lang sijn voetsel gereed vind; tot het in alle leeden volkoomentlijk aangegroeit is; ende soo in een Popken verandert. Vorders bevint sig by ons een seer kleen Torreken, het welke uyt een Wurmken, dat de Wortel Nisi op eet, ende daar binnen in, in een popken verandert, sijn oorspronk neemt. Dit beesken bevinden wy ook in het oude hout. Eyndelijk bewaaren wy die Torrekens ende haar popkens dewelke uyt de Wurmkens die het verdroogde vlees op eeten, haar oorspronk neemen. Ende deurmiddel van welke Wurmkens, wy seer ligtelijk een geraamte van het vlees datter nog om sit, kunnen doen suyveren. | |
[pagina 128]
| |
Optellinge vande Dierkens, dewelke onder de derde Order vande natuurelijke veranderingen, Gulde-popken genoemt behooren.WAt nu vorder belangt die dierkens, de welke wy de tweede manier van verandering, onder de derde order sien ondergaan; ende deur de aanwassende ende opswellende leedemaaten, de welke het vel eyndelijk doen barsten; de gestalte van een Ga naar margenoota Gulde-popken, 'tgeen alle de leedemaaten wat duysterder als een Ga naar margenootb Popken vertoont, koomen aan te neemen: de selve sijn, voor eerst de Ga naar margenootc Cappellen die by daag vliegen, anders ook Vlinders, ende Pennevogels, genoemt. Sijnde vorders haare besondere naamen niet meer in onse taale als twee of drie; als die van Witkens ofte Booter-cappellen, ende Schoenlappers. Van de Cappellen nu die by daag vliegen, ende waar onder eenige in'er leven loom, ende traag, andere weeder snel, veerdig, ende soo voorts sijn, soo datse op onnoemelijk verscheide wijsen de lugt klovende haar beweegen; bewaaren wy Vier en vijftig soorten, waar onder neegen soorten uytheemsche: als die uyt Brasiel, Vrankrijk, ende soo voorts gekoomen sijn. Soo kunnen wy dan onder de genoemde Dag-Cappellen, de welke sig by ons bevinden; vertoonen, vieren twintig vande grootste soorte, sestien vande middel-soorte, ende vijftien vande kleenste soorte. Nog bewaaren wy nog eenige Wurmen ofte Rupsen; verscheide Gulde-popkens; als meede eenige Wurmen die half Rups ende half Gulde-popken sijn. Soo kunnen wy ook naa 't leeven vertoonen de manier, hoe | |
[pagina 129]
| |
de kappellen in haar laatste vlies, waar in wijse een Gulde-popken noemen, geplaats sijn; met alle haare veruwen in't cleen; als meede de wijse hoe haare vleugelen, alsse nu haare vliesen verlaaten hebben, beginnen uyt te puylen. Nog bewaaren wy de vorxkens, de darmen, de maag, ende het snuytken vande Cappellen. Kunnende vorders vertoonen de manier, hoe alle de veruwen van haare vleugelen, alsse op het punt van haare vliesen ofte laatste huytkens af te leggen sijn, deur de genoemde vliesen heen schijnen. Soo kunnen wy ook doen sien alle de deelen van een Cappel in de Rupse selve. Met nog veel ander naukeurigheeden meer, daarwe tegenswoordig, om de selve in't lange op te haalen geen tijd toe hebben. Soo sullen wy ook van gelijken; t' sijner tijd, voorstellen de manier, op welke men met de vleugelen vande Cappellen, sonder eenige andere veruwen daar by te doen, haar kan afbeelden: als meede hoemen de selve in plaatster sou kunnen afgieten 't Geen wy voor geen geringe kunstgreep oordeelen, ende oock niet en weeten of het ooit van andere voorgestelt is. Soo sullen wy ook aanwijsen de manieren hoemen met was, keerssen smeer, plaatster, lugt, ende soo voorts de rupsen kan op vullen, ende haar dan soo bewaaren: 't geen nogtans niet bequaamer, als ontrent ruyge Rupsen, die haar veruw niet veranderen, kan in't werck gestelt werden. Soo sullen wy ook aan wijsen de manieren, om de vleugelen der Bloedeloose dierkens, op alderhande wijsen uyt te spannen, ende haar, de natuurelijke gestalte geheel gelijkformig te maaken: Soo datwe ook vertoonen sullen, hoemen de verborgene vleugelen kan voor den dag doen koomen, ende die uytspannende, te | |
[pagina 130]
| |
doen droogen, op de manier als het ons geleegen komt. Nog sullen wy (indienwe maar tijd ende gelegentheid kunnen vinden) de manier, om de vleugelen monstrens of wanschapen te doen groeien, beschrijven; sullende vorders verscheide kunstgreepen, soo ontrent de aangroeing deeser vleugelen, als meede ontrent de beweging der vogtigheeden deur de aderen van de selve, voorstellen. Eyndelijk sullen wy ook aanwijsen, hoemen op de genoemde vleugelen, Blaaren, bulten, blijnen ende soo voorts kan verwekken: met andere ongehoorde naukeurigheeden meer; de welke geen kleen nut, soo in de Natuur-kunde als in de Genees-kunst, kunnen by brengen. Soo bevinden wy dat den naukeurigen Fabius Colummna, dit nut uyt het voetsel 't geen de rupsen, die in Cappellen veranderen, gebruyken; getrokken heeft: dat hy daar uyt de overeenkoming vande kragten der planten heeft leeren kennen. Want hy verseekert als een Rupse verscheide planten eet, dat deselve in aard ende kragt over een koomen. Soo bevinden wy ook dat andere natuur kundige voorstellen, dat ider rupse maar een soorte van spijse gebruykt; soo dat ider plante sijn besondere Rupse sou hebben. Het vvelke in dien't vvaar is, soo souden de verscheide planten, die een rupse tot voetsel, gebruykt, in kragten moeten over een koomen; ende veelderhande planten, souden als een plante te sijn, moeten aangemerkt worden. Ondertusschen soo bevinden wy, dat Aldrovandus, hondert en agtien Cappellen, soo van die by dag als die by nagt vliegen, beschreeven heeft. By Moufetus bevinden wy'er ses en tagtentig. Inde afbeeldingen van Hoefnagel vijftig. Ende by den neerstigen Goedaert, sien wy uytgebeelt te sijn seven en seventig cappellen die by nagt vliegen, ende agt die by dag vliegen. Dan boven | |
[pagina 131]
| |
de enkelde verandering, bevinden wy haast niet met alle, by de genoemde schrijvers, aangetekent te weesen: behalven dat Hoefnagel ons niet als sijn afbeeldingen meede gedeelt heeft. Daar nogtans seer heerelijke, overwonderlijke, ja onnoemelijke natuuren wonderen, ontrent de veranderingen deeser dierkens, te ondervinden sijn. Soo dat het veel nutter sou weesen, een enkelde verandering van een Rups, tot voorbeelt van alle de anderen, natuurelijk beschreeven te hebben, als alle de verwisselingen, der rupsen, met haare veruwen, ende popkens af te maalen; ende alsoo ontrent het aldernootsaakelijkste ende nutste in gebreeke te blijven. Dan, wy hoopen in de beschrijving van het Haft haast te toonen, watwe hier in doen kunnen. Behalven nog, datwe ontrent de Rupsen, het meede in een voorbeelt te sullen doen, met den aldereersten, belooven. Alwaar wy soo veel ons mogelik sal weesen, de verborgentheeden van de natuur ten toon sullen stellen, ende haare aanbiddelijke wijsheid als van verre aanwijsen. Ende inder waarheid ernstig bemerkende de seer heerelijke dingen die wy hier ontrent ondervinden kunnen; ende hoe net, klaar, schoon, schielijk, kortstondig, geregelt, maar nogtans verwisselend, de natuur haar hier betoont: Soo schijnt het ons datse haar uyterste kragt van wijsheid daar ontrent als verspilt heeft, ende losselijk voor den naukeurigen ondersoeker, haare ondeursoekelijke ende onoplosselijke wonderen, te grabbel gewurpen. Terwijl dit voorige onder de Pers is: soo word ons, vanden Eedelen Heer Thevenot; wiens verdiensten en iver tot de voortsettinge der natuurelijke wetenschappen, die geene de welke sijn Ed. weekelijke Reedewisselinge of Conferentie te Paris by gewoond hebben, genog- | |
[pagina 132]
| |
saam bekent sijn; gunstig toe gesonden: de overheerelijcken Ondervindingen; door den Heer Marcellus Malpigius Wijsgeer ende opperleeraar der Geneeskunst te Bolognie, ontrent de ontleeding der Syde-wurmen waargenoomen; ende door de Ga naar margenoota Coninglijke Maatschappye, om de Natuurelijke wetenschappen te bevorderen te Londen in gestelt, in dit jaar sestien hondert negen en sestig in't ligt gegeeven. In welke heerelijke Ondervindingen, behalven, dat den voornoemden naukeurigen Arts sijn oogwit schijnt bereikt te hebben; soo bevinden wy ook, dat hy de aldereenigsten is, de welke naa den Opmerkelijken Heer Andreas Libavius, met waarheid ende uytsluytinge van Ga naar margenoota vervorming van de waare manier der veranderingen van de Sijde-wurmen yts geschreeven heeft: het welke hem (gelijk hy segt) by geluk te sien gekoomen is. Dan wy sullen sijn eyge woorden, die seer opmerkelijk ende waaragtig sijn, hier by by voegen. Intra quatriduum tandem, (segt hy) quo tempore Bombycis cor tarde movetur, corporisque moles angustior redditur, discusso exteriori corio, (senectae instar) Aurelia, quasi novum animal, emergit. Expoliatio completur spatio minuti unius horae cum decem secundis, hacque ratione (ut sorte mihi videre contigit) primo, celerrimus est cordis motus, totius corporis habitus convellitur, ita ut singulae circulares segmentorum plicae emergant, & ex transversali laterum constrictione externum corium ab interiori separetur; unde impetu facto, propulsa insigni corporis crassitie versus caput, senium deorsum repellitur, & tracheae portiones à propriis exterioribus orificiis divulsae rapiuntur una cum senio, quod tunc deponitur. Interim ex motu sciβura excitatur in dorso prope caput, per quam reliquum corpus exit, retracta sensim deorsum senecta versus anum, juvante non parum flavo quodam icore, e cranii cavitatibus erumpente, ita ut libera appareat Aurelia, seu Nympha. | |
[pagina 133]
| |
Dum exit Animal, antennae crassiores & mucosiores à reliquo Aureliae corpore sejunctae, praeter implantationem, à binis cranii cavitatibus eruuntur; ubi revoluta ipsarum productio eandem occupat situm, qualem mandibularum bini olim Musculi. Alae pariter, & crura, suis terminis circumscripta, apparent; haec à situ anteriorum in bombyce pedum extrahuntur, illae vero à lateralibus dorsi partibus, quae olim purpureae florebant. Hae vero exeratae partes quoniam adhuc mucosae sunt, hinc est, quod invicem de facili haerent & sensim siccessentes ita arcte uniuntur, ut unum videatur indumentum, quod Aureliae speciem exhibet. Quare cum hae partes sint Papilionum propriae, ipsorumque usibus destinatae, videtur papilionum natura citius, ac vulgo creditur, emergere, altiusque radicari; cum in bombyce ante folliculi texturam, Alarum inchoamenta, sub secundo & tertio annulo latitent; antennarum etiam delineationes in cranio fiant, &, expleto folliculo, proprio gaudeant termino: Nec incongruum erit dubitare, novum Aureliae vitae genus non-nisi jam geniti Papilionis larvam & velamen esse, ut nequaquam excitatus vel percußus externorum iujuriis fictè firmetur, & adolescat, quasi foetus in utero. Dus verre Malpigius: komende in sijne laatste woorden, met de ogenschijnelijke ondervindingen, de welke vvy alreede wy aan den Hoogedelen Heer Lorenso Magallotti, in het gevolg, van sijn Deurlugtigheid den Grooten Prince van Toscanen, sijnde, vertoont hebben; over een. Als booven gesegt is. Vorders onder de Cappellen de welke wy bewaaren, ende die wy in bosschen, velden, op boomen, bloemen, ende kruyden gevangen hebben; bevinden sig verscheiden van Aldrovandus, Moufetus, Goedaert, ende andere beschreeven: de welke wy voor het tegenswoordige verby gaan sullen, als meede haare Rupsen, waar van eenige ruyg andere glad, sommige staartig, andere met hoornen, | |
[pagina 134]
| |
andere wederom anders ende anders van maaksel sijn; ende haare tekeningen onbeschrijfelijk. Ons ondertusschen, wanneer wy, de rijkelijk schitterende schoonheid der Cappellen, bemerken, niet kunnende weerhouden te seggen: dat, de verheugelijke Veederen der Paauwen, ende de overcierelijke Pluymen der Struys-vogelen, hier verre te kort schieten. Soo sijn ook haare vleugelen als met Peerlen, ende Diamanten, geschiktelijk besaait; de welke als van onnoemelijke Sapphiren, Turkoisen, ende Robijnen meerder glants ontfangende, de Peerle moere doppen, ende de silvere plaaten, haarer vleugelen, door een tintelende weerkaatsing van straalen, de veruwen der Regenboogen doen overtreffen. En willende de natuur deese dierkens ten uytersten schoon maaken; soo is't, datse haar vier vleugelen, waar in de eene, in den anderen, sig nettelijk spiegelt, verleent heeft; daarse nogtans met twee rijkelijk ende overvloedig vliegen kunnen, ende de dunne lugt, op onnadenkelijke keeren, geswindelijk klooven. Het welke alsmen de twee agterste vleugelen afsnijt ligtelijk ondervonden werd. Maar wy gaan over tot de Nagt-Cappellen. Ten tweeden, stellen wy onder deese order van het Gulde-popken, de Ga naar margenoota Nagt-Cappellekens ofte de Uylkens, van welke wy hondert ende veertien soorten bewaaren; ende ontrent tien ofte twalef soorten van Gulde-popkens, waar van sommige glad, andere hayrig, andere wederom geveruwt, omsponnen, ende van deurschijnende tekening sijn. Soo kunnen wy ook vertoonen eenige van haare eyeren, waar van sommige bekleet sijn met hayr, andere sijn omvangen van schuym, andere sijn wederom anders ende op andere wijsen van haar verbergt. Soo bewaaren wy ook van haar, eenige | |
[pagina 135]
| |
aardige ende cierelijke spinsels, nettekens, ende vlieskens; waar in sy haar alsse veranderen seer voorsigtig ende verwonderlijk opsluyten: soo dat het swaarelijk te bevatten is hoe datse haar in soo een enge ende nauwe gevankenisse kunnen verbergen, ende als te saamen gevouwen sijnde, egter haar spinsel nog volmaaken. Onder de Uylkens nu de welke sig by ons bevinden, kunnen wy doen sien, behalven drie uytheemsche: een entwintig vande grootste soorte; dartig vande middelbaare; ende vijf en vijftig van de kleenste soorte. Sijnde onse Gulde-popkens (als gesegt) twalef. Vorders by den neerstigen Goedaert bevinden wy seven en vijftig soorten van Gulde-popkens afgebeelt te sijn; maar waar onder qualijk een te vinden is dewelke ten vollen wel afgebeelt is, alswe beneeden in een of twee voorbeelden aan wijsen sullen: soo dat, ontrent alle sijne afbeeldingen, nog veel te veranderen valt. 't Is aan merkelijk datwe soo wel by den nagt, als by daag, een geweemel van, ontelbaare leevende dierkens verneemen; het welke niet alleen eygen is aande genoemde Nagt-cappellekens; maar ook een oneindig getal van Torren; ende veelderhande Waterdierkens, verheffen haar als de Son onder is in de lugt. Soo datwe de Bloemen, de Boomen, de Velden, ende de lusthooven; soowel des nagts als des daags, van onnoemelijke dierkens besogt sien te werden, de welke haar voetsel dan daar soeken. Hebbende soo den Grooten ende den Onvolprijselijken Maaker, de welke nooit en slaapt nogte sluymert, deese dierkens den Nagt tot den dag gemaakt ende den dag tot de nagt. Soo kunnen wy ook des nagts met een ontsteeken Fakkel, veelderhande van deese Dierkens tot ons lokken, ende, door het aangenaame ligt haar vergadert ende bedroogen hebbende, de selve ligtelijk opvangen. | |
[pagina 136]
| |
Onder de Nagt-Cappellekens, de welke wy by ons bewaaren, bevind sig de aldergrootste van Moufetus; vande welke hy segt, datse de mindere soorten met haare vleugelen dooden, ende de selve dan soo verslinden; het welke wy geheel tegens de ervarentheid bevinden. Behalven ook dat veel van deese dierkens, alsse nu tot de voortteeling bequaam geworden sijn, alle haare voorige schadelijkheid t' eenemaal af leggen, ende sonder eenig voetsel te nuttigen, datelijk het vereeuwigen van haar soortgelijke behartigen. Het welke nogtans de eene veel vroeger als de andere doen, naa dat namentlijk haar eyeren tot meer ofte minder rijpheid, met haar, selfs alsse nog popkens jaa ook Wurmen sijn, toeneemen. Ofte, ten sy datse gehouden sijn, haare jongen selver te voeden; ende alsoo nootsaakelijk van de natuur, tot nut vande genoemde jongen, langer in't leeven hebben willen behouden werden. Anders wanneerse haare jongen niet behoeven aan te queeken, soo bevinden wy datse datelijk naa haare voortteeling den geest koomen te geeven. Soo datwe de geheele verandering deeser dierkens, alleenig ten aansien vande voorteeling, vande naatuur bewerkt ende uytgevoert sien te werden. Als nader blyken sal alswe onse besondere ondervindingen vande Byen sullen uyt geeven, ende daar in betoonen, dat haar gedroomde regeering, ende haare burgerlyke, ende huyselijke wetten, niet als op liefde ende drift tot de voorteeling gegrontvest sijn: soo dat de minste heerschappye, ofte de aldergeringste opperheyt (als elders alreede gesegt) daar geen plaats en heeft. Wordende de konink, ofte om eygentlijker te spreeken, de koningin daar gevolgt, gelijk als men een groot getal speelende honden, een teeling begeerige teef, sien vervolgen; ende op alle bedenkelijke vvijsen te genaaken. | |
[pagina 137]
| |
Maar ontrent het Oever-aas ofte het Haft, is, vande seer Wijse Natuur, de voortteeling weer gans anders beschikt: want de vermenging aan deese dierkens benomen hebbende; soo is't, dat de selve haar saad, gelijk als de visch haar kuyt, moeten schieten. Waarom wanneerse al weemelende boven de vlakte van het water vliegen, sy het genoemde saad, daar dan in werpen. Nog bewaaren wy dat soort van Cappellekens, van den Heer Johannes Bauhinus, in sijn boek, vande gevleugelde dieren die schaaden, in't frans beschreeven: ende in't jaar vijftien hondert en drie en tnegentig uyt gegeven. Soo bevinden sig by ons verscheide Nagt-Cappellekens, dewelke gemeenelijk Motten genoemt werden, ende die uyt Ga naar margenoota Wurmen, die klederen, boeken, stof, ende ook bladeren van boomen eeten, voortgegroeit sijn. Onder de genoemde wurmkens sijnder eenige die als de Schildpadden haare huyskens geduurig met sig draagen: als nader in onse besondere ondervindingen blijken sal. Tusschen de Motten nu ende de andere Nagt-cappellen bevinden wy dit onderscheid, dat de eerste datelijk ende schielijk in de lugt weg vliegen: De andere daar en teegen, bevinden wy, eerse opvliegen, datse, eerst eenig gedril ende bevend geweemel met haare vleugelen maaken. 't Geen wy ook ontrent andere Bloedeloose dierkens, alsse eenigen tijd gerust hebben, ende dan weeder vliegen willen, aanmerken. Nog kunnen wy vertoonen dat soort van Cappellekens waar van het Manneken gevleugelt ende het Wijfken sonder vleugelen is. 't Geen waarelijk een groot voorregt ontrent het manneken van dit dierken is. Soo sienwe ook ontrent de Mieren het manneken van alle arbeit ontslaagen te sijn, ende daar en booven nog vier vleugelen ontfangen te hebben. Soo heeft ook by de | |
[pagina 138]
| |
Byen het manneken dit voorregt, dat het van alle opvoeding der jongen bevrijt is, soo dat het alleen tot de voortteeling ende niet tot de opvoeding vande natuur geschikt schijnt; het welke mogelijk de reeden van sijn kortstondig leeven is. Soo sienwe ook dat de werkbyen, als de hitte vande teeling gedaan is, de genoemde mannekens koomen te dooden. Vande aangeroerde Cappellekens nu bewaaren wy twee soorten, soo mannekens als wijfkens; hebbende de eerste grooter oogen als de tweede; datwe ook ontrent de Byen, het Haft, de Mieren, en andere dierkens aanmerken. Nog kunnen wy vertoonen eenige Cappellekens dewelke haare vleugelen als pluymen gemaakt hebben: soo bevinden wy ook dat alle de verwen ende de besondere tekeningen diewe op de vleugelen vande Cappellekens verneemen, alleenig uyt pluymkens, de welke nog van een onnoemelijk verschillig maaksel sijn, bestaan. Als blijken sal wanneer wy de manier van het verwonderlijk uytpuylen vande vleugelen der Cappellen sullen verhandelen; ende de schielijkheid van haar uytgroeien vertoonen, met andere ontelbaare naukeurigheeden meer. Vorders kunnen wy vertoonen een Cappelleken dat geduurig regt uyt vliegt, waar toe het een langagtige start heeft: soo dat het selve gelijk als de andere soorten van Cappellekens, geensins een scheeve ende ongelijkmaatige beweeging inde lugt vertoont. Soo sienwe ook dit gevoelen vande start deeser dierkens, dat namentlijk de selve een gelijke ofte ook ongelijke beweging aan haar kan geeven; van den Geleerden Arnoldus Senguerdius, in sijn natuurelijke oeffeningen, voorgestelt. Eyndelijk behoord onder deese order de Ga naar margenoota Spek-eeter, | |
[pagina 139]
| |
Spek-vlieg of kleene Naayer. Deese word van Aldrovandus onder den naam van de grootste Mug beschreeven. Vande selve bewaaren wy vijf soorten. Ende by Hoefnagel bevinden wy sestien soorten, afgebeelt te sijn. Dit dierken neemt sijn oorspronk uyt een wurm die gemeenelijk onder het gras bevonden werd, ende by de visschers met den naam van Im of Imme bekent is. Van de selve bewaaren wy nog twee Gulde-popkens, dewelke seer kennelijk de deelen vertoonen; soo dat wijse onder de Popkens soude kunnen stellen, dan het onderscheit is soo groot niet. Vorders bevinden wy dat Goedaert, meede een van deese Popkens beschreeven heeft. | |
De Uierde Order der natuurelijke veranderingen, ofte langsaame aangroeingen in leedemaaten.DE enkelde ende eenvoudige wijsen van veranderingen verhandelt hebbende; soo gaan wy ons nu begeeven tot de t'saamen gestelde, ende als tot soodanige duystere manieren van verwisselingen, de welke, een bequaam woord ontbreekende, gemeenelijk Ga naar margenootb Eyeren genoemt sijn geworden; soo dat de selve uyterlijk besiende, gans geen kenbaare deelen daar aan te vinden ofte te bemerken sijn: hoewel egter de genoemde veranderingen, in het aldergeringste met den aard van Eyeren niet overeen en koomen, ofte daar meede vergeleeken kunnen werden; wantse alleenig onder de Popkens moeten getelt werden. Maar op datwe soo veel te netter, onse vierde Order | |
[pagina 140]
| |
van veranderingen, beschrijven; de welke in der daad een waaragtig Popken begrijpt; maar, het geene onsigtbaar, verborgen, ende met een vel of vlies, dat alle kenbaarheid van deelen beneemt, omvangen is. Soo is't datwe eerstelijk, het Popken in de tweede ende de derde Order voorgestelt, hier by sullen vergelijken, ende dan de onderscheidentheeden, waar door het van die beyde komt af te wijken voorstellen. Op datwe alsoo een klaar ende onderscheidentlijk begrip daar van verkrijgen moogen: ende met een verstaan, hoe veel ook deese vierde Order, alwaar het Popken in sijn vel verborgen is, verscheelt vande eerste, in welke wy het beesken, als een Dier-Popken te sijn, maar aangemerkt hebben. Dan eervve daar toe koomen, soo sullen vvy alhier aanmerken; dat, gelijkervvijs onse tvveede ende derde Order van vervvisselingen, een Ey, ofte Wurmken in een vlies beslooten sijnde, voorgaat; ende in vvelk vlies het de gestalte van een Popken heeft ende sonder voetsel in is: dat soo van gelijken deese onse vierde Order van veranderingen, Ey, ofte VVurmken in een vlies sonder voetsel beslooten sijnde, voorgaat. Soo dat gelijk door dit Wurmken de tweede ende de derde order van veranderingen, verscheelen vande eerste, alwaar wy het Dierken selve, ende geen Wurm, de vordere aangroeingen in leedemaaten sien voorgaan: soo verscheelt ook deese vierde order, alsoo daar van gelijken een Wurmken voorgaat, meede vande eerste: alwaar als nu dikmaal gesegt, het dierken selve onmiddelijk uyt het Ey komt, ende inde volgende verandering ofte opwassing en aangroeing maar grooter werd. Gelijk wy dan in onse tweede order van veranderingen, de Wurmkens de welke uyt haar eyeren ofte vlie- | |
[pagina 141]
| |
sen gekroopen waaren, eyndelijk de gestalte van een Wurm-popken hebben sien aanneemen: ende de Wurmkens van onse derde order de gedaante van een Popken ofte Gulde-popken: soo van gelijken neemen de Wurmkens, de welke onse vierde order van veranderingen ondergaan, eyndelijk de gestalte van Popkens meede aan. Daar in tegendeel de dierkens in de eerste order als volmaakt uyt haar ey koomen, soo dat wijse maar als een Dier-popken aanmerken. Ende alsoo nu het popken datwe in onse vierde order van veranderinge plaatsen, geheel ende al met het popken, inde eerste plaatse vande derder order voorgestelt, over een komt: ende daarom soo duyster de leeden niet en vertoont als een Gulde-popken; ofte soo klaar als een Wurm-popken: soo is't datwe het inde eerste plaatse, vande genoemde derde order, meede soude kunnen stellen. Dan alsoo nog daar en booven een seer aanmerkelijk ende gewigtig onderscheid (datwe datelijk sullen voor stellen) ons inde bemerkinge van dit Popken voorkomt: soo is't datwe gedwongen werden, een vierde order hier van te maaken. Ende dat niet tegenstaande, hoewel het Popken van deese vierde order, met het selve vande derde order inde eerste plaatse voorgestelt, geheel over een komt, ende van een ende den selven aard is; als effen gesegt. Maar op datwe nu dese saak soo veel mogelijk is klaar ende omsigtig voorstellen; soo is't naukeurig te weeten; dat, hoewel inde Wurmkens, de welke deese vierde order van verwisselingen ondergaan, de leedemaaten op de manier vande genoemde Popkens aangroeien, ende op de eyge wijse onder het vel geschikt sijn: datse egter geensins, de genoemde leeden koomen te vertoonen, ofte immer voor den dag te brengen. Want het vel, dat, de Wurmkens die in Popkens veranderen afleggen, ende | |
[pagina 142]
| |
door welke afstrooping van vel, alle haare leeden die verborgen waaren gesien werden: dat selve vel koomen deese Wurmkens te behouden, ende niet af te stroopen. Soo dat daar de Popkens alsse naderhand de gestalte van Dierkens aan neemen, maar een vel afstroopen: daar koomen deese Popkens in onse vierde order, twee vellen, vliesen, ofte huytkens, te gelijk op die tijd af te leggen; van welke wy nog het buytenste veel dikker als het binnenste vel bevinden. Ende dat ten hoogsten te verwonderen is, soo behouden de VVurmkens de welke onse vierde order van veranderingen ondergaan, seer dikmaal haar eerste ende eygen uyterlijke gedaante; ende hoe wel sy daar al van koomen af te wijken; soo is't datse nimmer de tekeenen vande voorige wurmen in 't geheel koomen te verliesen. VVant de gestalte van VVurmkens als behoudende, soo wordense binnen in de genoemde gestalte, ofte (om eygentlijker te spreeken) binnen in haar vel, datse niet af en leggen, onbeweegelijk; ende daar binnen in, in nieuwe leedemaaten, uytpuylende, soo neemense de gestalte van een popken, inwendig in haar onafgestroopte huytken aan. Ga naar margenoot* Soo dat deese verandering ten naasten by is, als de selve van een VVurmken, dat binnen in sijn spinsel onsigtbaar in een popken verandert. Om welke reedenen nu naademaal de gedaante vande VVurm blijvende, egter binnen in sijn vel de verandering in een Popken komt te gebeuren: soo is't, dat ons dunkt, datwe de selve verandering, bequamentlijk een Ga naar margenoota Wurm-gelijk-popken, tot onderscheid, soude kunnen noemen; want de uyterlijke gestalte vande VVurm blijvende, soo neemt hy egter binnen in sijn onafgeleide huyt, het weesen van een Popken aan. Maar om verder te gaan, soo is't seer noodig aan te merken, dat ontrent deese soorte van veranderinge, nog | |
[pagina 143]
| |
een ander merkelijk onderscheid, moet waargenoomen werden: Het welke bestaat, in dat sommige wurmkens de welke de selve verandering ondergaan, met harde, sommige weer met dunne ende buygsame, huytkens bekleetwerden. Het welke onderscheid van huyt, dese verandering niet alleen meerder ofte minder komt te maaken, maar ook soo verduystert; datse als geheel onbegrijpelijk ende onoplosselijk word. Het welke op datwe verstaan mogen; soo is't te weeten: dat, inde Wurmkens die dunne huytkens hebben, wanneerse haar binnen in de genoemde huytkens in Popkens koomen te veranderen; het uyterlijke vel sig naa het lichaam datter binnen in verandert komt te schikken. VVelke verandering van lichaam, ofte Popken, naademaal het selve, in deese soorten van Dier-gelijk-popkens, gemeenelijk eywijs is: soo neemt ook het uyterlijke vel, datse niet af en leggen, deselve eywijse gestalte nootsaakelijk aan. Maar inde wurmkens de welke met een hard vel bekleet werden, geschiet geheel het tegendeel: want het selve sig niet kunnende voegen naa de inwendige verandering, ofte het lichaam van het Popken datter in is; soo behoud het seer net de uyterlijke gestalte van een VVurm. Maar het welke behouden van de eerste gedaante, ons dit seer gewigtig voordeel komt te geeven; datwe de ongevoelijke uyt damping (diewe hier ende daar in de Popkens te geschieden voorgestelt hebben) als met oogen sien kunnen. VVant in deese soorten van VVurmkens, sien we eerst het popken, het gansche vel te vervullen, daar naa ongevoelig van veruw veranderende, ende sig allenkxkens t'saamen trekkende ,waar door de uyterste tippen ofte puntkens van het vel, aan beyde de hoeken ofte de uyteynden verlaaten werden; sien | |
[pagina 144]
| |
het selve, het genoemde vel ten deele maar te vervullen. Soo dat eyndelijk het genoemde popken meer ende meer, deur uytwaaseming van overtollige vogtigheeden, 't saamen getrokken werdende; daar twee seer kenbaare holligheeden, den een ontrent het hooft, den ander ontrent de start ofte de buyk, van het geseide Popken; in het onafgestroopte vel vande VVurm, haar dan openbaaren. Ende welke holligheeden tot het dierken sijn volkoomen sterkte verkreegen heeft, nog geduurig grooter ende grooter werden. Als ook ontrent het kuylken ofte de holligheid inde versche hoender eyeren, dat meede deur uytwaaseming van vogtigheeden, metter tijd vergroot werd; van den deur ervarenen Heer Harveus, te geschieden, aangemerkt is. Vorders alhoewel alle de VVurmkens, die deese onse vierde order van veranderinge ondergaan, niet eeven blijkelijk de voorige gedaante van VVurmkens behouden; maar somtijts daar van schijnen af te wijken; ende als een eywijse gestalte aan te neemen: soo dunkt ons evenwel, naademaalse alle te saamen verscheide tekenen vande voorige VVurmen behouden; dat wijse ook onder de selve genoemde order behoorden te erkennen; ende met deselve naam van Wurm-gelijk popkens te benoemen. Ende dat niet tegenstaande, hoewel wy by eenige seer neerstige ondersoekers van de Natuur, als Moufetus, Goedaert, de Heeren de welken de planten ontrent Cambrits wassende beschreeven hebben; ende nu onlangs by den deurletterden Franciscus Redi; haar de naamen van Eyeren gegeven te sijn bevinden. VVant naademaal het de wurmkens selve sijn, de welke binnen in haar vel deur een aangroeing in leedemaaten in Popdierkens sijn uytgepuylt; soo kunnen sy met geen reedenen ter weerelt eyeren genoemt werden. | |
[pagina 145]
| |
Ende dat te meer, naademaal alle die genoemde Heeren, dit voorgestelde ey niet als een waaragtig dierken aansien, maar als een schaale vol vogtigheeden, waar uyt het dierken door Ga naar margenoot* gedaante-verandering nog eerst gebooren sou moeten werden. Soo bevinden wy ook dat de boven genoemde seer naukeurige Engelsche Heeren, in haar aan-geroerde Ga naar margenoota Boek, met alle reden twijfelen, of binnen in haar voorgestelde ey geen gulde-popken sou verborgen weesen, ende haar ook bekennen van een bequaam woord, om deese verandering een regte naam te geeven, ontbloot te sijn. Maar datse een weynig te vooren seggen; haar eyeren ten aansien van de vliegen, op de selve wijse haar te gedraagen als de gulde-popkens, ten aansien van de Cappellen. Siquidem (seggense) eodem modo se habent haec ova ad muscas, quo aureliae ad papiliones. Soo is 't datse ongelukkig een groote mis-slag koomen te begaan. Want het gulde-popken het dierken selve is; ende haare eyeren sijn niet als een onafgestroopt vel van een Wurm, daar we geen gulde-popken, maar een waaragtig popken, dat alle de leeden van een vlieg klaar ende onderscheidentlijk naa 't leeven vertoont, in verborgen vinden, ende ider oogenblik in toonen kunnen: behalven nog dat in dit ey de minste vervorming plaats heeft, gelijkse in de gulde-popkens meenen te hebben. Egter, wat van de saak is, voorgestelt hebbende; soo willen wy om geen dingen ter werelt, het geringste om woorden twisten; ider daar in sijn natuurelijke vryheid laatende: indien maar de geseide eyeren onder de vierde order van de verschillende veranderingen in den aard der dingen seer opmerkelijk, geplaatst werden: want wy daar in alleen de eenigste nuttigheid geleegen sien. Maar op datwe deese duystere order van verandering | |
[pagina 146]
| |
nog wat nader moogen verklaaren: Soo ist, datwe nog eens sullen seggen: dat, de genoemde Wurmkens, dewelke de selve veranderinge ondergaan, haar vel, waar onder haare leeden metter tijd volgroeit sijn, niet en koomen af te trekken, maar het te behouden. Waarom indien 't week is, het naa de gestalte van het inwendig verborge popken sig dan komt te voegen, ende te samen getrokken te werden. Door welke reeden naademaal de huyt blijft, soo ist dat we ook de voorige ringekens, die als in soo veel wervelbeenkens een wurm verdeelen; op de selve kunnen bekennen: Hoewel egter deese inkervingen ofte ringekens op het vel, somtijdts haar schijnen te verliesen. Wanneerse namentlijk te vooren in de VVurm meede niet seer kennelijk geweest sijn; ofte dat het vel seer dun sijnde, sig geheel ende al naa het inwendig Popken komt te voegen, ende soo uytgespannen te werden, dat de genoemde inkervingen, ofte inbuygingen van het lichaam, gantsch niet kenbaar en sijn. Soo hebben wy ook dit vel, dat niet afgelegt werd, soodanig in sommige van de genoemde eyeren, om het lichaam van het inwendig Popken geschikt ende gevleit bevonden; dat het als de drie afdeelingen van het lichaam, het hooft namentlijk, de borst, ende de buyk, onderscheidentlijk quam te verbeelden. VVaarom dan eenige deeser Popkens als met ringekens, andere weer als sonder de selve haar koomen te vertoonen, als van de boven-aangeroerde opmerkelijke Heeren ook eenigsins aangemerkt is. In tegendeel wanneer de huyt hard is, ofte dat de selve, wanneer het VVurmken inwendig tot de gestalte van een Popken uytpuylt, verhard werd; soo kan't niet anders weesen, ofte de eerste gestalte van de VVurm moet volmaaktelijk blijven. Ende binnen in het verstijfde vel, daar het | |
[pagina 147]
| |
dierken allenkxkens meer ende meer afgescheiden werd; daar neemt het de gestalte van een Popken aan. Gelijk als we in het vervolg in onse afbeeldingen net sullen vertoonen: ende nog beeter sal begreepen werden, indien ons den Al-wijsen ende den goeden God toe-laat, onse besondere ondervindingen in 't ligt te geeven, waar op wy ons voornaamentlijk beroepen; ende ontrent welke wy onse uyterste neerstigheid in 't werk gestelt hebben, ende dagelijkx nog meer ende meer besteeden sullen. Op dat alsoo de over-verwonderlijke werken van den Gedugten, ende den Alwijsen Maaker, soo weinig inder daad tot onser schaamte ende verwarring tot nog toe bekent, voor soo veel ons pond reyken mag, aan den dag moogen koomen: ende hy van ons sijne schepselen, te ontsaggelijker, daar door, mag beschout, ende te vieriger gelieft werden: maar welke Vreese ende Liefde soo langh onse onwetentheid duurt niet en kan in 't werk gestelt werden. Dan wy danken ende roemen den Oppersten Maaker, voor sijne onverdiende genaade, de welke alleen ons dit helder ligt in de natuur op den kandelaar gestelt heeft, ende het welke ligt niet alleen kragtig sijne seer VVijse Voorsienigheid ende Almagtigheid, door het onderhouden ende bekleeden sijner Schepselen, ons ondekt; maar ons de selve ook soo klaar ten toon stelt, datse met geen reedenen ter weerelt kan verdonkert werden, ik laat staan eenigsins beschaduwt ofte in het geringste benevelt. Ende egter en sien wy nog niet meer als den omtrek van de schaduwe der wonderwerken Gods van ons of iemand anders afgebeelt. Het welke ons alle tot een onvermoeyelijke neerstigheid behoorden op te wekken; ende ons meer de oorsaaken ofte de uytwerkingen der dingen in de na- | |
[pagina 148]
| |
tuur selve, als in onse Studeer-kameren, te doen soeken. Dan wy bevinden tegenswoordig de werelt soo blind te weesen; datse haar inbeelt alle waarheeden van haare reeden te moeten voortkomen; de welke sy ook seer stoud, selfs in saaken die boven de natuur gaan, wil doen stant grijpen. Daarwe waarelijk de natuurelijke dingen niet als deur haare uytwerkingen vatten kunnen, ende om haare oorsaken te begrijpen, geheel onbequaam sijn. Maar om tot ons voor-stel weder te keeren, soo is 't te weeten, dat onse vierde Order van veranderingen, niet anders en is: als, dat een Wurm de eerste gestalte dien hy in sijn ey had, ende waar in hy als een Popken sonder voedtsel was, verlaaten hebbende; allenkxkens deur van buyten ingenoome voetsel, in vordere leedemaaten onder sijn vel komt aan te groeien: tot dat hy naderhand binnen in het genoemde vel, dat hy, gelijk de andere Wurmkens die in popkens veranderen doen, niet af en stroopt; de gestalte van een tweede Popken komt aan te neemen, ende als de eerste reise alle beweeging te missen. Welke beweeging nogtans, door het uytdampen van overtollige vogtigheeden, binnen korte daagen, weder verkreegen werd. Waarom als hy het genoemde vel verlaat, te gelijk twee huytkens komt af te leggen; ende als met een cierelijker gewaat nu omhangen weesende, ende als houbaar geworden sijnde; tot de voort-teeling sig datelijk gereed toont. | |
Optellinge der dierkens, de welke onder de vierde Order van de natuurelijke veranderingen, Wurm-gelijk popken genoemt, behooren.Soo klaar ende onderscheidentlijk het ons mogelijk geweest is, onse vier Orderen van veranderingen, voorgestelt hebbende; ende de dierkens onder de eerste, | |
[pagina 149]
| |
de tweede, ende de derde Order behoorende, hebbende aangeweesen: Soo begeeven wy ons nu tot de optellinge van die beeskens, de welke wy onder onse vierde order bevinden. Ende waar van wy meede een groot getal vertoonen kunnen. Voor eerst dan, stellen wy onder onse vierde order, de Eyeren van de Bloedeloose beeskens; ende dat soo wel die soort van Eyeren, de welken een VVurmken ofte VVurm-popken in sig besluyten; als die geene de welke een volmaakt dierken te voorschijn brengen: gelijk als in onse eerste order gesegt is. Soo bevinden wy dan; dat de genoemde Wurmkens ende Dierkens, in haare eyeren ofte vliesen, haast eeven al eens geschikt sijn; gelijk alswe het Popken, nu in onse vierde order beschreeven; in sijn onafgeleide huytken, gesegt hebben te weesen. VVaarom ook de Dierkens die volmaakt, ofte ook onvolmaakt, uyt de genoemde eieren ofte vliesen te voorschijn koomen, meede twee huytkens te gelijk af leggen: gelijk wy dat in sommige baarblijkelijk bevonden hebben: kunnende ook in eenige het buytenste vlies aftrekken van het binnenste, als onder in onse afbeeldingen blijken sal. Soo dat dan de reeden hier nu klaarelijk blijkt, waarom de genoemde Dierkens, diewe als Popkens, in haar eyeren gesegt hebben te weesen; soo wel aan ons gesigt onsigtbaar sijn: als de selve nu in onse vierde order beschreeven. Sijnde de reeden als gesegt, dat de uyterste huyt, de kennisse ende het gesigt, van het Popken beneemt. Dan hier van sullen wy in ons tweede deel, soo wy daar tijd ende gelegentheid toe kunnen vinden, nader spreeken. Vande genoemde eyeren nu, de welke wy in onse eerste order van veranderingen, Ey-gelijk-dier-popkens, ende Ey-gelijk-wurm-popkens, genoemt hebben; bewaa- | |
[pagina 150]
| |
ren wy verscheide soorten, ende van verscheide dierkens voort gebragt, als elders alreede gesegt is. Ten tweeden, plaatsen wy onder onse voorgestelde order, alle die VVurm-gelijk-popkens, ofte anders die soo genoemde VVurm-eyeren: de welke, uyt die t'saamen getrokke VVurmkens, haar oorspronk neemen; die gesegt werden, uyt de Verrotting van het Vlees der Dieren, geteelt te sijn; ende uyt welke VVurmkens naa datse in haar buytenste huytken onbewegelijk sijn geworden, ende soo de gestalte van VVurm-gelijk-popkens aangenoomen hebben; wy dan binnen eenige daagen, veelderhande soorten van verschillige Vliegen sien voortkoomen. Alle deese Wurmkens nu laaten haare overtolligheden in het vlees daarse uyt gevoet sijn: Het welke de verrotting ende de stank des selve niet alleen te grooter maakt; maar ook in het begin te eerder veroorsaakt. Van deese Popkens heeft den geleerden Redi verscheide beschreeven. Vorder, soo voegen wy in onse vierde Order, die Wurm-gelijk-Popkens, de welke, uyt die t'saamen getrokke Wurmkens, haar oorspronk neemen; die wy in het lichaam der Wurmen ende Rupsen, haar natuurelijk begintsel, ofte voetsel, genoomen te hebben bevinden: ende uyt welke VVurmkens naa datse in haar buytenste huytkens onbewegelijk sijn geworden, ende soo de gestalte van de genoemde popkens aangenoomen hebben; wy dan binnen eenige daagen, veelderhande soorten van verschillige Vliegen, sien voortkoomen. Deese VVurmkens buyten de genoemde Rupsen gekroopen sijnde, bevinden wy meede gantsch geen overtolligheeden van haar te geeven: want soo draa sy de Rupsen deurboort hebben, ende daar uyt gekroopen | |
[pagina 151]
| |
sijn, soo beginnen sy haar t'saamen te trekken, ende onbewegelijk te werden: tot datse eyndelijk, in haar onafgeleide vel, in Popkens veranderen. Deese manier van verandering bevinden wy nergens beschreeven te sijn. Maar hoe nu deese VVurmen in de Rupsen koomen, ofte ook datse uyt en binnen de selve, als uyt een inwendig beginsel, haar oorspronk neemen; sullen wy t'sijner tijd verhandelen, ende ondertusschen de ondersoekers van de natuur bekent maaken, datmen den aard ende de veranderingen der Rupsen nimmer wel sal ondervinden, ten sy men een groot getal, ende die van een aard sijn, te gelijk de kost geeft. Ten vierden, soo stellen wy onder de genoemde order, die Wurm-gelijk-popkens, ofte anders die geseide Wurm-eyeren; dewelke, uyt die t'samen getrokke Wurmkens, haar oorspronk neemen; die gesegt werden, uyt de verrotting van het lichaam der gulde-popkens, geteelt te sijn; ende uyt welke VVurmkens naa datse in haar buytenste huytkens onbewegelijk sijn geworden, ende soo de gestalte van de genoemde Popkens aangenoomen hebben; wy dan binnen eenige daagen, veelderhande soorten van verschillige Vliegen, sien voort groejen. Deese manieren van veranderingen, bevinden wy eerst by Moufetus, ende daar naa by Goedaart voorgestelt. Nog, plaatsen wy onder onse vierde order, die Wurm-gelijk-Popkens; dewelke, uyt Wurmkens, binnen in de Gulde-popkens sig t'saamen trekkende, ende in haar uyterste huytken aldaar ey-wijs veranderende; haar oorspronk neemen. Dan dit hebben wy seer selden sien gebeuren: want de VVurmkens, alsse groot genog sijn, begeeven haar gemeenelijk buyten de Gulde-popkens: als soo datelijk voorgestelt; ende waar van wy t' eeniger tijd de reeden, in onse besondere ondervindingen, geeven sullen. | |
[pagina 152]
| |
Alle nu deese opgetelde popkens, in onse vierde order, veranderen als alreede gesegt, in onderscheidentlijke vliegen: waar van wy verscheide soorten bewaaren. Ten sesten, soo stellen wy in deese order dat soort van Popkens, dewelke uyt Wurmen; die op de wijse van de Wurmkens in onse derde order in de eerste plaatse voor-gestelt; binnen in de lichaamen ofte de huytkens van de Gulde-popkens, in waaragtige ende onderscheidelijke popkens, komen te veranderen: Soo dat nogtans in ider bedurven Gulde-popken ooit meer als een van deese popkens bevonden werd. Deese soorten nu van popkens, de welken uyt een VVurmken, binnen in de holligheid van een Gulde-popken, in Popkens veranderen; bevinden wy veelderhande te weesen: ende de verschillendheid tusschen de selve soo groot, datse swaarelijk sonder afbeeldingen, uyt te drukken is. Maar het geen seer aanmerkelijk ontrent deese Popkens is: is, dat we haare veranderingen van VVurmen in Popkens: naa onse lust ende keur kunnen bemerken; ende de seer wondere order van de Natuur, ontrent het verwisselen deeser dierkens, sonder de aldergeringste verhindering aldaar beschouwen. Soo datwe gelijk als voor oogen, de geheele verandering van een Wurm in een vliegend gedierte; welke verandering tot nog toe deur vervorming te gebeuren gemeent is; sien kunnen. Het welke soo sijnde, soo en kan ik my niet genog verwonderen, dat we by geen Schrijvers die we ingesien hebben, deese Wurmkens voorgestelt vinden; ofte ook eenige van de genoemde Popkens by haar uytgebeelt, bemerken. Egter soo bevinden wy dat Goedaert de vliegen, die daar uyt voort koomen, niet alleen gekent, maar ook de selve redelijk net afgebeelt, heeft. Soo dat om in een woort te seggen, wat voor Vliegen het sijn; wy | |
[pagina 153]
| |
weeten moeten, datwe deselve alreede onder de naam van Bastert-Wespen in onse derde order beschreeven hebben: alwaar wy ook de Verslinder van Goedaert, ofte de Spinne-dooder, die meede onder deese vliegen behoort, voorgestelt hebben. Ende om ook aan te wijsen de manier om deese seer seltsaame, jaa gewigtige veranderingen te sien: soo moet men letten; wanneer de Gulde-popkens verstijft werden, ende van veruw veranderen, datmense dan open breekt: ende de Wurm diem'er in sal vinden, daar uyt genoomen, ende in een open doosken gelegt hebbende: soo sal men allenkxkens sijn vergroeing in een Vlieg nettelijk ende onderscheidentlijk bemerken. Welke verandering nu hoese toegaat, als meede wat een menigte van overtolligheeden deese VVurm lost, ende hoe hy ook somtijts nog komt te spinnen, met andere oneyndige naukeurigheeden meer: sullen wy soo het God belieft, in besondere ondervindingen, tot roem van dien Grooten Schepper verhandelen, ende soo klaar als den dag tragten voor te stellen. Ten seevenden, soo plaatsen wy onder deese order die Popkens, dewelcke uyt een groot getal Wurmkens, op de wijse van de Wurmkens nu voorgestelt, binnen in het lichaam ofte de holle huyt van een gulde Popken, somtijdts in vijftig, somtijts in hondert, ende ook wel in twee hondert, besondere Popkens veranderen; ende daar naa in soo veel Vliegkens. Deese Vliegkens bevinden wy meede by Goedaert bekent te sijn. Dan ontrent het voornaamste, dat de waare verandering is, soo bevinden wy hem overal onweetende: ende het sou ons meede niet bekent geworden sijn; ten sy wy overal de ontleeding hier gebruykt hadden: ende geduurig naa het voorbeelt van den roem-rugtigen Heer Harveus waaren begeerig | |
[pagina 154]
| |
geweest, om de begintselen van de veranderingen, soo veel mogelijk was sigtbaarelijk ende sonder twijfeling te bekennen. VVant anders als de ondervindingen ons koomen te ontbreeken, soo is de vordere kennis diewe uyt onse reedenen of deur optelling putten, niet uyt de natuur maar uyt onse hersen-beelden voort gekoomen: waarom wy ook dikmaal sien, alsse ter proeve gestelt werd datse vals bevonden word. Ten welken aansien ook den grooten Cartesius ergens segt, meer te agten de reedenen uyt de ondervindingen van de gemeene werklieden getrokken, als de bespiegelingen der geleerden die geen uytwerking voort en brengen. Ontrent nu deese dierkens als het nog VVurmen sijn; kunnen wy meede de voorgestelde ofte de nu datelijk genoemde verandering ligtelijk bemerken. Het welk eens te moogen opmerkelijk sien, geen kleen vermaak voor de ondersoekers van de natuur behoort te weesen. Dan de weg is haar nu open, ende de verhinderingen soo wy gelooven, door een oneyndige moeyte, van ons weg genoomen. Ten aghsten, soo brengen wy ook tot de genoemde order, die Popkens, dewelke, op de wijse van de Wurmkens in onse derde order op de eerste plaatse voorgestelt, binnen in het lichaam van een Wurm-gelijk-Popken, de genoemde gestalte van Popkens koomen aan te neemen, ende uyt besondere Wurmkens daar in veranderen. Dan hier van sullen wy 't sijner tijd breeder spreeken; wanneer alswe met eenen de afbeeldingen daar by sullen voegen; ende ook de voorgestelde veranderingen nader verklaaren. Ten negenden, soo stellen wy in onse vierde order die Popkens ofte ook die VVurm-gelijk-Popkens, dewelcke wy binnen in het lichaam, ofte het vel van een | |
[pagina 155]
| |
Wurm ofte Rups verborgen gewaar werden: ende welke Popkens uyt Wurmkens sijn voort gegroeit, dewelke het ingewand van de genoemde Wurmen ofte Rupsen verteert hebben. Soo gebeurt het dikmaal dat een VVurm ofte Rups, door swakheid sijn vel niet konnende afstroopen, in de genoemde gestalte van een Wurm ofte Rups komt verhard te werden. Soo datwe dan op die tijdt deselve verandering ontrent de genoemde dierkens ondervinden; dewelke wy anders ontrent haar Popkens soude ondervonden hebben. Waarom dan deese soorte van veranderinge geheel overeen komt, met die geene dewelke wy so datelijk, in de vijfde ende seste plaatse van deese onse vierde order te geschieden, voorgestelt hebben. Maar dat nog vreemder is; soo ondervinden wy meede, dat sommige Wurmkens, het lichaam ofte het vel van de voorige Rups, daarse haar voetsel in gehadt hebben somtijts koomen te verlaaten; ende daar uyt gekroopen weesende; haar dan in een eywijs spintsel nog op te sluyten, waar in se in waaragtige Popkens koomen te veranderen: ende die selve daar naa weder in onderscheidentlijke Vliegen. Dan ook dit selve sal bequaamer in onse besondere ondervindingen verhandelt kunnen werden. Waarom wy deese verandering hier maar in't gemeen optellen. Ten tienden, so kunnen wy ook in dese order plaatsen, al het geene 't welk in spinsel komt te veranderen: als voornamentlijk die Popkens ofte VVurmkens, welkers spinsel soo kleen, dun, ende tenger is, dat het seer swaarelijk als van een ervarene hand kan geopent werden. Soo brengen wy dan tot deese order die Vliegkens van Goedaert, dewelke haar oorspronk neemen, uyt eenige Popkens van VVurmkens , die hy, in sijn elfde bevinding | |
[pagina 156]
| |
van sijn Eerste Deel, segt uyt het lichaam van een Rupse die de kool eet voortgekroopen te sijn; ende ider een geel sijden huysken gesponnen hebbende, haar daar in beslooten. Dan de Popkens en heeft hy Ga naar margenoota als daar ter plaatse blijkt, niet gekent. Soo hebben ook de voorgestelde naukeurige Engelsche Heeren , dewelke deese ondervinding van Goedaert meede gesien hebben, de genoemde Popkens niet gekent: wantse haar inbeelden, datse in gestalte van eyeren, in haar spintsel beslooten souden weeten. Soo dwaalen sy van gelijken wanneerse hare eyeren met ringekens, het Popken selve meenen te weesen, ende de selve te verschillen van haare deurlugtige ende langagtige eyeren: Want inder daad in beide haare eyeren het waaragtige Popken nog verborgen is. Nog, brengen wy tot deese Order, die Popkens van VVurmen ofte Rupsen, dewelke op de bladeren der Wilgen, in diergelijk een teer ende seer tenger huysken ofte spinselken opgeslooten bevonden werden: Ende waar uyt naderhand meede een teer Vliegken voort komt, datwe met sijn spinsel bewaaren. Ten twalefden, soo plaatsen wy onder de genoemde order, die Popkensvan VVurmkens, de welke, het vel van de Rupsen daarse uytkruypen deurboort hebbende; haar, behalven in een wit sijden huysken datse spinnen, nog als in een donselig Cattoen opsluyten: ende uyt het welke sy naa eenige daagen, weeder in de gestalte van Vliegkens te voorschijn komen. Meest nu alle deese opgetelde verschillige Vliegkens ende Huyskens ofte Spinselkens, kunnen wy vertoonen; ende sigtbaarelijk daar meede bewijsen, alle het geene wy soo datelijk voorgestelt hebben: behalven datwe nog andere soorten van spinsels bewaaren; die wy, om datwe ten eynde spoeden, niet noodig oordeelen aan te teekenen. | |
[pagina 157]
| |
Ten dertienden, soo kunnen wy ook tot deese order brengen, alle die Popkens dewelke haar oorspronk neemen uyt die soorte van Wurmkens, dewelke binnen in haare huyskens, diese als de Schil padde geduurig met haar draagen, komen te veranderen: ende naderhand in gestalte van Vliegkens daar weeder uyt te voorschijn koomen. Van diergelijke Vliegen ende Wurmkens met haare Huyskens ende Popkens kunnen wy verscheide die al vry wonderlijk sijn, vertoonen. Ende dat soo wel van die in 't water als op het land in ende met haare huyskens rondom wandelen. Van de genoemde Wurmkens bevinden wy sommige, by den vermaarden Aldrovandus, onder den Naam van Ga naar margenoota Houd-vernielders beschreeven te sijn: ende wy bewaaren ook sommige van haar Vliegkens waar van wy eenige onder den naam van Hast alreede beschreeven hebben. Soo kunnen ook alle de Popkens van de vierde order, wanneerse sonder haare huytkens, dewelke sy niet af en stroopen, aangemerkt worden; ofte ook sonder de spinsels ende de verborge plaatsen daarse haar in opsluyten; tot de derde order gebragt werden. Daar wel op te letten is. Soo souden wy ten veertienden onder deese order kunnen plaatsen, alle de Popkens dewelke wy midden in de Vrugten, de Wratkens der Planten ende Boomen, het vermeuluwt Houd, in de ingewanden der Dieren, ende op andere ontoegankelijke endeverborge Plaatsen, opgeslooten vinden: ende van welke Popkens, Vliegkens, ende gewaskens, wy eenige die seer seltsaam sijn, tot roem van de wondere werken der onuytputtelijke natuur, bewaaren; ende vertoonen kunnen. Soo bevinden sig ook by ons die vliegkens, dewelke uyt het wurmken van Redi; in de uytwaskens der Willegen | |
[pagina 158]
| |
van hem gevonden, ende waar van hy nimmer de verandering heeft kunnen gewaar werden; haar oorspronk neemen. Binnen in het lichaam nu van deese Vliegkens bevinden wy de selve eyeren, die wy ook in de genoemde gewaskens opgeslooten vinden. Soo datwe soo uyt deese als andere ondervindingen oordeelen, dat alle de Wurmen diewe in de gewassen vinden, daar deur de dierkens selve in gestalte van eyeren, eerst ingebragt, ende opgeslooten sijn. Nog plaatsen wy, ten vijftienden, onder deese order, die soorten van Popkens, dewelcke haar uyterlijcke gestalte in't minste verliesende, wy eygentlijk in de beschrijving van onse vierde order den naam van Wurm-gelijk-Popkens gegeven hebben. Van dese Wurm-gelijk-Popkens bewaren wy die soorte, daar de gemeene Vliegen in de secreeten haar oorspronk uyt neemen: ende van welken wy in de afbeeldingen van onse vierde order, het maaksel soo van de VVurm, als het Popken, ende de Vlieg, vertoonen sullen. Soo stellen wy in de selve order, het VVurm-gelijk-Popken van de Ga naar margenoota Koe, Paerde, ofte de Beeste-Vlieg: dewelke gelijk Aristoteles alleen wel aanteekent, uyt eenige breetagtige beeskens, de revieren bewoonende; sijn oorspronk komt te neemen. Soo bevinden wy ook de geseide beeskens, by den geleerden Aldrovandus, onder den naam van Ga naar margenootb Water-Wurmen, beschreeven ende afgebeelt te weesen; dan dat de genoemde Vlieg daar sijn oorspronk uyt soude neemen is hem onbekent geweest. 't Is seer aanmerkelijk in deese Vliegen: dat de natuur haar te gelijk een Ga naar margenootc Snuytken, ende een Ga naar margenootd Angel verleent heeft. Met welk Snuytken sy de vogtigheid der kruyderen, den honing ende den dauw kunnen nut- | |
[pagina 159]
| |
tigen: ende met den angel het bloet der dieren suygen. Soo dat het eene voetsel haar ontbreekende; sy by het andere het leeven kunnen behouden. Of dit nu meede ontrent andere dieren die by bloed leven plaats heeft: als ontrent VVant-luysen, Vloyen, Muggen, ende diergelijke: dat staat nog te ondervinden. Dan in de Muggen gelooven wy het alreede ondervonden te hebben. 't Is vorder oververwonderlijk, dat selfs deur het snuytken van deese dierkens, wanneerse de vogtigheid optrekken, selfs de lugt meede in haar lichaem opklimt. Alswe ontrent de snuytkens van de Capellekens, die seer lang sijn, ondervonden hebben; ende waar van wy de manier om het te ondervinden, 't sijner tijd sullen meede deelen: alswe namentlijk deese nadenkelijke snuytkens eenmaal in het groot sullen uytbeelden. Vorders naademaal deese VVurmkens, daar de Koe-vlieg sijn oorspronk uyt neemt, seer seltsaam sijn, soo sullen wy se alhier naa het leeven afbeelden: ende te gelijk de verklaaringe daar by voegen. De Wurm dan dewelke wy op deese Ga naar margenoota Plaat by de letter A afbeelden, vertoonen wy in soodanig een gestalte, als hy deur middel van eenige Hayrkens, kring-wijs op het uyt-eynde van sijn start geplaatst, op het water drijft. Vorders gelijk wy in deese VVurm de afdeelingen in hooft, borst, ende buyk swaarelijk kunnen bemerken: soo sienwe soo veel te netter de twalef ringekens daar hy uyt bestaat; de welke hem onderscheidentlijk als in soo-veel deelkens afdeelen. Nog soo verdeelt sig den bek in drie deelkens, dewelke haar in 't leeven als de tongekens der Slangen bewegen. Soo heeft hy ook in de bek sijn grootste kragt: want alsoo sijn beweeging in het waa- | |
[pagina 160]
| |
ter seer traag is, soo kruypt hy met de selve, als hy maar yets vatten kan, gemeenelijk voort. Vorders soo vertoonen wy by de letter B een tweede soorte van deese VVurmen, ende dat op die wijse, gelijk als hy van de vlakte van het water na den grond needer daalt. In welke geleegentheid wy de genoemde Hayrkens, haar eenpariglijk op'er tippen sien toe te buygen; waarom alsoo de buyging deser Hayrkens in't midden minder is als op de tippen, ende datse ter plaatse daarse uytspruyten hare stant behouden, soo komense op die tijd gemeenelijk een belleken lugt in sig te bevatten. Deur middel van het welke sy haar traachelijk swemmende, weder aan de vlakke van het waater kunnen verheffen, ende haar dan daar aan, als ook van de Mug gesegt is, ophangen. Ende of het quam te gebeuren dat dit belleken lugt 't geen perl-wijs sig vertoont de Hayrkens quam te ontglippen, soo kunnen sy uyt haar lichaam daar weeder een ander belleken ligt inperssen. Als nader in onse besondere ondervindingen blijken sal alwaar wy die deelkens dewelke de genoemde lugt bevatten met andere naukeurigheeden meer beschrijven sullen: ende met een ook verklaaren wat beweeging deese wurm heeft. Van deese wurmen nu, als ook van'er vliegen bewaaren wy vier soorten; neffens een Popken; 't geen wy uyt deese wurm verstijft ende 't samen getrokken sijnde: deur middel van de ontleeding uyt-gesneeden hebben. Nog bewaaren wy eenige Ga naar voetnoot+ Paerde-Vliegen dewelke besonderlijk soo genoemt werden: dan wy gelooven sy alle in aard met malkander overeen koomen. Ten laatsten, stellen wy onder deese order het Wurm-gelijk-Popken van de Tamme Bye ofte de Drek-vlieg van Goedaert, dewelke uyt een wurm met een lange | |
[pagina 161]
| |
stard, die gemeenelijk inde secreten gevonden werd, haar oorspronk neemt. Deese wurm komt meede als de voorgaande allenkxkens te verharden, ende binnen in sijn onafgestroopte huyt in een waaragtig popken uyt te puylen. Soo bevinden wy ook deese wurm, soo als hy te saamen getrokken ende tot een Wurm-gelijk-popken verhard is, by Goedaert voor het Popken uytgebeelt te weesen. Dan alsoo hy deese huyt niet geopent heeft, soo en is't hem ook niet mogelijk geweest het waaragtig popken te kennen ofte af te tekenen. Soo dwaalt hy ook ontrent de oorspronk van de wurm, dewelke hy segt uyt verrotting te weesen. Maar dat hy deese Vlieg een Bye noemt daar van is hy gans niet te ontschuldigen: te meer alsoo Augerius Clutius in sijn boek vande Byen, de onervarene daar voorwaarschout. Soo sienwe ook die persoon dewelke over de heerelijke ondervindingen van Goedaert, aantekeningen, uyt sijn ende andere haarer hersenbeelden, heeft gaan maaken; hier ontrent te dwaalen: behalven nog dat hy in sijn latijnsche oversetting van Goedaert, de wurm geen beenen te hebben voorgeeft; daarwe egter in het duytsche werk niet van en leesen. Om welke reedenen als ook om andere meer, wy het duytsche werk ver booven het latijnsche in waarden houden. Onder deese drek-vliegen dewelke wy bewaaren, kunnenwe ook vertoonen de Wurm met sijn voeten, ende het Wurm-gelijk-popken, soo als het van Goedaert uytgebeelt is. Maar om eyndelijk eens te besluyten, soo dunkt ons, soo ontrent deese als alle de vordere Bloedeloose Dierkens, seer aanmerkelijk ende van een groot ende gewigtig nadenken te weesen; de Order ende de manier de welke sy onderhouden, om de felheid vande vrost ende | |
[pagina 162]
| |
de wreetheid vande winter te ontvlieden: het welke wy van haar op vierderhande wijsen, gedaan te werden ondervinden. Voor eerst bevinden wy, dat de Dierkens selve de gansche winter overblijven: in welken tijd sy haar niet het geringste roeren ofte beweegen; soo dat, in diense vande plaats, daarse haar in het naajaar als in een sekeren schuyl-hoek, ende met haar aard geheel overeenkoomende, geset hebben; werden afgestooten: sy om haar weer op te regten, haar ganschelijk niet beweegen kunnen. Maar indien een warme hand daar ontrent komt, ofte datse by het vuyr gebragt werden, soo beginnen sy haare voorige beweeging niet alleen weer te verkrijgen; maar haar van plaats tot plaats deur de beweeging van'er vleugelen omvoerende: soo en koomense niet eer te rusten, voor datse of vande omsweevende lugt verstijft sijn geworden, of datse een verseekerde verblijf-plaats wederom voor haar uyt gevonden hebben. Dan dit verliesen van beweeging is niet gemeen aan alle, als onder anderen ontrent de Byen aan te merken is: de welke niet alleen de uytgangen van haare wooningen in de winter openen ende toesegelen; maar sy koomen ook midden in den selve haare jongen mildelijk te voeden, ende vol sorg en liefde op te queeken. Soo bevinden wy niet alleen in het begin van Lente-maand jonge Byen; maar by de Byen-hoeders is ook seer gemeen, datse seggen; de jonge Byen met de Swaluen te gelijk voor den dag te koomen. Soo dienen ook de Byen, ende andere Bloedeloose dierkens, de Swaluen tot voetsel, dewelke sy seer behendig al vliegende weeten op te vangen: waarom als het regent, ende datter geen Bloedeloose Dierkens in de lugt bevonden werden; soo begeeven sy haar om de | |
[pagina 163]
| |
selve tot'er voeding op te soeken naa de aarde. Waar uyt seer verkeert gesprooten is het gevoelen, van dat de Swaluen het aanstaande onweer soude voorsien kunnen. Dan als gesegt het is niet als om haar voetsel op te soeken, van datse in een dikke, donkere, betrokke, ende seer windige lugt, in welke de Bloedeloose dierkens altijt rusten; om laag ende langs der aarde vliegen. Om welke reedenen wy gelooven, dat de Swaluen den loop van de Son geduurig volgen, ende haar, wanneer het winter by ons is, in soodanigen lugt-streek onthouden, alwaar of een aangenaame Lente, of een vrugtbaare Somer, ofte een getemperde Herfst, haar genogsaam voetsel kan verschaffen Ten tweeden, soo ondervinden wy, dat de Bloedeloose dierkens ook in haare Wurmen overblijven; ende dat niet alleen op ende onder der aarde, in de holle boomen, t' saamen gesponne blaaderen, ende midden in de vrugten en uytwassen: maar selfs binnen in de waateren, waar onder sy ook dikmaal bevrooren werden. Dan 't geen seer aanmerkelijk hier is, is datwe ondervinden, het meeste getal deeser dierkens, alsse nog in gestalte van wurmen sijn; veel stercker van aard te weesen, als wanneerse de verandering ondergaan hebben, ende tot de voortteeling bequaam sijn geworden. Soo bevinden wy de water-wurm, daar het Haft sijn oorspronk uyt neemt soo, sterk van leeven te sijn, dat wanneer als hy met een spelt deurboort wort, hy nog eenige daagen het leeven komt te behouden; daar hy naa sijn verandering sonder eenigsins gequets te werden, geen vier uuren in't leeven blijft. Soo bevinden wy vorder, wanneer deese Dierkens, haar selven geen plaats, de welke met haar aard overeenkomt, kunnen verkiesen; datse, hoewelse al seer sterk sijn, ligtelijk de geest | |
[pagina 164]
| |
koomen te geeven. Dit hebben wy onder anderen ondervonden ontrent de Wurmkens diewe binnen inde Haas-nooten gewaar werden; want soo de selve in geen nat sand bewaart worden, waar inse haar eenige holligheeden, om de Winter over te blijven, maaken; soo koomense niet alleen ligtelijk te sterven, maar se worden in een nagt van de omsweevende lugt soo seer verhard en uytgedroogt; datse ligtelijk tot stof kunnen gemaalt werden. Het selve bemerken wy vorders ontrent de Wurmkens, de welke binnen in de uytwassen op de bladeren der willegen bevonden werden; dan de selve blijven in geen holligheeden diese in de aarde maaken over, maar haar omsponnen hebbende, soo is 't datse seer ligtelijk, de felheid vande vrost, daar in en door, ontkoomen. Ten Derden, soo bevinden wy deese Dierkens over te blijven, alsse nu de gestalte van popkens aangenoomen hebben: Deese popkens bevinden wy ook soo wel onder als op der aarde; ende binnen in de wateren: alwaarse sonder eenig voetsel te nuttigen, eenige maanden lang verborgen blijven. Dan gelijk alsse in het alderminste niet bequaam sijn om voetsel te nuttigen, soo door reeden dat haare leedemaaten nog te swack sijn, als meede om datse seer veel overtollige vogtigheeden by haar hebben: Soo bevinden wy (als eeven te vooren gesegt), dat selfs het aldermeeste gedeelte van de over blijvende Bloedeloose dierkens, geen voetsel koomen te nuttigen. Het welke, soo om dat haare vogtigheeden seer traag beweegt werden, als om dat de koude lugt de selve nog meer doet stremmen, sonder twijfel veroorsaakt werd. Waaromse ook door de alderminste warmte wederom haar beweegen ende gevoelen verkrijgen. Daarse te vooren haar niet alleen ganschelijk | |
[pagina 165]
| |
niet beweegden; maar ook geen overtolligheeden quamen te lossen. Soo dat daar niet verteert word, daar ook geen voetsel van nooden is. Ten vierden; ende ten laatsten, soo blijven ook deese Dierkens over in haare eyeren; waer in haar de gestalte van een Popken te hebben nu dikmaal gesegt is. Watwe nu een voor nuttigheid uyt het over blijven deser dierkens, Popkens en soo voorts, kunnen trekken, sullen wy 't sijner tijd; wanneerwe verhandelen sullen hoese haare eyeren in het voorjaar in de teere gewassen, de planten, ende de bladeren der boomen, opsluyten; voorstellen: dan het welke wy wel wensten eens sigtbarelijk te moogen aanschouwen, daarwe mogelijk nog middelen toe vinden sullen. | |
Eenige Beeskens diewe tot geen Order kunnen brengen.ONse vier Orderen van veranderingen ende de Dierkens daar onder behoorende, nu soo in 't gemeen voorgestelt ende opgetelt hebbende; soo is't eerwe eyndigen, datwe nog eenige dierkens sullen voorstellen: dewelke wy soo deur gebrek van ondervindingen; als om dat ons genogsaame reedenen, de welke wy uyt diergelijke ondervindingen trekken, ontbreeken; tot nog toe geen order geeven kunnen. Onder de selve dan komt ons voor eerst te vooren dat Dierken Ga naar margenoota 't geen by den nagt ligt, het welke wy nooit gesien hebben. Soo kunnen wy ook de Ga naar margenootb Duysentbeen, de Veelvoet ofte den langen Oorwurm, waar van wy de kleene ende | |
[pagina 166]
| |
de groote soorte bewaaren, meede onder geen order brengen. Soo is ons ook nog onbekent de Ga naar margenoota Kalander: veelderhande soorten van Torren, als die geene dewelke de Ga naar margenootb Bal-vormer by de Wijsgeeren gemenelijk genoemt werd, ende andere meer. Soo kunnen wy ook de Ga naar margenootc Water-torren waar van wy verscheide ende seer heerelijke ondervindingen aangeteekent hebben, tot nog toe onder geen van onse orderen brengen. Van deese Torren bewaaren wy vijf soorten, waar onder sig bevind de alderkleenste, de welke Ga naar margenootd Water-vloy ofte Water Wijfken gemeenelijk genoemt werd: deese weet seer aardig als hy onder het water sig begeeft een belleken lugt in sijn staart te sluyten. Soo sijn ons vorder oneindige, onnoemelijke, jaa ontelbaare andere dierkens meer, tot nog toe onbekent: behalven datwe ook veel dierkens alleen maar deur optelling in onse orderen geplaats hebben, als daar blijken kan; want wy het selve aldaar, soo om niemant te bedriegen, ende ook ons selven niet te misleiden, genogsaam aangeteekent hebben. Soo bevinden wy ook dat het ons niet mogelijk en is, alle de soorten deeser dierkens, ende haare veranderingen te bekennen: behalven nog datwe niet en gelooven; dat in eenige eeuwen de enkele dierkens kunnen bekent werden. Ondertusschen soo wenschen wy wel eens een dierken te sien, dat buyten onse vier voorgestelde orderen van veranderingen sou wesen: want indien de reden eenigsins kan gelden; soo dunkt het ons niet mogelijk te sijn, dat ymant het selve soude kunnen aanwijsen. Dan de tijd moet de waarheid hier van ontdekken: ende wy versoeken ook in het geene wy voorgeeven geen geloof, ten sy dat de saaken de welke wy onse on- | |
[pagina 167]
| |
dervindingen volgende, klaar ende onderscheidentlijk voorgestelt hebben: soo in den aard der dingen ook van anderen bevonden werden. Vorder soo kunnen wy den Scorpioen tot geen order brengen. Dan alsoo de selve van imant, dat we weten, ooit te regt is afgebeelt; soo sullen wy hem hier neffens in sijn ware gestalte vertoonen; ende de deelen des selfs kortelijk aanwijsen. Het welk op datwe te netter moogen volbrengen, soo sullen wy hem in hooft, borst, ende buyk verdeelen. 't Hooft dan van de Scorpioen in deese Ga naar margenoota afbeelding by de letter A.Ga naar voetnoot+ vertoont, schijnt als met de borst vereenigt ende daar op vast gehegt te sijn, het welke wy ontrent alle Scorpioenen, die wy ooit gesien hebben, soo bevinden. Vervolgens vertoonen wy, bykans op 't midden van de borst ofte het hooft, twee oogen ende wat meer naa vooren nog twee oogen; waar onder haar twee armen ofte scharen sien laaten: welke genoemde schaaren met de twee oogen die wy daarbooven verbeelden; van imant datwe weeten ooit gemerkt ofte beschreeven sijn. De genoemde schaarkens kan hy verder geheel innewaarts te trekken, soo datse gans niet te merken sijn. Vorder vertoonen wy ontrent de Borst sijn agt beenen, dewelke haar ider in ses leeden verdeelen, ende waar van de uyterste leeden met twee claaukens versien sijn: Soo sijn ook de beenen hier ende daar met hayr beset. Heel voor aan de borst verbeelden wy nog twee armen ofte schaaren, dewelke wy vertoonen uyt vier leeden te bestaan. De Buyk verdeelt sig in seeven deelen ofte ringen, aan welkers laatste de stard sig openbaart: de welke uyt ses afdeelingen bestaande ende knoop wijs van maaksel sijnde, aan het laatste lid met den angel gewapend is: deese stard is meede ruyg. De Scorpioen de letter B. Ga naar voetnoot+ afgebeelt, is in alles met de voorgaande gelijk, behalven inde twee voorste schaaren, die geheel anders van maaksel sijn, ende gans spits haar vertoonen. Soo vertoonen wy ook in hem, behalven de aangewesene verborge schaarkens, nog twee oogen meer als in de voorgaande: soo dat de Scorpioen aan de letter A beschreeven, ses oogen heeft; daar is deese met agt kenbaare oogen versien. Vorders, gelijk hoe de dieren grooter sijn, hoe vvy soo veel te netter van haare deelen kennisse kunnen neemen: soo is 't ook datvve in die tegensvvoordige Scorpioen, in dese seste Ga naar margenootb afbeeldinge vertoont, meede alle de deelen, in de tvvee voorige Scorpioenen afgebeelt, veel | |
[pagina 168]
| |
netter ende sigtbaarelijker beschouwen. Want wy hier in de schaaren die onder sijn voorste oogen koomen uyt te steeken, veel netter ende sigtbaarelijker bemerken kunnen. Soo sienwe ook de voorste oogen, waar meede hy aan weersijden met ses, de eene ooge grooter als de ander sijnde, versien is; veel uytdrukkelijker hier in het groot. Vorders soo sijn het hooft, de borst, de buyk, de stard, neffens de beenen, scharen, klaauwen; ende alles watwe meer in de voorige Scorpioenen aangemerkt hebben; hier meede veel kennelijker. Soo sienwe ook de ses leeden van de beenen, geheel over een te koomen, met die vande kleene Scorpioenen; als ook de armen die vier leeden hebben: sijnde vorders de schaaren, die vervarelijk groot sijn, ende seer net op ende in malkander sluytende, met hayr beset. Maar in de start is een merkelijk onderscheid; wantse maar drie leeden heeft; daar de kleene Scorpioenen ses leeden in de selve hebben. Soo kunnen wy nog een ander soorte van een Scorpioen vertoonen, de welke de selve groote ten naasten by heeft; ende met vijf leeden inde start versien is. Deese is ons uyt Westindien ter hand gekoomen, ende de voorige groote, ofte die wy nu afgebeelt hebben, uyt Oost indien. Datwe nu alle de voorgestelde Dierkens, met haare Popkens, Gulde ende Wurm-gelijk-popkens, tot ontrent duysent ende twee hondert in't getal, besitten; souden wy met verscheide soo Laage als Hooge stants-persoonen kunnen bewijsen. Waar van wy geen en sullen voorstellen, als den Deurgeleerden ende seer naukeurigen Heer Monsieur l'Abbé Boucaud de welke ons voor de eerste reise, met den Beletterden ende Wijtrustigen Heer Olaus Borrichius, opperleeraar inde Geneeskonst tot Coppenhagen, gunstig besogt hebbende, daar naa nog verscheide maalen onse natuurelijke wonderen heeft gelieven te besigtigen: ende den Hoogeedelen ende seer naukeurigen Heer Paulo Falconieri, de welke onlans ons heeft gelieven te besoeken, ende onse besigheeden, een onverdiende glans ende roem, toe te brengen. Eynde des Eersten Deels, vande waare veranderingen der Bloedeloose Dierkens. |
|