Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens
(1669)–Jan Swammerdam– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Het III. Hooftstuk. Inhoudende, hoe den waaren grond der natuurelijke veranderingen, ofte de kenniβe van het Popken, is verdonkert ende verdurven geworden: met dan de verclaring, ende de herstelling vande selve.NAdemaal wy middag klaar in het voorgaande, het Ga naar margenoota Popken ofte Ga naar margenootb Gulde-popken, het dierken selve te sijn getoont hebben; ende met een overvloedig aangeweesen, dat het selve in de wurm of sijn vel, eeven als een teere ende uyt puylende bloem in sijn knop, beslooten is: waar om het selve vel door de inwendig uytpuylende leedemaaten, eyndelijk, als door een bloem die uyt sijn knop barst, open splijtende het de genoemde onsigtbaare leeden uytwendig komt te vertoonen: ende in welke vertooninge der verborge leedemaaten van het toekomende dierken, eygentlijk het weesen van het popken bestaat, ofte de kennisse van den grontvest der natuurelijke veranderingen geleegen is. Het selve dan in het voorige genogsaam aangewesen hebbende; en lust het my nu niet, soo op datwe te veerdiger ten eynde van dit ons tweede voorstel koomen moogen, als meede om dat de enkele voorstelling der waarheid, het alderkragtigste de dooling kan overtuygen; een groot getal van gevoelens hier op te haalen, ende de selve in de persoonen te weerleggen, de welke ontrent de waare gedaante van een popken ofte Gulde-popken, als meede de manier haarer veranderinge, gedwaalt hebben: Ende soo door valsche gevoelens deselve t'eenemaal hebben koomen te verdon- | |
[pagina 31]
| |
keren, te bevuylen, ende te verderven. Egter naademaal het deurgeleerde werk van den Heer Moufetus, sig inde handen van meest alle de ondersoekers, vanden aard ende de veranderingen der bloedeloose dierkens, bevind: het welke vorders behalven dat het steunt op de ondervindingen van hem selve, als op die van de Heeren Wottonus, Gesnerus ende Pennius; nog uyt een getal van meer als vier hondert schrijvers, daer onder sig mede den vermaarden Aldrovandus bevind, is saemen gestelt; ende naade regelen van den roem ruchtigen Wijsgeer Aristoteles, daar hy niet als seer selden af en gaat, gevormt. Soo ist, datwe niet kunnen naalaeten voorte stellen, wat hy van de veranderingen der Seyde wurmen, als een voorbeelt van alle andere, maar nochtans teegens den Ga naar margenoota aard ende de waarheyd haarer verwisselingen, in sijn boek vande Bloedeloose dierkens, voorstelt. Illud pulchrum (seyt hy) et observatione dignum; caput Bombicis caudam papilionis in metamorphosi illa Aureliana constituere; caudam vero caput, quod in reliquïs item Erucis omnibus in Aureliam versis contingit. Welke woorden aldus luyden: dit is heerlijk ende aanmerkinge waardig, dat het hooft van de Seyde-wurm, in de verandering van het gulde-popken, de start van het Uylken ofte het Nacht-cappelleken komt te maaken, ende de start het hooft, het welke in alle de vordere Rupsen, in een gulde-popken verandert, mede gebeurt. Ende wederom in 't selfde Ga naar margenootb Ga naar margenootc Boek, handelende voordagtelijk van de gulde popkens. Soo segt hy: Neque os illi neque aliud manifestum membrum. Dat is; het gulde-popken heeft nog mont, nog eenig ander blijkelijk litmaat. Welke saaken nademaalse teegens onse voorgestelde klaare ende onderscheidentlijke ondervindingen strijden, ende ligtelijk uyt het geene alreede | |
[pagina 32]
| |
gesegt is, wederlegt werden; soo sullen wyse niet verder aanroeren. Ons ook niet meer verwonderende, dat deesen deurletterden Engelsman, soo ongelukkig dwaalende, ontrent dingen die seer ligt te ondersoeken sijn; ende welke dwaaling wy ook alreede, by andere seer opmerkelijke Engelsche Heeren, in een Ga naar margenootb boek datse van de planten ontrent Cambrits wassende beschreven hebben, sien voorgestelt; ons niet het geringste van de waare manier haarer veranderingen komt te seggen. Te reg-nochtans teegens den vermaarden wijsgeer Aristoteles in 't selfde hooftstuk besluytende, dat een gulde-popken van een Rups geen Ey en is. Dit sijn sijn woorden: Caeterum (segt hy) quid hic cum ovo communionis? illud alio animali deponitur, exors actualis vitae et motus: Aurelia à nullo deponitur, Sed ab uno in aliud transformatur. Egter hoewel hy lochent het een ey te wesen, soo durft hy ook niet seggen, het een dier te sijn: maar hy houd staande, dat het iets is tusschen het eene dier, ende het andere; als sijnde by hem een derde tusschen een rups ende een Cappel. hy vaart dan voort. Nihil ominus (segt hy) Ovum non esse Aureliam ex praedictis satis patet, estque revera erucae in hanc, atque hujus in papilionem transmutatio quaedam dicenda non generatio. Maar naademaal hem de saak al te wonderlijk schijnt ende als geheel onoplosselijk; die nogtans seer ligt is te verklaaren, ende niet swaarder is als wijse ons selve verbeelden; soo neemt hy, gelijk in soo een gelegentheyt wy dikmaal sien gebeuren, sijn toevlugt tot Gods onbepaalde mogentheyd: eyndigende in deese woorden. Satis scio (segt hy) quam Aristotelis ingenium mirifica transmutatione torquent, & Dei interminatam potentiam nobis commendant. Maar verlatende de geletterde, de welke voor het meeste gedeelte haar seer verkeert inbeelden, alle ende | |
[pagina 33]
| |
ook dese waarheeden, inde oude ende vermaarde schrijvers opgeslooten te sijn: daar nogtans de vrugtbaare natuur, alle soomers de selfde naakt ende klaar aan ons vertoont; ende daar en booven nog soo milt is, datse in't midden van de winter, door middel van een oven ofte andere deur kunst veroorsaakte warmte, ons haare veranderingen ontrent deese saaken, gelijk wy meenigmaal ondervonden hebben, niet en wijgert clarelijk te vertoonen. Soo laat ons nu eens, in een ofte twee voorbeelden, sien; met wat tastelijke onwaarheeden selfs persoonen die haar leeven, soo in het ondersoeken van de teeling der dieren in't gemeen, als in het onverdrietig navorschen vande veranderingen deeser dierkens in't besonder, deur gebragt hebben: de suyvere ende de waare vertooningen deeser verwisselingen; natuurelijke uytgroeingen in kenbaare leeden sijnde; bemeuselt, bevuylt ende verdonkert hebben. Voor eerst komt ons dan te vooren den tweeden Democritus Harveus, de welke daar in teegens de heldere waarheeden deeser ondervindingen met Aristoteles over een komt, dat hy het Gulde-popken, dat inder daad het dierken selve is, een volmaakt ey noemt, ende waar uyt het dierken door Ga naar margenoota vervorming nog eerst gebooren sou moeten werden. Sijne woorden luyden, in sijn Ga naar margenootb boek vande voorteeling der dieren, aldus. Talia quoque (segt hy) sunt Insectorum semina (vermes ab Aristotele dicta) quae initio imperfecte edita, sibi victum quaerunt, indeque nutriuntur & augentur, de eruca in aureliam; de ovo imperfecto, in perfectum ovum & semen. In welke woorden behalven dat hy het gulde-popken een volmaakt ey met Aristoteles noemt, 't geen by den selven nog Rups nogte Cappel is; soo is 't dat hy ook schijnt het onwaare gevoelen van Moufetus toe te stemmen; het | |
[pagina 34]
| |
welke het Gulde-popken yts tussen een Rups ende een Cappel te sijn staande houd. Toonende vorder in de selve woorden, dat hy of die bloedeloose dierkens, die onmiddelijk uyt een ey koomen, ende nooit uyt een wurm ofte uyt een popken; niet gekent en heeft; ofte dat hy gewilt heeft dat haar verandering, in het ey selver van haar ondergaan soude werden. Ende dat dan die teeling niet anders en sou weesen, als de selfde dewelke hy, ontrent de hoender eyeren te gebeuren, voorstelt; ofte ook die, de welke Ga naar margenoota hy, ontrent de wurmen vande bloedeloose dieren uyt een ey, te geschieden, voorgeeft; ende de welke by hem met de geboorte der kuykens uyt een ey geheel overeenkomt. Vorders hoewel den Heer Harveus het Gulde-popken een volmaakt ey noemt, soo en is nogtans sijn gevoelen niet, dat het bloedeloos dierken daar uyt, als uyt een inwendig ende onsigtbaar begintsel sijn oorspronk sou neemen, gelijk hy een kuyken, uyt het ey van een Hoen, op die manier segt gebooren te werden; ofte dat het uyt een gedeelte van dit ey sou saamen gestelt werden, ende uyt het andere toeneemen; als hy meede ontrent de teeling vande kuykens voorstelt, neen: maar sijn gevoelen is hier ontrent veel scherpsinniger, houdende in sijn Ga naar margenootb Boek van de teeling der dieren met Aristoteles voor vast, deese geloof-spreuk. E verme ita sit animal, ut non ex ejus parte, sicut ex ovo, sed totus crescat, & dearticulatum animal evadat. Dat is, op deese manier word uyt een wurm een dier, dat het niet en groeit uyt eenig deel van de wurm gelijk als uyt een ey, maar de geheele wurm groit tot dat hy word een volkomen dier. Welke woorden van Harveus uyt Aristoteles voortgebragt, indiense, sonder opsigt te neemen dat den genoemden Aristoteles het Gulde-popken een | |
[pagina 35]
| |
ey noemt; met de saak selve gelijkse ons alle jaaren in den aard der dingen voor komt, vergeleeken wierden; de waare geschapentheid van een Popken ten naasten by souden uytdrukken: mar alsoo Ga naar margenoota Harveus nog daar en booven een vervorming met Ga naar margenootb Aristoteles hier komt by te versieren; seggende die te sijn. Unius rei alterandae in plures alias distributio. Ofte Ga naar margenootc als met een omschrijving. In generatione per metamorphosin, quasi sigillo impresso vel proplasmate concinnata finguntur: materia sc. tota transformata. Soo ist dat hy niet alleen seer verre van de waarheid afdwaalt: maar ook niet magtig sijnde, deese gedroomde gedaante verandering, ofte ingebeelde vervorming, uyt te leggen ende verstaanbaar te maaken; soo ist dat hy de natuurelijke verandering, soose inder daad is, t'eenemaal verdonkert ende vervalst. Dan op datwe sijn gevoelen van de vervorming dat seer aardig is, hoewel selfs niet overeenkomende met de scorse der saaken, te beeter verstaan moogen; ende ook met eenen sien hoe ellendig ende grof wy koomen te dwaalen, alswe de overredende ondervindingen der saaken verlaatende, alleen ons verstant koomen te volgen: soo is 't datwe sijn gansche gevoelen, ontrent deese verandering, hier by sullen stellen, ende het selve tot voldoening van onse lants-genooten, van woort tot woort vertaalen. Sijne woorden dan luyden in sijn Ga naar margenootd boek van de teeling der dieren, aldus. Duplici modo (segt hy) aliquid ex aliquo (tanquam ex materia) fieri, idque tam arte, quam natura, ac praecipue in generatione animalium, observavimus. Alter est, cum ab aliquo praeexistente fit; veluti ex ligno, lectus; ex lapide statua: cum nempe tota futuri opificii materia jam extiterit, antequam informam producatur, aut operis aliquid inchoetur. Alter autem modus est, cum materia simul & formatur, & fit, quemadmodum | |
[pagina 36]
| |
igitur opera duplici modo ab arte perficiuntur; altero nempe cum materiam jam paratam artifex secat, dividit, & detrahendo quod superfluum est, imaginem relinquit, ut statuariusfacere solet: altero autem, cum figulus eandem imaginem ex luto, addendo sive augendo, & figurando format; simulque materiam parat, praeparat, aptat, & applicat (atque hoc pacto imago potius facta, quam ficta dicitur): ita pariter in generatione animalium; quaedam ex materia prius cocta & aucta formantur, & transfigurantur; omnesque partes simul per Metamorphosin oriuntur, ac distinguntur, perfectumque animal enascitur: quaedam vero, facta parte una prae altera, ex eadem materia postea simul nutriuntur, augentur, & formantur: habent sc. partes alias aliis priores ac posteriores, eodemque tempore & augentur & formantur. Horum fabrica a parte una, tanquam ab origine incipit, ejusque ope reliqua membra adsciscuntur: atque haec per Epigenesin fieri dicimus; sensim nempe, partem post partem estque istaec, prae altera, proprie dicta generatio. Priori modo fit insectorum generatio, ubi vermis per Metamorphosin ex ovo nascitur; vel ex materia putrescente (humido siccescente, vel sicco humescente) primordia procreantur, e quibus (tanquam ex eruca ad perfectam magnitudinem aucta. vel ex aurelia) per Metamorphosin papilio vel musca oritur justa magnitudine, nec a primo ortu quicquam auctior fit. Perfectiora autem animalia sanguinea, per Epigenesin, sive partium super additionem fiunt; ac postquam nata sunt, adolescunt, & ad ἀκμὴν pertingunt. In illis casu seu fortuna videtur maxime generationem promovere; in quibus forma oritur ex potentia materiae praeexistentis, cauβaque prima generationis est materia potius, quam efficiens externum; unde etiam animalia haec imperfectiora sunt, & genus suum minus servantia, minusque perpetua, quam sanguinea terrestria vel aquatelia, quae ab univoco principio (nempe ab eadem specie) aeternitatem consequuntur: hujusque rei cauβam primam Na- | |
[pagina 37]
| |
turae & Virtuti vegetativae assignamus. Quaedam igitur animalia sua sponte nascuntur, ex materia sponte, vel casu concocta; ut Aristoteles Metaph. l. 7. c. 9. videtur asserere. Quorum sc. materia potest a se ipsa moveri, eo motu a casu, quo semen movet in generatione aliorum animalium. Idemque in generatione animalium contingit, quod in arte; quaedam enim ab arte fiunt, atque eadem a casu, ut sanitas: quaedam nunquam sine arte, ut domus. Apes Crabrones, papiliones & quaecunque ex eruca per Metamorphosin generantur, casu orta, ideoque genus suum haud servantia dicuntur: Leo vero, aut Gallus, nunquam Casu, aut sponte; sed tanquam a natura, sive opifice facultate diviniore existunt; & potius, quod specie sibi simile generet; quam quod materiam suppeditet idoneam, requirunt. In generatione per Metamorphosin quasi sigillo impresso vel proplasmate concinnato finguntur; materia sc. tota transformata. Animal autem quod per Epigenesin procreatur, materiam simul attrahit, parat, concoquit, & eadem utitur: formatur simul & augetur. In illis, plastica vis eandem similarem materiam secat, sectamque disponit, & in membra redigit; facitque ex similari materia, dissimilarem; sive ex subjecta materia similari, organa dissimilaria; sive ex subjecta materia similari, organa dissimilaria. In his vero, dum partes alias, aliterque dispositas ordine procreat; aliam quoque, atque aliter dispositam materiam requirit, ac facit; his nempe vel illis partibus generandis magis idoneam. Op tweederhande manier (segt hy) hebben wy ondervonden yets, uyt yets (gelijk als uyt een stoffe) te werden, ende dat soo wel deur de kunst als deur de natuur, voornamentlijk in de teeling der dieren. De eene manier is, als'er yets wert uyt yets dat voorweesent is, gelijk als uyt hout een bed stede, uyt steen een beelt: wanneer namentlijk de gantsche stoffe van 't toekomende gebou voorwesent geweest is, voor al eer het tot | |
[pagina 38]
| |
sijn gedaante gebragt wert, ofte eer datter yets van 't werk begonnen wert. De andere manier is, wanneer de stoffe te gelijk gedaante verkrijgt ende wert. Gelijk dan op tweederhande manier deur de kunst de werken volmaakt werden; door de eene namentlijk, als de kunstenaar de bereide stoffe, snijt, ende aftrekkende wat overvloedig is, het beelt daar uyt overig laat, gelijk een beelt-houwer pleegt te doen: door de andere manier, wanneer een potte-bakker, of boet-seerder het selve beelt uyt kley, daar by doende, ofte het vermeerderende, ende gedaante gevende boetseert of vormt: ende te gelijk de stoffe maakt, bereit, voegt, ende toepast ofte verwerkt (ende op deese wijse wort het beelt bequamer gesegt gemaakt te sijn als gestalte ende fatsoen gegeven:) soo van gelijken inde teeling der dieren; sommige worden uyt een stoffe te vooren bereyt ende voltoit gestaltenisse gegeven, ende verandert vande eene gedaante inde andere, ende al de deelen worden te gelijk door vervorming (Metamorphosis) gebooren, ende onderscheiden, ende daar groeit een volmaakt dier uyt: maar andere dieren het eene deel vervolgens naa 't andere gemaakt sijnde, die worden namaals uyt de selve stoffe te gelijk gevoet, vermeerdert ende gedaante gegeven: sy hebben namelijk eenige deelen die vroeger en sommige die laater gemaakt sijn als de andere, ende op de selve tijt wordense vermeerdert ende gedaante gegeven. Deeser dieren timmeragie begint van een deel gelijk van een oorspronk; ende door middel der selve soo worden de vordere leedemaaten verkreegen: Ende deese dieren seggen wy te worden door toevoeging of toedoening van deelen (Epigenesis) ellenxkens, werdende namelijk het eene deel naar het ander; ende dit is eygentlijk geboorte ofte teelinge als het eene deel eer is als't andere. | |
[pagina 39]
| |
Op de eerste wijse geschiet de teeling van de bloet-ontbeerende dieren, alwaar de wurm deur vervorming (Metamorphosis) uyt een ey gebooren wert; ofte uyt een verrottende of vergaande stoffe (een vogtigheid opdroogende ofte eenige drooge sake vervogtigende) worden de beginselen voortgeteelt, uyt welke (gelijk uyt een rupse tot volkomen grootte vermeerdert sijnde, ofte uyt een gulde popken) deur vervorming een capelleken of vlieg met volkomen grootte gebooren werd, het welke van sijn eerste oorspronk niet het geringste grooter werd. Maar de volmaakter dieren die bloet hebben die worden gebooren deur een toesetting of bydoening van deelen (Epigenesis) ende nae datse gebooren sijn wordense grooter, ende geraaken tot haar vollen ouderdom, ofte anders tot haar beste levens kraght. Inde bloet-ontbeerende dieren schijnt het geval geweldig de teeling te bevorderen; in de selve wort de gedaante gebooren uyt kragt van de voorwesende stoffe, ende de eerste oorsaak van de teeling is meer de stoffe, als het werkende uytwendige; waarom ook deese dieren onvolmaakter sijn, ende haar geslagt minder onderhoudende, ende minder duurende ofte bestandig blyvende, als de bloet-rijke aard of water dieren, dewelke van een eennaamig begintsel (naamentlijk van de selve gemeene gedaante) haare eeuwigheid ofte haare altijt-duurende onderhouding verkrijgen: ende deeser saake eerste oorsaak schrijven wy toe de natuur, ende de groeiende kragt. Eenige dieren dan groeien van haar selven, uyt een stoffe die van selven, ofte door't geval bereit is; gelijk Aristoteles schijnt te willen seggen. Welkers stoffe namentlijk van haar selve kan beweegt werden, door die beweeging van't geval, door welke het saat beweegt inde teeling der andere die- | |
[pagina 40]
| |
ren. Het selve gebeurt in de teeling der dieren dat in de kunst gebeurt, eenige sijn deur de kunst, ende de selfde ook van 't geval, als de gesontheid: eenige sijn nooit sonder kunst als een huys. De beyen, de horselen, capellekens, ende alle die uyt een rupse deur gedaante vervorming geteelt werden, die worden by geval geboorne, ende haer geslagt niet onderhoudende dieren gesegt: maar een leeuw ofte haan die en worden nooit door geval ofte van selfs; maar sy sijn van de natuur als van een werkelijk Goddelijk vermoogen; ende sy vereysschen eerder yets dat deur gedaante sig gelijken teelt, als dat een bequame stoffe verschaft. In de teeling deur gedaante vervorming (metamorphosis) soo worden de dieren een gestaltenis gegeven, gelijk als door een ingedrukt zegel-merk, ofte toebereit voorvormsel; de geheele gedaante namentlijk verandert sijnde. Maar het dier dat deur toedoening van deelen (epigenesis) wort voortgeteelt, dat trekt de stoffe te gelijk tot sig, het bereit die, het verkookt of verteert die, ende het gebruykt de selve: het krijgt gedaante te gelijk ende het vermeerdert. Inde dieren die haar gedaante veranderen, daar besnijt of deelt de vorm-kragt deselve gelijkaartige stoffe, ende die gedeelt hebbende schiksese in order, ende bereitse tot Ledemaaten; ende maakt uyt een gelijke stoffe een ongelijke, ofte uyt een gelijkaartige onderworpene stoffe, verschillende werktuygen. Maar in die dieren die door toesetting ofte aangroeing van deelen gebooren werden, als de vormkragt andere deelen, ende anders t'samen-gestelt met order voortbrenkt; soo vereystse ende maakt ook een andere ende anders gestelde stoffe; tot deese ofte die deelen te teelen meer bequaam. | |
[pagina 41]
| |
Dus verre Harveus; maar, soo veel woorden, soo veel onwaarheeden bykans, wordender in deese redenering van hem gevonden: waarom wy ons te meer verwonderen, dat, een man soo deur ervaren in de natuurelijke geheimenissen; soo groffelijk heeft kunnen dwaalen, ende dat selfs ontrent saaken die alleen maar deur de ondervinding kunnen bekent werden. Het welk ons sekerlijk doet gelooven; dat sijn Boek vande bloedeloose dierkens, datwe ongelukkig missen, ende daarwe brandent, naa verlangen; meer treffelijke ondervindingen, als grondige waarheeden ontrent den aard der veranderingen deeser beeskens, komt te omhelsen: als niet alleen blijkt uyt het verhaalde, maar ook uyt alles wat hy doorgaens, in sijn Gulde-boek vande teeling der dieren, ontrent de genoemde dierkens komt aan te merken. Dan gelijk hy als onnavolgelijk geweest is, in den arbeit dien hy heeft aangewent, om de waarheit te bereiken, ende waar voor niet alleen wy, maar de geheele weerelt selfs, hem een eeuwige dankbaarheit schuldig is; soo is hy ook onvolprijselijk in dat hy niemant wil misleyden; seggende seer eedelmoedig in sijn voorreeden van sijn aangetoogen boek. Quapropter (cordate lector) nolo mihi, de Generatione Animalium scribenti, quicquam credas: ipsosoculos tuos mihi testes & judices appello. Quoniam enim scientia omnis perfecta, iis principiis innititur, quae ex sensu compertis originem ducunt; singulari cura enitendum, ut per frequentes animalium diβectiones, eadem perspecta & explorata habeas, secus si feceris, opinionem quidem tumidam, & fluctuantem acquires, solidam autem certamque scientiam non assequeris. Vorders gelijk nu ons voorneemen niet en is, alles in't besonder, wat Harveus voor stelt, te wederleggen; als het selve door de baarblijkelijke waarheeden die wy | |
[pagina 42]
| |
alreede voorgestelt hebben genogsaam gedaan sijnde, ende het ook sijne waardigheid (gelijk hy ergens soodanige reedenen van eerbied ten aansien vanden grooten Ontleeder Fabritius ab Aquapendente gebruykt) niet toe en laat. Soo is't egter datwe nog eenmaal sullen seggen, nademaal het Popken het dierken selve is ende geen ey, dat de eenighste verandering dewelke daar in gebeurt, niet anders is; als dat de overtollige vogtigheeden, waar meede alle de Popkens nootsaakelijk veranderen, daar allenkxkens werden uytgedampt. Soo dat de swakke teere ende als waater vloeibaare leeden, door deese uytwaeseming (dewelke wy ook in 't voorgaande ontrent het popken van een bye aangemerkt hebben) gesterkt sijnde, ende vande overvloedige vogtigheid, dewelke de beweeging belette, ontlast; bequaam werden om het uyterste vliesken te breeken, ende het selve, als de Byen doen, afgestroopt hebbende, ofte als de Cappellen, verlaaten hebbende: de overige vogtigheid die nog binnen in het lichaam gevonden werd; tot een uytspanning van vleugelen ende vordere leedemaaten te verbeesigen. Soo dat het Popken, in de eerste daagen der verandering, is als ymant die tussen sijn gewrigten, een overvloet van water, ofte siltagtige vogtigheid, vergadert hebbende, daar door tot alle beweeging onbequaam werd; welke beweeging ook niet eerder komt weeder te keeren, voor dat de kunst ofte de natuur, om de genoemde vogtigheid te doen verteeren, gearbeit hebben: Gelijk wy ook van die beyde, soo ontrent de opgeswolle leedemaaten, als de genoemde Popkens, deselve uytwerkingen verneemen. Waar om wy ook selfs in 't midden vande winter, door een bequaame warmte, de Popkens de gestalte van dierkens, de vogtigheid doende | |
[pagina 43]
| |
uytdampen, kunnen doen aenneemen. Eyndelijk gelijk het geheel onwaar is, dat de geheele stoffe van een Wurm vervormt werd in een Popken, ende dat selve dan wederom in een kruypent, vliegend, ofte swemmend gedierte; soo isser ook niet waaragtiger, als dat alle de leeden van het cappelleken, vliegken, ende soo voorts, selfs in de wurm, allenxkens op de manier van alle de andere schepselen, aangroeien; sijnde vorders de vervorming geheel ongegront ende tegens alle waarheid. Waarom wy niet alleen in een Popken, alle de deelen, toonen kunnen, van het toekoomende dierken; maar ook inde wurm ofte rupse selve: ende deese deelen worden niet schielijk gebooren maar sy groeien langsaam aan, het eene deel naa't andere. Tot dat eyndelijk alles volmaakt sijnde; het wurmken sig komt samen te trekken, het vel te doen barsten, ende de leedekens dewelke metter tijd onder het selve aangegroeit sijn, door een aanpersing van vogtigheeden, ende een saamen trekking van leeden eenigsins op te doen swellen; ende soo met een vaardigheid het vel afstroopende; alle de selve leeden schielijk te vertoonen. Ende in deese swelling, uytbotting, uytpuyling, knopping, ende als spening van nieuwe leedemaaten, die allenkxkens door een Ga naar margenoota toesetting van deelen, ende geensins Ga naar margenootb door vervorming sijn aangegroeit ende gebooren; daar in legt geleegen den eenigen grontvest van alle de veranderingen der Bloedeloose beeskens. Welke natuurelijke verandering wy in onse taale een Popken noemen; naademaal het vervelde dierken, met een nieuw gebooren kindeken ofte Popken (alswe op sommige plaatsen in ons Neerland spreeken,) om sijn onmagt in luyeren gewonden, geheel ende al overeenkomt. Soo datwe loochenen, het, ten aansien vande | |
[pagina 44]
| |
uyterlijke gestalte, gelijk Goedaert hier ende daar gewilt heeft, daar eenigsins gelijkenis meede heeft. Want het alle de deelen van het toekoomende dierken niet alleen net ende onderscheidelijk vertoont; maar het is ook het dierken selve; ende dat niet als dood ende begraaven sijnde; maar, gelijk Libavius ontrent de Popkens vande seyde wurmen wel aanmerkt, levende ende gevoelende. Hoewel nogtans het sijn gevoelen niet als deur de beweeging van sijn start ofte buyk kan betoonen, de welke door reeden, datse in meest alle door vogtigheeden niet opgeswollen werd, nogte andersins als alleen door het afstroopen van het vel verandert, de vorige ende genoemde beweeging niet en komt te verliesen. Dit verhandelde dan vast gestelt sijnde, gelijk het inder waarheid moet gedaan werden; soo valt niet alleen in duygen het geene wy datelijk uyt Harveus voortgebragt hebben, ofte daar uyt nog meer teegens de waarheid strijdende soude kunnen voortbrengen: maar ook het gemeene gevoelen der wijsgeeren vande gevallige voorteeling deeser dierkens (het welke ook Goedaert vande Persoonen die sijn boexkens in gestelt hebben, als geheel op gedrongen schijnt te sijn) wort t'eenemaal omvergestooten, want het gans geen grond als een swakke ende ingebeelde vervorming en heeft; de welke niet alleen in den aard der dingen niet en is; maar ook uyt de redeneering van Harveus, soo seer hier en daar tegens een strijdende; selfs niet schijnbaarelijk kan begreepen werden. Soo dat, indien hy met geen voor oordeel ingenoomen was geweest, hy ligtelijk de valscheid sijner stellingen sou gemerkt hebben: behalven nogtans datwe uyt ontsag tot hem ook niet en gelooven, het waarelijk sijn gevoelen geweest te sijn. | |
[pagina 45]
| |
Maar wy houden staande dat hy hier gehandelt heeft, als gemeenlijk, ontrent dingen die onbegrijpelijk sijn, gedaan werd: versierende namentlijk iets, dat, naa het beste oordeel, met de waarheid der dingen, het naaste overeenkomt. Volgens dit van Ga naar margenoota Aristoteles handelende vande teeling der Byen. Generatio apum (segt hy) ita se habere videtur, tum ratione, tum etiam iis, quae in earum genere evenire visuntur. Non tamen satis adhuc explorata quae eveniant habemus. Quod si quando satis cognita habebuntur, tunc sensui magis erit quam rationi credendum. Rationi etiam adhibenda fides, si quae demonstrantur, conveniunt cum iis, quae sensu percipiuntur rebus. Maar wat voor groove dwaalingen deese manier van wijsheid soeken, metter tijt voortgebragt heeft, leert de dagelijkse ervarentheid; sijnde het inder waarheid beeter, onse onwetenheid te belijden, als een oneyndig getal ligt geloovige, ende die noit de handen aande ploeg slaan; door diense meenen al de wijsheid inde boeken opgeslooten te vinden; met valsche inbeeldingen te misleiden. Ten sy datwe willen toe stemmen, in diense moetwillig de geleegentheeden, vande waarheid te ondersoeken, versuymen, datse de genoemde straffe dubbelt waardig sijn. Eenigsins dan gesien hebbende, hoe los de gront der natuurelijke veranderingen van Harveus gestelt is, ende in wat voor diepe kolken van duysterheeden datse van hem is ingewikkelt. Soo laat ons eens sien met wat groove dwaalingen, ende tastelijke onwaarheeden, de selve van den Heer Goedaert besoetelt is. Ende hoe wel wy geern toestaan dat deese persoon alleen, in een korte reekx van jaaren, meer besonderheeden vande Rupsen gesien ende ondervonden heeft, als alle de geletterde in een groot getal van eeuwen te saamen: Soo is't egter | |
[pagina 46]
| |
dat hy daar ontrent, niet alleen niet vry is van misslaagen, maar hy heeft'er ook soodanige begaan, de welke swaarelijk ontschuldigt kunnen werden, behalven dat hy in het alderminste den aard van een Popken verstaan heeft. Dan alsoo wy voor genoomen hebben, op d'een of d'andere tijd, eenige van sijn merkelijke misslaagen in het besonder op te haalen; wanneer wy namentlijk onse besondere ondervindingen sullen voorstellen: soo is't datwe voor tegenwoordig twee vande alder aanmerkelijkste, waar door alle sijne ondervindingen op een seer glad ys ende ligt om te vallen geset sijn, sullen by brengen. Ons voorneemen hier in anders niet sijnde, als daar door de waarheid, tegens de valscheid vergeleeken sijnde, kragtiger ende naakter voor te stellen: want hoese naakter voorgestelt werd, hoese kragtiger de dwaaling overtuygt. Voor eerst dan is 't een seer aanmerkelijke misgreep van Goedaert; dat hy gestelt heeft, een Rupse voor haar gewoonelijken tijt, ende eer sy vollen wasdom bekoomen heeft, te kunnen veranderen: voegende daar tot meerder misleiding by, datter dan een seer manke ende gebrekkelijke verandering, geheel vanden natuurelijken loop verschillende, quam te geschieden. Dan wy sullen hem selver hooren spreken: sijnde sijne woorden, gestelt in sijne besondere Aanmerkingen vande wonderlijke veranderingen der Rupsen, op het twalefde blad in't Eerste Deel aldus. Nog heb ik gesien (segt hy) dat als een rupse haar tot veranderinge stelt voor haar natuurelijken tijd, dat is eerse lang genog gegeeten heeft, ende haaren vollen wasdom bekoomen heeft; dan en krijgen sy naa haare veranderinge haare behoorelijke gestalte niet, maar sijn leelijk ende ellendig, de vleugelen sijn te kort ende verkrompen, gelijk parkement dat te naa by het vuur geweest is; | |
[pagina 47]
| |
die andersins inde tijd van een half uur net geverwt ende uytgespannen werden. Soo dat hy nu die vleugelen niet en kan gebruyken, ende sijn kost niet en kan soeken, ende der halven veel ellendiger is dan te vooren, ende langs de aerde kruypen ende vergaen moet. Ende vorder in sijn agtentwintigste Bevindinge, daarwe deese valsche stelling sien oorsaak geweest te sijn, dat hy een Rupse alle daagen met versch voetsel te besorgen gedwongen was; niet tegenstaande sy haar tot veranderinge begon te stellen: daar voert hy in deese woorden. Als ik een dag naa liet (segt hy) hem eeten te geeven soo begon hy datelijk tot veranderinge te voegen, dog door dat setten soude een onvolmaakten uyl gekoomen hebben, ende daar om gaf ik hem eeten soo lang als hy wilde. Want dit is in't gemeen in alle Rupsen aan te merken, dat soo haast haar de spijse ontbreekt soo gaanse haar tot veranderinge begeeven: maar indiense voor haar natuurelijken ende gewonelijken tijd haar voetsel missen, soo koomense naa haare verandering onvolkoomentlijk ende seer teer voort. Maar moeten om haar vollen aard te hebben, soo lang eeten tot datse van selfs ophouden ende sig tot veranderinge stellen. Eyndelijk hoe wel hy een gegist voorbeelt geeft, in sijn aghste Bevindinge, van een uylken ofte nagt Cappelleken, het welk, om dat het te vroeg van sijn gewoonelijk voetsel was ontrokken geweest, naa sijn oordeel, seer teer was; soo is't dat hy in sijn negenenvijftigste Bevinding in 't Eerste Deel, ende naderhand in sijn dertigste Bevindinge in 't Tweede Deel, als tot de oorsaak, waar uyt hy deese valscheeden getrokken heeft, komt. Seggende in sijn negen en vijftigste Bevindinge, alwaar hy een seer ellendig Dier, dat nog Rups nog Uyl ofte Nagt kappelleken is, naa sijn inbeelding komt te vertoonen: de oorsaak is om dat hy (te weeten de Rups) sig al te vroeg tot veranderinge geset heeft eer hy genog gegeeten | |
[pagina 48]
| |
hadde. Ende schijndende hem deese saak soo klaar als den dag te wesen, ende de minste twijfeling onderwurpen: soo is't dat hy in sijn Negen en twintigste ende dartigste Bevindinge in sijn Tweede Deel, daar hy diergelijk een kreupel dier, ende een ander dat gevleugelt is, voorstelt; deese valsche stelling, als genog beweesen sijnde, niet eens meer aan en komt te roeren, maar als geheel onverwrikbaar sijnde voor by gaat. Dan naademaal hy op de genoemde plaatsen twee dierkens voorstelt, waar van het eene dat het wijfken is, door een stantvaste order in de natuur, altijt sonder vleugelen verandert; ende het andere dat het manneken is geduurig gevleugelt te voorschijn komt; gelijk ook onder andere soorten van deese dierkens plaats heeft: Soo is't dat deur deese sijne opgetelde onwaarheeden, de waeragtige grontvest, van de natuurelijke veranderingen, niet alleen onvergestooten, ende gevallig gemaakt werd; maar ook de deure om tot de waarheid te koomen, word door de selve, voor de onkundige, ganschelijk toegeslooten. Ende den Heer Goedaerd selve en komt de straffe, van soo groote onwaarheeden, soo los te hebben voorgestelt niet te ontgaen: wantse nog twee andere misgreepen in hem gebaart hebben: Eerst namentlijk een grooten ende onnodigen arbeid, dien hy om de rupsen, soo lang alsse eeten wilden, de kost te versorgen, heeft op sig moeten neemen. Ende dan ten tweeden dat hy seer aanmerkelijke ondervindingen, daar door verby gegaan heeft. Want sijnde door dit vooroordeel ingenoomen, ende meer een valsche reeden als de waarheid sijner ondervindingen volgende: soo is 't dat hy om te ondervinden, dat de voorgestelde Rupsen, nooit anders en veranderen, te weeten het manneken in een gevleu- | |
[pagina 49]
| |
gelt ende tenger gedierte, ende het wijfken in een ongevleugelt ende grof ofte dikbuykig gedierte; geheel onbequaam geworden is. Ende seekerlijk my dunkt het een vande alder aanmerkelijkste ondervindingen te weesen, datwe ter genoemde plaatse, het Manneken van een Nagt-Cappelleken ofte Uylken gevleugelt, ende het Wijfken daar van berooft, sien te weesen. Het Manneken toe gelaaten te sijn, als sijn lust ende vermaak inde guerige frisheid vande lugt, ende de bekoorelijke aangenaamheid vande velden ende bloemen, te moogen neemen; ende het Wijfken alleen, de sorg van het huys, ende de vrugten der voorteeling, bevoolen te sijn: Waar om het ook de agterste deelen geduurig uytsteekende, het Manneken als tot sijn pligt schijnt te noodigen; het welke van gelijken sijn beroep niet willende naalaaten, als door een eerelijke omhelsinge sijn geslagt komt te vereeuwigen. Soo dat de Natuur ons hier als een sorgvuldig Huyswijf, ende een kloeken Huysvader, onder deese bloedeloose dierkens, heeft willen vertoonen. Ende gelijk eertijts de Luyaards tot de Mier geweesen sijn; soo mogten wy de ongeregelde Huwelijken wel tot dit voorbeelt koomen te wijsen. Gelijk nu uyt deese onse voorgestelde ondervindingen, strijdende geheel teegens die van den naukeurigen Heer Goedaert, hoewel nogtans dat de selve te regt van hem ondervonden sijn, ende eenigsins nettelijk uytgebeelt; genogsaam blijkt hoe onagtsaam hy sijn valsche gevolgen daar uyt getrokken heeft; ende alsoo door de selve den onveranderlijken grontvest vande Bloedeloose dierkens geheel gevallig gemaakt. Soo is't datwe om deese grond waar op het gantsche gebou vande veranderingen der bloedeloose dierkens, als op een vaste | |
[pagina 50]
| |
rotse steunt, te herstellen: staande houden. Eerst, dat een Rupse voor haar natuurelijken tijt, dat is eerse haaren vollen wasdom bekoomen heeft, nooit en kan veranderen. Ten Tweeden, dat, hoewel de Rupsen kunnen veranderen, alsse nog eenigen tijd soude kunnen eeten; dat egter dat selve, om haar een andere gestalte te geeven, gans niet by brengen kan: hoewel nogtans wy geern bekennen, datse ingestalte van dierkens wat kleender, ofte grooter, daar door te voorschijn koomen: 't geen egter nog van Goedaert, ofte van ymant anders, datwe weeten, ooit ondervonden is. Waar om wy: ten Derden, in het aldergeringste niet noodig agten, een Rupse soo lang te moeten voeden, totse van selve van het eeten komt op te houden: Want alsse willen veranderen, soo is het voeden niet alleen overtollig ende moeyelijk, maar ook sonder het minste nut; sijnde als gesegt deese stellingen, niet uyt den aard der dingen, maar alleen uyt de hersen beelden van den Heer Goedaert getrokken. De welke niet omsigtig genog sijne ondervindingen volgende, daar door sijn selve, ende sonder twijffel een oneyndig getal andere, bedroogen heeft. Vorder om te besluyten, soo houden wy staande: dat de Rupsen wanneerse tot haar vollen wasdom gekoomen sijn; dat is, als alle haare leedekens genogsaam onder haar vel sijn aangegroeit; datse de verandering niet alleen in haar magt, maar gelijk als in haar keur ende wil hebben: kunnende nogtans, door reeden dat de uytpuylende, ende haar als tot een Popken speenende, leedemaaten, metter tijd haar vel doen openbarsten; de genoemde verandering in't geheel niet uytstellen; hoewelse nog eenigen tijd daar naa eeten kunnen. Het welke, gelijk gesegt, in haar niet anders | |
[pagina 51]
| |
voortbrenkt, als alleenig datse daar door wat grooter ofte kleender te voorschijn koomen: groeiende, naa die tijd, niet het aldergeringste, in eenige leedemaaten meer aan. Als meede van Harveus in sijn boek vande Teeling der dieren aangemerkt is. Waarom ook deese dierkens, als nu tot haar vollen ouderdom, ende mannelijke jaaren, gekoomen sijnde, ende als de voorwaerden van het huwelijk nu sullende voltrekken; alleenig maar beesig sijn om haar geslagt te vereeuwigen: het welke sommige op soodanige verwonderlijke wijsen volbrengen, dat het een eeuwige verwondering verdient. Sijnde daarenbooven de natuur ontrent de teeling van deese beeskens soo klaar, datwe door middel vande selve, schijnen als te kunnen opklimmen tot de waaragtige gronden, vande Teelingen der andere dieren; de welke tot nog toe in een vervaarelijke donkerheid begraaven leggen: gelijkwe in dien wy tijd ende gelegentheid kunnen vinden, om onse ondervindingen te moogen vervolgen klaarelijk toonen sullen. Ende op datwe ons gevoelen daar van, in een of twee woorden, seggen; soo is 't dat ons dunkt daar gansch geen Teeling in de geheele natuur te weesen, ende niet als een voorteeling, ofte aangroeing van deelen, waar in het alderminste geval geen toegank heeft, daar in ooit te bemerken. Het welke indien 't soo is; soo is het seer makkelijk te verklaaren, hoe ymant sonder armen ende beenen sijnde, een gesonde vrugt soude voorteelen. Ende die beroemde reden-twist; van dat het saat, van alle de deelen van het lichaam, om een volkoomen vrugt te maaken, sou afschieten; kan hier lichtelijk opgelost werden. Behalven nog datwe hier uyt meede verstaan; hoe Levi, in de lendenen sijns vaders sijnde, selfs lang eer hy gebooren was, tiende heeft gegeeven. Nam is adhuc in | |
[pagina 52]
| |
Lumbis Patris erat, quum occurreret Abrahamo Melchisedecus. Ende om te eyndigen; soo souden ook de oorspronkelijke verdurventheeden, selfs naa het oordeel van een deur-lettert Heer (dewelke wy de geheimenissen van onse ondervindingen nu ende dan hebben meede gedeelt) alhier haar gront-vest kunnen vinden: want al de aardlingen, souden, in de lendenen van de eerste voorouderen, opgeslooten sijn geweest. Dan naademaal dit geheimenissen sijn die andere haar alleen toe-eygenen; soo gaan wy over tot de tweede dwaaling van den Heer Goedaart: sullende als gesegt de andere voorstellen, alswe eenige weinige van sijn ondervindingen sullen ondersoeken; ons voorneemen gants niet sijnde op een anders grond te bouwen. Sijn tweede misgreep nu stelt hy, in sijn seven-en-seventigste Bevindinge van sijn Eerste Deel, onder deese woorden aldus voor: Insonderheid (segt hy) is dit in deese Dierkens aanmerkelijk, dat daar de pooten gestaan hebben van de Rupse, daar word den rugge van het dier dat daar uyt (deur veranderinge) voorkomt: ende dat den rugge geweest is van de Rupse, daar staan de pooten van het dier dat daar van voorkomt. Deese verandering (voegt hy daar by, en waarom hy te meer te beschuldigen is,) geschiet in een korten tijt, dat men het bescheidentlijk sien kan: want soo haast den ouden huyt afgelegt is, soo kan men deese verandering sien. Wy hadden hier nu goede gelegentheid, om de eygentlikke verandering van een Rups in een Gulde-popken wat naukeuriger ende omsigtiger te verhandelen; maar alsoo het selve, door het geene wy hier ende daar voorgestelt hebben, genoegsaam voor het tegenwoordige gedaan is. Ende wy ook (als gesegt) dat in een besondere verhandeling te doen voorgenoomen hebben: waar in wy, soo in Redeneering, als in Print, | |
[pagina 53]
| |
toonen sullen; hoe ende op wat plaatse alle de Leedemaaten van een Popken, ofte ook Capelleken, in de Rupse selve geleegen ende geschikt sijn. Gelijk wy soo alle de genoemde deelen van een Capelleken alreede, aan de Heeren Magallotti ende Thevenot, in een Rupse vertoont hebben. Soo is 't dan datwe om de onwaarheid, van het geene wy datelijk uyt Goedaert voortgebragt hebben, te toonen; nog eens seggen sullen: dat, de voorste ses pootkens van een Rupse nooit verandert werden: ofte immer merkelijk verplaatst. Ende hoewel egter den Heer Goedaert, veel scherpsiender willende weesen als Moufetus, Harveus, ofte andere, die het maar gegist hebben; segt het tegendeel gesien te hebben; soo is 't eevenwel dat hy inder daad, met andere dewelke seggen het meede gesien te hebben, bedroogen is. Welk bedrog wy gelooven hem deur twee redenen geschiet te sijn: waar van wy de eerste, de snelheid van de afstroopinge des vels, waar door de verborgene leeden schielijk voor den dag koomen, ende op een gans andere wijse als in de wurm nootsakelijk geschikt worden; meenen te weesen. Ende de tweede eenige uytsteekselen ende verheeventheden op de rug van de Rupse, dewelke datelijk naa het verwisselen van het vel, haar op de selve, als schijn-teekenen van de voorige voeten, vertoonen. Maar in der daad een scherpsiender als hy sou hier wel bedroogen kunnen werden, naademaal de verandering ofte verwisseling van huyt, soo snel, soo schielijk, ende als in een oogenblik, toegaat: waarom ook de aldernaukeurigste die daar van geschreeven hebben, ende dat selfs seer onlangs; niet meer als dat het vel op het hooft ende de rug eerst komt open te barsten, ons vertoont hebben. Gelijk als blijkt in het deurgeleerde boek, van de voorteeling deeser dierkens, door, den | |
[pagina 54]
| |
Genees-meester van den Groot Hertog van Toscanen, Franciscus Redi, in het jaar sestien hondert agt-en sestig in sijn moeder-taale uytgegeven: ende waar in kragtig beweesen werd dat geene deeser dierkens uyt verrotting voort en teelen. Het welke wy deesen naukeurigen Arts niet alleen ligtelijk toestaan: maar wy kunnen, behalven dat, seer makkelijk staande houden; dat, de verrotting deur die dierkens selfs veroorsaakt werd, de welke gesegt werden daar uytgeteelt te worden. Dan van dit alles te sijner tijd breeder. Ondertusschen op datwe moogen weeten, waar uyt de wratkens op de rug van de Rups, dewelke als teekenen van veranderde beenen na het oordeel van Goedaert, sig vertoont hebben; haar oorspronk neemen: soo is 't datwe moeten weeten, dat veel Rupsen alsse veranderen, ook selfs van het hayr datse te vooren op het lichaam hadden, een seer dun vliesken afstroopen; het welke hayr, indien 't fijn is, als een gesponne vlas, op het Gulde-popken, sig dan komt te vertoonen. Maar alsoo de genoemde Rupse eer met doornkens als met hayr beset is; soo is 't dat de selve, in het afstroopen van het vel, meede vervellende: de genoemde gestalte, als die van veranderde voetkens, in het Gulde-popken, koomen aan te neemen. Ende dit is de waare oorsaak vande tweede dooling van den neerstigen Heer Goedaert. De welke indien hy geweeten had, soo sou hy seer ligt hebben kunnen vatten, waar uyt die geele seyde haar oorspronk had genoomen, de welke hy segt op het Gulde-popken, in sijn twintigste bevindige van't eerste deel, beschreeven, gesien te hebben. Ondertusschen is het niet alleen waaragtig, datmen de verandering van een Rups in een Gulde-popken sien kan; als Goedaert wel ondervonden heeft, ende naa | |
[pagina 55]
| |
hem den Heer Franciscus Redi.: maar onse ondervindingen gaan soo verre, datwe de Natuur navolgende, uyt een Rups een Gulde Popken maaken kunnen. Ende dat niet alleen: maar de verandering die soo snel schielijk ende geswint is, doen stil staan, ende de selve soo langsaam doen voortgaan, als het ons geleegen komt: soo datwe seekerlijk van de selve getuygen kunnen. Hierom is 't ook datwe nog veel Gulde-popkens, half verandert sijnde soude kunnen vertoonen: gelijkwe ook in de tegenswoordigheid van sijn Deurlugtigheid den grooten Prince van Toscanen Cosmus de Derde, wanneer sijn Hoogheid seer goed-daadig, ende geheel onverdient, ons heeft gelieven te besoeken ende onse beesigheeden goetgunstig toe te stemmen; onder andere natuurelijke verborgentheeden, getoont hebben. Soo datwe dan om de voorgestelde valsheeden van Goedaert te herstellen, staande houden: Eerst, dat de voeten van een Rups of Wurm nimmer op de rug verplaats werden. Ten Tweeden dat een Rups of Wurm nooit in een ander dier komt te veranderen; hoewel hem metter tijt, als een kuyken vleugelen, ofte, als het jong van een vorsch beenen, koomen aan te groeien. Ten Derden ende ten laatsten soo houden wy staende, dat inde natuur ontrent deese beeskens, nimmermeer een gedaante verandering ofte vervorming geschiet: maar dat de geheele verandering, waar ontrent tot nog toe soo schrikkelijk gedwaalt is, ende soo blindelings naa getast, alleenig bestaat: dat, een Wurm ofte Rups allenxkens onder sijn vel door toesetting van deelen, leedemaaten koomen aan ofte uyt te groeien, de welke hy het selve vel schielijk afstroopende, klaar ende onderscheidentlijk aan het gesigt komt te vertoonen. Maar welke leeden nogtans, door reden datse vloei- | |
[pagina 56]
| |
baar als water sijn, hy in't eerst niet kan beweegen, ten sy datse naa eenige daagen uytdampings genogsaame sterkte verkreegen hebben. Dan dit is egter gans niet gemeen aan alle, want veel wurmkens in het alderminste haar beweeging niet en verliesen: het welke op datwe betoonen; soo begeven wy ons tot ons derde voorstel: waar op wy den leeser, als een saak van seer groot gewigt ende gevolg sijnde, ernstig versoeken te letten. |
|