Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens
(1669)–Jan Swammerdam– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Het II. Hooftstuk. Bevattende den eenigen grontvest van alle de veranderingen der bekende Ga naar margenoota Bloedeloose Dierkens; den welken een Ga naar margenootb Popken te sijn aangewesen werd; als mede de manier op welke de Wurmen en de Rupsen daar in veranderen.GElijk onder alle veranderingen, inden aard der dingen, aanmerkelijk; niet naa het gemeene gevoelen verwonderlijker is, als dat een Ga naar margenootc Rupse aan neemt de gestalte van een gevleugelt gedierte: soo is 't egter, insiende den eygentlijken aard van dese verandering, ende de seer nette overeenkoming vande selve niet alleen met het aan groeyen der andere Dieren, maar ook met het uyt puylen ende knoppen der planten ende bloemen: dat we tegen het algemeene gevoelen klarelijk bevinden, de selve niet verwonderlijker, als eenige andere verwisselingen ofte de genoemde verandering der planten, te wesen; ende al haar onbegrijpelijkheyd alleenig in onse inbeeldinge gelegen te sijn. Soo datwe den eenigen oorspronk deeser verwondering, alleenig uyt de onkunde van den aard ende het wesen van een Ga naar margenootd Popken ofte een Ga naar margenoote Gulde-popken, waar in het dierken eeven als een bloem in sijn knop is, sien gebooren te sijn. Maar op datwe naader tot de saak koomen, soo is 't ten hooghsten naukeurig te weten: dat den eenigen grontvest van alle de veranderingen, soo vande eyeren der Bloedloose Dierkens in't gemeen, als vande Wurmen ofte de rupsen der selver in't besonder: alleenelijk bestaat in een klaare ende onderscheidentlijke kennis, van een Ga naar margenootf Popken, anders Paapken, Draakxken, | |
[pagina 8]
| |
ofte Tonneken. Ende alle welke naamen inder daad het eene ende het selve niet alleen betekenen; maar welke betekende saaken ook het eene ende het selve sijn, ende daar voor gehouden moeten werden. Hoewel wy egter tussen een Ga naar margenoota Popken, Paapken, ende soo voorts; ende dat soort der Popkens die wy vergult ofte goutverwig bevinden te wesen, ende daarom Ga naar margenootb Gulde- popkens noemen, eenig toevallig onderscheit kunnen bemerken; het welke nogtans naukeurig ingesien sijnde, van gans geen gewigt te sijn bevonden sal werden, nogte inden aard der selve eenwesentlijk onderscheit te maken. Soo moet ook dit toevallig onderscheid van het Ga naar margenootc Popken der Sijde Wurmen onder de Ga naar margenootd Gulde-popkens vande Wijsgeeren gestelt, mede verstaan werden. Dan op datwe de genoemde grond ende vastigheid, waar op het gansche gebou, van alle de verscheide veranderingen der Bloedeloose Dierkens, steunt, ende als op een vaste rotse, tegens alle de verschillige gevoelens der Wijsgeeren, steunen moet; wat naader moogen insien. Soo is't, datwe moeten weten, dat een Popken, Paapken, Draakxken, ofte Tonneken, niet anders en is; als soodanig een verandering van een Wurm ende Rups, ofte om eygentlijker te spreeken, soodanig een uytgroeing, uytwassing, uytbotting, ofte uytpuyling, van een Wurm ofte Rups in sijn ledemaaten; de welke draagt de eygen gedaante van het toekomende Dierken selve: ofte anders, dat dese uytgroeing, ende soo voorts, van een Wurm ofte Rups in sijn leedemaaten, is het Dierken selve inde gedaante van een Popken. Soo dat de saak wel ingesien sijnde een Wurm ofte Rups niet verandert in een Popken, maar aangroeiende in leedemaaten wort hy een Popken; soo verandert ook dit Popken (om'er dit nog by te voegen) naa- | |
[pagina 9]
| |
derhand niet in een vliegent gedierte; maar de selve Wurm ofte Rups, door het af stroopen van sijn vel, aangenomen hebbende de gestalte van een Popken, wort een vliegent gedierte. Sijnde dese verandering daar en boven niet anders als die van een Kuyken, het welke niet verandert in een hoen, maar aangroeiende in leedematen soo wort het een hoen: ofte ook als die van het jong van een vorsch Ga naar margenoota het welke niet verandert in een vorsch maar aanwassende in leedemaaten soo wort het een vorsch. Hier om ist ook datwe in een Popken, overaardig van Ga naar margenootb Aristoteles Ga naar margenootc Bruytken genoemt, alle de leeden en deelen van het toekoomende Dierken, soo klaar ende net onderscheiden kunnen, als in het beesken selve: sijnde dat te verwonderen is, ende van niemant datwe weten ooit aangemerkt; dese schikking van leedemaaten selfs inde Wurm al kennelijk, ende door een kunstige afstrooping van het vel ligtelijk voor den dag te brengen. Soo dat indienwe met Aristoteles het genoemde Popken een Bruytken wilde noemen; wy de Wurm als nu houbaar geworden sijnde, gelijk hy inder daat is, ende de voorwaarden van het Houwelijk als aangenoomen hebbende, moeten bemerken: waar by insiende, dat hy sig voor eenige daagen (op de wijse van onse nederlantsche Bruyden) als komt op te sluyten, stil te houden, ende sig als te bereiden, om netter opgepronkt sijnde, den wederhelft soo veel minnelijker in't velt te ontmoeten; soo dunkt ons de gelijkenis net getroffen te wesen. Maar alsoo nu het woort Ga naar margenootd Popken, beeter als eenige andere naamen in onse taale gebruykelijk, de natuur der saak komt uyt te drukken, gelijkwe in't vervolgh beeter verstaan sullen; soo is't datwe nu doorgaans dat selve woort alleen gebruyken sullen, om soo alle onorder te beeter te vermijden, ende | |
[pagina 10]
| |
de saak op het aldernetste voor te stellen. Vorders soo is nu dese aengeroerde nette schikking, ende onderscheidentlijke voeging van ledematen, voornamelijk, in een Ga naar margenoota Popken van een Mierken, Vlieg, ende Bye, aan te merken; komende dese Popkens naukeurig ende verwonderlijk over een met de toekomende Mieren, Byen, ende Vliegen, behalven nogtans in eenige toevalligheden, als inde veruw, de vastigheid van 't lichaam, ende soo voorts; welke saaken nogtans in twee drie dagen, na het afstropenvan een seer dun vliesken, in eenige, verkregen werden. Vorders is deese nette gelijkenis van het Popken met het toekomende Dierken, ofte het toekomende Dierken selve onder de gestalte van een Popken, de reeden, waar om de geschiedenis Beschrijvers van dese natuurelijke geheimenissen; de Popkens vande Mieren, Vliegen ende Byen, Ga naar margenootb Mieren, Ga naar margenootc Vliegen, ende Ga naar margenootd Byen gelijkenis vertoonende Popkens genoemt hebben. Als ook by Arisloteles inde aangetooge plaats onder dese woorden te sien is: at (segt hy) cum formae liniamenta receperint, sub qua facie Nymphae appellantur. Ende den geleerden Moufetus. Hoewel hy een besonder Hooftstuk, in sijn boek vande Ga naar margenoote Bloedeloose dieren, van het Ga naar margenootf Gulde-popken komt te maaken, ende daar in te lochenen dat het selve eenige blijkelijke deelen heeft: soo is't, dat hy daar in, wat een Ga naar margenootg Popken is, geensins betwist, ja komt daar van in het geringste niet te reppen; als sijnde de nette schikking der leedematen in de Popkens soo klaar aan het gesigt, dat het swaarelijk in twijffel sou kunnen getrocken werden, ofse niet de toekomende Dierkens, diese vertoonen, selver en sijn. Het welke ook sonder twijfel de reden is, waaromse by hem onder de boven aangeroerde namen mede gevonden werden, ende in het genoemde | |
[pagina 11]
| |
Hooft-stuck niet verhandelt en sijn. Maar gelijk de eene doling den anderen voortbrenkt soo is't ook, dat den onvergelijkelijken Ga naar margenoota Harveus, dolende alhier met Moufetus ontrent de eygentlijke kennis van een Gulde-popken; selfs de Popkens van de Byen onder de Gulde popkens heeft koomen te stellen, in welke (naademaalse soo net alle de deelen van het toekomende Dierken, na sijn, alsmede Arisioteles, Ga naar margenoot* Aldrovandus ende oneyndige andere haar gevoelen, niet en vertoonen, maar eer in gestalte van een ey haar op doen) hy met den selven Moufetus, Aristoteles en Aldrovandus een Ga naar margenootb gedaante vervorming, meer geestig ende aardig, als waeraghtig, ende den aard der dingen, gelijkformig, versiert heeft. Dan egter gelijk het Ga naar margenootcGulde-popken, in eenige toevallige hoedanigheeden, verschilt van het Ga naar margenootd Popken, gelijkwe te vooren ook toegestaan hebben: soo is't, datwe selver in het Popken van een gemeene Mier, een veel netter overeenkooming met de Mier selver bevinden, alswe inde Popkens van de Vliegen ofte Byen, met de selve dierkens vergeleeken, aanmerken; soo dat het selve verschil datwe aanmerken tussen het Popken ende het Gulde popken; ook plaats komt te grijpen onder de Popkens selver: maar gelijk dese verschillentheden, in de Popkens vande genoemde dierkens, maar toevallig sijn; gelijk ook het Gulde popken maar toevalligh (alswe in't vervolg klaarder verstaan sullen) verschilt vande opgetelde Popkens; soo is 't, dat naa ons oordeel, dit onderscheit, van seer kleen gewight moet geagt werden; ende dat ook niet tegen staande Ga naar margenoote Aristoteles inde Popkens een gedaante gelijkenis komt te stellen; ende inde Gulde-popkens alle blijkelijkheyd van gedaante ende vertooninge van leedemaaten komt | |
[pagina 12]
| |
te loochenen; soo dat hy veel eer de selve met een ey komt te vergelijken. Dan om eens eygentlijk te spreekenvan het gulde-popken Ga naar margenoota sijnde inder daat niet anders als een Ga naar margenootb popken dat goutverwig ende als vergult is (ende welke naam, door reden dat alle de popkens die de selve toegeschreven werden, niet goutverwig en sijn, het alleen niet en kan, maar ook niet mag of moet altijt draagen) het selve heeft, gelijk wy datelijk van de voorige popkens geseght hebben, ende het geen Aristoteles met Harveus ende een oneyndig getal andere lochenen; niet alleen mede alle de deelen van het toekomende Dierken in sig, maar het is ook het toekoomende Dierken selve. Ende gelijk wy nu voorders aangemerkt hebben, dat het Popken van een Mier verscheelt van het popken van een Bey, ende dat van een Bye verscheelt van dat van eenVlieg; soo is't ook, dat het Gulde-popken (gelijk ook aengeroert is) mede verscheelt vandie alle. Het welke op datwe entrent een Gulde-popken, als by voorbeelt van een Ga naar margenootc Cappelleken klaarder moogen toonen: soo is't, datwe de onderscheidentheden, waardoor het eene popken van het andere, ende het gulde popken van die alle onderkent kan werden; als ook waar in datse vande genoemde dierkens selve verscheelen; soo in alle de drie genoemde popkens, als mede in het gulde popken, geschiktelijk sullen voorstellen; op dat alsoo het opmerkelijkste waar inse geheel ende al over eenkomen, ende datwe seggen een nette vertooninge van het toekomende dierken ende alle sijne leedemaaten te sijn, te naukeuriger mag bekent werden. Het eerste onderscheit dan, waar door het Popken van een Mier, meerder gelijkenis heeft met de selve; als het Popken van een Vlieg, Bye ofte Cappelle- | |
[pagina 13]
| |
ken, met de geseyde Dierkens; ende door welk onderscheid, het ook van alle de drie genoemde popkens komt te verscheelen: Dat selve bestaat hier in; dat, de gemeene Mier geen vleugelen, maar alleen pootkens, ende hoornkens, hebbende; de gelijkenis van alle die deelen, soo net ende klaar, de gestalte van een Popken aangenoomen hebbende, vertoont; als naderhant in de gestalte van een Mier selver. Behalven nogtans, dat de voetkens ende de hoornkens, die in het Popken vande Mier, als't samen gevouwen, haar vertoonen, in de Mier wederom op een heel andere wijse geschikt ende uytgestrekt sijn. Soo dat schier alleen de schikking vande genoemde deelen, haar anders vertonende in de Mier als in haar Popken, het onderscheit tussen het een ende het ander komt te maaken; het welk van hoe wynig gewight het is, een ider lightelijk bemerken kan. Ende nogtans om dat dit niet wel, ontrent de Guldepopkens, aangemerkt is, soo is daar door, de geheele kennis van het aldervoornaamste, ontrent de bloedeloose dierkens aanmerkelijk; in een vervarelijke donkerheid, tot hier toe begraven geworden: ende de ingebeelde vervorming heeft'er haar oorspronk uyt getrokken. Het tweede onderscheit nu waar door het Popken van een Vlieg afwijkt vande gestalte van de selve; ende daar door ook verschilt van de vordere genoemde dierkens ende haar Popkens: dat selve is voornamelijk hier in geleegen: dat de vleugelen de welke in een gemeene Vlieg uytgespannen, ende over het lichaam heen gestrekt bevonden werden, in haar Popken in een gevouwen, ende op de sijden tussen de beenkens, die op de wijse vande gemeene Mier t'saam gevouwen worden, geplaats sijn: maakende nog de Ga naar margenoota hoornkens nog het Ga naar margenootb | |
[pagina 14]
| |
snuytken, soo in de vliegh als in haar popken hier eenig merkelijk onderscheit. Wederom het derde onderscheyt, waar door het Popken van een Bye verscheelt soo van haar selve als vande aangeroerde Dierkens, ofte ook vande popkens der selve; is, datse behalven de beenkens ende de hoornkens nog vier vleugelen hebbende ende een Tongeken oste Ga naar margenoota Snuytken dat innewaarts getrokken is; dat se seg ik in haar popken, alle die deelen heel anders ende minder kennelijk, als in haar selve, geplaats heeft. Want de vleugelen sijn op de manier als van een gemeene vlieg tussen de voetkens op de sijden in gevouwen; ende het Tongeken, swaarelijk kennelijk, soo wel inde vlieg als in haar popken, komt een seer aenmerkelijk onderscheit hier in het popken van een bye te maaken; alsoo het selve seer aardig in 't midden tussen de ingetrokke beenkens ingevoegt is. Gelijk dan alle de deelen, vande genoemde popkens in de selve seer merkelijk sijn; hoe wel nogtans hier ende daar toevallig onderscheiden; soo is't datse wederom gelijkelijk hier in overeenkomen, datse alle te samen, het toekomende dierken nettelijk uytbeelden, ja het dierken selve sijn; leggende gelijk een rupse (om het onderscheit tussen het toekomende Dier ende het Popken soo veel mogelijk is uyt te drukken) op haar vervellen, het welke vel afgestroopt hebbende; sy eeven gelijk als een vervelde rupse; een nieuwe gedaante schijnen aangenoomen te hebben, ende als in een ander dier verwisselt te sijn. Gelijk Ga naar margenootb Libavius dese verandering van huyt, inde Seyde Wurmen, heel natuurelijk beschreven heeft, ende neerstig aangeteekent. 't Is mede aanmerkelijk, dat de beenkens, Vleugelkens, het Ga naar margenootc Snuytken, de Ga naar margenootd Hoornkens, ende soo voorts | |
[pagina 15]
| |
overal met een vlies van eenparige dikte bekleet werden: soo koomen ook alle dese leedematen haar als beweegelijk, los ende buygsaam, inde genoemde Ga naar margenoota Popkens, te vertoonen; sijnde tussen beide eenige opene wyte, waar door het eene lid het andere niet en komt te raaken; nogte waar door eenige der genoemde leeden aan een komen te kleven. Het welke de reden is, dat dese tussen wijte, eenige schaduwe makende met de een ende de andere deelkens, ons niet en komt te beletten, de waare gestalte van het lichaam, ende alle de leeden desselfs net te onderkennen; ende dat selfs soo draa alsse verandert sijn, ende eenverwig soo wit als snee ofte melk haar aan ons gesigt vertoonen. Dan in de Ga naar margenootb Gulde-popkens, waar van sommige mede wit veranderen, is dit onderkennenvan leedemaaten wat moeyelijker nogtans te doen, door reeden dat haare beenkens, vleugelkens ende soo voorts, al daar aan een gevoegt ende t'saam geplakt werden. So datwe haar nette gestalte de selve uyterlijk aansiende, soo wel niet kunnen bemerken: dat oorsaak van sonderlinge dwalingen geweest is, alswe datelijk hooren sullen. 't Is vorder aenmerkelijk dat alle dese popkens, datelijk naa haar verandering, soo week, soo teer, soo buygsaam, ende soo vloeibaar als water bykans selver sijn, sijnde geheel onweerbaar ende sonder kragten: waaromse ook van Gasa, inde oversettinge van het Ga naar margenootc Gulde-popken der sijde wurmen niet sonder reeden Ga naar margenootd Magteloose genoemt werden, als den deurletterden Aldrovandus wel aanteekent; ende welke hoedanigheyd sy bykans tot het eynde van haar vervelling toe behouden. Deese weekelijkheid, waar van wy de reeden ende de nootsaakelijkbeid 't sijner tijt sullen beschrijven, schijnt ontrent sommige Gulde-popkens | |
[pagina 16]
| |
ook van Ga naar margenoota Moufetus aangemerkt te wesen; wanneer hy seght. Quod Plinius scribit, chrysalidem esse duro corpore, id puto respectu erucae intelligendum esse. Soo sijn ook de vlieskens die de genoemde popkens afstroopen seer dun, ende soo digt in een gewonden, gevouwen, ende gerolt, datse swaarelijk als van een ervarene in deese soorten van ondervindingen kunnen getoont ofte ondekt werden; als blijken sal wanneer wy onse besondere ondervindingen ontrent de Byen, tot een verwondering vande geheele weerelt, sullen verhandelen. Maar wy koomen nu tot het vierde onderscheit, te weeten, van het Ga naar margenootb Gulde- popken dat vry meerder is; ende op dat den leeser hier sou moogen weeten, wat Gulde-popken wy met haar Ga naar margenootc Cappelleken, ende dat dan vorder, met die van een Mier, Vlieg, ende Bye, als ook met de genoemde beeskens der selve, om een naukeurig onderscheit te maaken, sullen vergelijken: soo is 't datwe dat Gulde- popken sullen neemen, het welke Ga naar margenootd Moufetus by het getal van twaleven, onder de Ga naar margenoote Cappellen die by daag vliegen ons in sijn afbeeldingen vertoont. Ofte het selfde dat Goedaert, in sijn Een-en-twintighste bevindinge, in 't eerste deel, ons beschrijft. Het onderscheit dan tussen dat Cappelleken ende sijn Gulde-popken, als mede tussen de genoemde popkens ende haar Dierkens; is, dat de Vleugelen, die haar soo groot ende uytgespannen vertoonen in het Cappelleken, ende boven het lichaam, op de rug aan de schouwerkens, geplaats te sijn bevonden werden; in het gulde popken op een geschooven, gevouwen, ende gerimpelt sijn, tot de gestalte ende kleenheid der halve nagel vande pink, ende dan nog omgeboogen sijnde naa de buyk, daar op effen neer gevleit. | |
[pagina 17]
| |
Het Tongeken ofte Ga naar margenoota snuytken, 't geen tot de gestalte ende kleenheid van een spelden hooft, op ende om gekrult is, ende tussen de Ga naar margenootb Vorxkens geplaats in het Capelleken; is in't Gulde popken in 't lang over de buyk ende midden tusschen by de vleugelen aardig uytgestrekt. Neffens dit snuytken voegen sig, door een onnavolgelijke manier van schikken, waar van wy de reeden ende oorsaak hier of daar in onse besondere ondervindingen geeven sullen, de beenen; de welke in het Cappelleken op een gans andere wijse geschikt te sijn bevonden werden. Ende gelijk alles verwonderlijk net geplaats is, soo voegen haar hier neffens de Ga naar margenootc Hoornkens; dewelke in het Cappelleken opgeregt ende boven de ogen geplaats sijn. Soo dat in een Gulde popken, soo wel als in een popken alle deelen van het dierken te sien sijn. Als het lichaam, de vleugelen, de hoornkens, de beenen ende het snuytken, werdende de vorxkens nogtans wat duysterder geplaats bevonden, dat ook in't Dierken plaats heeft; wantse daar moeyelijk te sien sijn. Vorders soo is het huytken daar alle de genoemde leedekens van een gulde popken uytwendig meede omvangen werden, veel dikker als daar het inwendig deselve komt te bekleeden, waar by komt dat alle de genoemde leedemaaten, soo net ende effen aan een gekleeft ende te samen gelijmt werden, datse als een gladde ende effen Ga naar margenootd verknogtheid van deelen schijnen te vertoonen, waar door haare leedemaaten, ten sy door een besondere uytvinding, dewelke wy 't sijner tijt sullen openbaaren, moeyelijk te onderscheyden sijn. Het welke den Heer Moufetus niet alleen belet heeft ons een nette afbeelding van dat Gulde-popken, ter genoemde plaatse te geeven; maar selfs soo Ga naar margenoote lochent hy | |
[pagina 18]
| |
met Aristoteles, datse eenige kenbaare deelen souden hebben. Neque os illi (segt hy) neque aliud manifestum membrum. Soo dwaalt hier ontrent ook Ga naar margenoota Libavius, want hoewel hy handelende van het Ga naar margenootb Popken der sijde Wurmen toestaat; daar tekenen van Beenen, vleugelen, ende Hoornen te wesen; Soo loochent hy egter daar onderscheidelijke ende kenbaare leedematen te sijn. Inde à parte anteriore (segt hy) typi pedum & cornuum sunt, à posterior versus latera vestigia alarum. Ende wederom een weynig lager. Nulla videas membra distincta. Ende den Heer Goedaert, dewelke den aard van het Gulde popken alsoo weynig gekent heeft, als Moufetus, ofte imant anders; deselve soekt altijt eenige vergelijkinge met een menschen aansigt inde selve, 't geen hy ook in sijn afbeeldingen van sijn Gulde popkens, hier ende daar uytbeelt; ons gevende teekeningen alleen naa sijn inbeeldingen, in plaats dat hy eenvoudiglijk de aardigheid vande natuurelijke vertooningen sou volgen. Maar gelijk hy ontrent de natuur van een gulde-popken heeft koomen ongeluckelijk te dwaalen: soo is 't dat hy ter genoemde plaatse geensins den Rups wel afbeelt, wantse met geen hayr, maar doornkens beset is, ende ten naasten by de selve gestalte heeft, als hy inde Rupse, in sijn ses en twintigste ondervindinge vertoont, afgeteekent heeft. Vorders, naademaal de aan eengekleefde leedekens van het Gulde-popken metter tijt verhard werden, ofte dat de huyt van het Gulde-popken, de welke in het begin teer ende week was, allenxkens meer ende meer komt op te droogen ende hoornagtiger te werden; waar door ook de veruw die in't eerst groenagtig was nu als een waaragtig Goud haar komt te vertoonen; soo is't dat- | |
[pagina 19]
| |
se ook meer ende meer onbeweegelijk koomen te werden; tot dat eyndelijk dit Gulde-popken, ofte het cappelleken onder de gestalte van het selve, het genoemde verharde vel komt te verlaten, ende in de selve gedaante als't daar in beslooten lag, uyt te kruypen; geen andere verandering daar binnen ondergaan hebbende, als alleenig, dat de swakke ende als water vloeibare leeden, door haar overtollige vogtigheid gans onbewegelijk, metter tijt gesterkt sijn gewerden. Maar het genoemde vel ofte vlies verlaten hebbende, soo botten Puylen ende spannen de vleugelen sigtbaarelijk ende verwonderlijk uyt; ende de beenen met de vordere leedemaaten sig uytstreckende ende haar op regtende, worden geplaats alswe de selve inde Cappellekens bevinden. Vorders, naademaal de genoemde uytpuyling der vleugelen, seer schielijk is, ende daar door ook seer swaarelijk, ten sy naa een lange ondervinding, te regt kan bemerkt ende verstaan werden; soo geeft het my geen wonder, dat selfs de aldergeluckigste verstanden, gelijk den onsterfelijken Harveus ende een oneyndig getal andere meer, daar ontrent gedwaalt hebben: stellende een verandering niet buyten maar binnen in het Gulde-popken, 't geen hy tegens alle reeden een volmaakt ey noemt. Maar naademaal sijn gestelde Ga naar margenoota verandering nog binnen nogte buyten het Gulde-popken oit plaats grijpt, soo is 't dat sijn gevoelen hier tegens alle ervarentheid te strijden komt. Maar gelijk hy ongeluckig is geweest om de regte waarheid hier van te ondervinden, soo is't hem ook niet mogelijk sijn gestelde verandering verstaanbaar te maaken, loochenende een Ga naar margenootb toesetting van deelen, ende naa sijn inbeeldingen een onverstaanbare Ga naar margenootc gedaante vervorming inde plaas smee- | |
[pagina 20]
| |
dende. Dan nademaal wy in onse besondere ondervindingen voorgenomen hebben, de manier hoe dese vleugelen komen uyt te puylen te beschrijven, ende met eenen te toonen wat voor veranderingen, soo in het ey van een bloedeloos dier, als in sijn gulde popken (het welke wy van een natuur bevinden te wesen) dag voor dag, tot het in gestalte van een Rups ende cappelleken daar uytkruypt, aan te merken sijn; soo is 't datwe het voor tegens woordig hier by laaten sullen: sijnde dit gesegt door een Ga naar margenoota tusschen reeden. Deese toevallige onderscheidentheeden dan, soo ontrent de Popkens ondermalkanderen, als ontrent het Gulde-popken met haar Cappelleken, ende de vordere Popkens met haar aangeroerde Dierkens, wel aangemerkt sijnde, als ook van gelijken waar in datse overeenkoomen, soo met de dierkens selve, als in't gemeen onder malkanderen; soo blijkt immers klaarelijk, dat, het Popken niet van het Gulde popken in den aard der dingen en verschilt: want soo wel het eene als het andere popken, de gedaante van het toekoomende dierken net ende ordentelijk vertoont. Hoewel nogtans datwe geern toestaan, dat de vertooning klaarder is in het eene als in het andere: maar dit hankt alles aan het oog ende de hand waar meede het besien ende ontleed werd; behalven dat metter tijt voor den neerstigen ondersoeker niets verborgen blijkt. Waarom wy ook seer makkelijk in alle soorten van Popkens, alle de leeden van het toekomende dierken vertoonen kunnen: ende dat soo wel op dat hier niemant een uyt vlugt komt te maaken, oogende mogelijk met den Heer Harveus op een volmaakt ey, dat metter tijt sou kunnen vervormt werden, inde ogenblik haarer verandering selfs, ofte in het begin, als in het midden , ende eynde: jaa in de | |
[pagina 21]
| |
wurm selve eer hy nog in een popken komt te veranderen. Soo dat ons geen soorten van Popkens kunnen voor koomen; hoe klugtigh ende in wat voor drollige gestaltenissen datse van den Heer Goedaert ofte andere, naa haare hersenbeelden mogen afgeteekent weesen, waar in wy niet alle de deelen van het dierken toonen kunnen. Dan mogt imant vragen, wat is de reeden, dat de leeden in een Popken, dat het dierken selve is, veel klaarder haar vertoonen als in een Gulde popken dat meede het dierken selve is? ende waarom om dat de selve niet aan een koomen te kleeven? ofte ook wat de oorsaak is, dat de Popkens een veel dunder huytken, afstroopen, als de Gulde-popkens; de welke het selve bykans als een Kuyken sijn schaale laaten leggen? Ik antwoorde dat deese reeden seer swaarelijk te geven is. Waarom wy oordeelen soo hier als ook ontrent andere saaken die duyster sijn, datwe alle neerstigheid behoorden aan te wenden, om deselve liever uyt de natuur, als uyt onse swakke redenen te putten. Want anders in dien wy de regelen ende orderen, van den Alwijsen Maaker, geheel onveranderlijk inden aard der saaken gestelt, niet naukeurig koomen naa te volgen, ofte daar van ook in het minste af te treeden; soo moeten wy ons ider ogenblik inde ondervindingen der dingen bedriegen; ende de reedenen selve dewelke wy soo onbedagt uyt ons brein koomen te putten, die moeten nootsaakelijk ons verleiden. Egter naademaal dit naukeurig is, soo sal ik voorstellen het ligt dat de natuur ons levert. Wy bevinden dan dat de Popkens van de Mieren, Vliegen, ende Byen, geduurig in een vogte plaas sijn opgeslooten, alwaar het opperste huytken van haare leedekens swaarelijk | |
[pagina 22]
| |
soude kunnen verharden. Soo bevinden wy de Popkens vande Mieren onder de aarde: de Popkens der vliegen inde verrotting van het vlees, inden afgank der Dieren, ofte op andere plaatsen die vogtig sijn. De Popkens vande Byen wederom, bevinden wy niet alleen verborgen in een vogte plaatse, maar selver omvangen te sijn met was, ende dan nog op de manier der seyde Wurmen met een dun vlies omsponnen: behalven alse veranderen, datse uytermaaten vogtig van leedemaaten sijn, weegende sommige wel twee maal swaarder als de toekoomende Bye selver. Ende het is aller verwonderinge ende opmerkinge waardig, dat alle deese voghtigheid door een Ga naar margenoota ongevoelijke uytdamping moet verteert werden, eerse haare melkagtige leedemaaten in het aldergeringste kunnen beweegen; haar afgaande in al die tijt anders geen overtolligheden. Neque ullum reddunt alvi excrementum, segt Ga naar margenootb Aristoteles. Daarentegen de Popkens vande Cappellekens die by daagh vliegen (wy sullent wat breeder als tot een Gulde-Popken uytstrecken) die worden in de opene lugt bevonden, waar inse onmiddelijk veranderen; sijnde een groot gedeelte in het alderminste niet omsponnen; soo dat haar opperste huydeken seer ligt verhard kan werden, het welke sy ook (als gesegt) inde selve gestalte, soo als't haar ontvankt ende sonder eenigsins in een te rollen verlaaten. Waar by komt dat het huytken van het Popken Ga naar margenootc der Torre een of Neushoorn, dat meede inde aarde gevonden werd, soo dun is, dat het ligtelijk in dikte van het vlies van een gemeen Gulde Popken kan overtroffen werden. Maar of dit nu de reedenen sijn, waarom het Gulde- | |
[pagina 23]
| |
popken verhard, ende het popken niet? Waarom het Popken met een dun vlies is omvangen, ende haar leedekens niet aan een en kleeven: ende daarentegen het Guldepopken met een harde schaale overtrocken is, ende alle haare ledekens als samen gelijmt sijn? Dat weet ik waarelijk niet. Want naademaal de popkens vande Byen alsse inde opene lugt verhard werden koomen te sterven; ende de Gulde-popkens alsse in een vogte plaas beslooten werden, meede niet voort en koomen: soo en kan ik my niet inbeelden dat saaken de welke alle jaren, op de selve stantvaste ende seer wijse order van de Natuur voort geteelt werden; soo gevallig soude wesen ende als aan lugt ende weer gebonden soude sijn. Hoewel nogtans wy geern toestaan dat de vogtigheid de eenige oorsaak is waarom de Popkens niet en verharden; ende de lugt ende de droogte wederom de reeden, waarom de Guldepopkens nootsaakelijk verharden moeten. Maar wederom in siende datwe in de Gulde-popkens het vlies dat haar omvankt van geen eenparige dikte bevinden; soo dat het dikker is daar het naa de lugt gekeert is, als daar het naa deselve niet gekeert sijnde, de leedemaaten inwendig komt te bekleeden; ende datwe verders inde popkens, dewelke wy over al met een eenpaarig vlies bekleet sien te weesen, geheel het tegendeel bespeuren, soo dat deselve soo wel tegens de opdroogende lugt niet gewapent en sijn: soo en kunnen wy dit insiende in het alderminste niet toestemmen, dat, dit vogtig blijven ofte verhard werden vande Popkens ofte de Gulde-popkens, eenigsins gevallig soude weesen. Ten sy datwe soo dwaas wilde sijn, datwe deese kleene schepselen, by geval geboorne ende uytverrotting geteelde soude komen te noemen; ende alsoo deese wonderlijke wijsheid ende voorsienigheid vande Na- | |
[pagina 24]
| |
tuur soo overmerkelijk voorsigtig, ontrent het bekleeden ende onderhouden deeser Beeskens, als in twijffel koomen te trekken. | |
De manier op welke, de Wurmen ende de Rupsen, in Popkens veranderen.HEbbende nu soo voorgestelt, den eenigen grontvest, van alle veranderingen der bloedeloose dierkens; ende getoont de selve te sijn een Popken, in welke metter tijt allerhande soorten van Wurmkens ende Rupsen, komen te veranderen, ofte om eygentlijker te spreeken in uyt te botten ofte knoppen; uytsonderende nogtans die dierkens, dewelke sonder uyt het ey te kruypen, onmiddelijk daar in haare sterkte ende volmaaking afwagten; ofte anders die in gestalte van een ey de gedaante van een Popken verbergende, daar uyt als een volmaakt dier te voorschijn komen, als we nog hooren sullen: soo agten wy voor al nootsaakelijk te sijn, eerwe tot onse tweede stellinge overgaan; datwe ook eenigsins aanroeren, ende verklaaren de manier op welke de genoemde veranderinge geschiet; ende met een aanwijsen de gestalte van die dierkens, dewelke de geseyde verandering ondergaan. Nademaal dan sig niet alleen een aanmerkelijke, maar ook een oneyndelijke verscheidentheid, de welke swarelijk te beschrijven is, vertoont, ontrent het afbeelsel der dieren dewelke in een Popken uytbotten ofte uytpuvlen: soo is 't daerwe de voornaamste verschillentheid neemende ons gemerk, op de wurmkens die voeten, ende andere die geen voeten hebben; alhier sullen afbeelden. Alsoo bemerken wy dan dat onder de dier- | |
[pagina 25]
| |
kens de welke de gestalte van een Popken, ofte Gulde-popken, aan nemen; eenige geen beenkens, andere ses beenkens, ende de vordere meerder beenkens hebben. Ende gelijk wy het verschil der geener die geen voeten, ses voeten, ende meerder voetkens hebben, het selve met malkander vergelijkende, seer aanmerkelijk bevinden: soo is't datwe in de derde soorte die veel voeten hebben, geen minder verscheidentheid, ten aansien vande selve koomen aen te merken. Van alle welk getal der voeten nogtans; de voorste ses de meeste ende de naukeurighste opmerking, inde gevoete wurmkens verdienen: ende in de Wurmkens sonder voetkens, dat deel van haar lichaam, 't geen wy in andere dieren de borst noemen. Maar om nu reeden te geeven, waar om wy voornaamentlijk, de onderscheidentheid, belangende dat eenige beeskens geen voeten, ende andere voeten, hebben, voorstellen. Soo is het seer naukeurig te weeten: dat, inde wurmkens sonder beenen, noit dat deel, het welke wy de borst genoemt hebben, komt te veranderen, ofte verplaats te werden: ende in de Wurmen ofte Rupsen die weynig ofte veel voeten hebben: dat, nimmer de voorste ses beenen verlooren werden, ofte merkelijk verplaats, gelijk den Heer Goedaert tegens alle waarheid ons geern sou willen wijsmaaken. Want de de genoemde Beenkens in meest soo niet in alle sonder het geringhste verplaats te werden eeuwig ende altijt blijven. Ende het geen alle verwondering verdient, is datwe in een seer groot getal van wurmkens met ses voeten, alsse in popkens koomen uyt te botten; de verwisseling der beenkens, van soo weinig onderscheyt bevinden te weesen, dat de selve t'eenemaal; wat voor vervormingen dat alle de Wijsgeeren, geene datwe we- | |
[pagina 26]
| |
ten uytgesondert, ook in haar inbeeldingen smeeden; onkennelijk ende onopmerkelijk is. Gelijk nu deese ondervindingen, als een heldere sonne boven de kimmen deser duystere verwisselingen verscheenen, ons een helder ende klaar ligt aanbrengen; soo is't, indien wy het selve dankbaarelijk soude volgen, dat het met seer weinig moeite ons verklaaren sou kunnen, hoe het inde seer donkere veranderingen der voeteloose dierkens toegaat. Dan naademaal wy door Ga naar margenoota optelling het een uyt het ander niet en willen besluyten ofte bewijsen: Soo is 't datwe onse ondervindingen liever volgende, seggen sullen: dat de voeten, vleugelen, Hoornen, ende soo voorts, de welke een sonder voetig Wurmken ontrent de borst verkrijgt naa sijn verandering, niet inde schielijkheid der verandering, ofte, om eygentlijker te spreeken, inde snelte vande uytbotting ofte uytpuyling in leedemaaten, gebooren werden: maar dat de selve van tijd tot tijd, door een Ga naar margenootb Toedoening van deelen, ter genoemde plaatse, onder het vel met het wurmken aangegroeit sijn: soo dat het genoemde vel, op het hooft ofte op de rug van het wurmken, openbarstende, de geseide leeden haar dan eerst in de wurm koomen te openbaaren, ende de selve soo op die wijse de gestalte van een popken doen aanneemen. Hierom is't ook datwe seer ligtelijk deese voeten, vleugelen, hoornen, en soo voorts, onder het vel van een voete of leedeloos wurmken verborgen, toonen kunnen: gelijkwe ook in de tegenwoordigheid van den seer Eedelen Heer Thevenot, om sijn seer Heerelijke kennis in alle wetenschappen genogsaam boven alle roem; een wurm van een bye in het Popken van een bye, het velleken ontrent het hooft doende barsten, ende de | |
[pagina 27]
| |
verborge leeden voorden dag doende koomen, verandert hebben. Ende naderhand in de tegenswoordigheid van den Hoogeedelen Heer den naukeurigen ondersoeker der natuurelijke geheimenissen, den Heer Lorenso Magallotti, als ook in 't by sijn van den voornoemden Heer Thevenot, hebben wy alle de deelen van een Cappelleken klaarelijk ende onderscheidelijk in een Rupse getoont, kunnende nog daarenbooven als we willen, een Rups in een Gulde-popken doen veranderen. Maar op dat we de gronden der natuurelijke veranderingen ende de manieren der selve, in twee drie woorden, ende met een tastbaare gelijkenisse verligt mogen voorstellen. Soo moet men om kort te sijn alleen verstaan: dat, een Popken ende Gulde-Popken; wy sullen 't maar betrekken tot de Dierkens sonder voeten, naademaal in de andere (alswe verder hooren sullen) de verandering soo klaar is, datse gans geen uytlegging van nooden heeft; niet anders en is, als een Wurm, de welke metter tijd onder sijn vel voeten, vleugelen, ende andere leedemaaten aangegroit sijnde, nu uyterlijk alle deselve deelen het genoemde vel afgestroopt hebbende, klaarelijk ende onderscheidentlijk aan het gesigt komt te vertoonen. Sijnde deese verandering, verkeerdelijk Ga naar margenoota vervorming, gedaante aflegging, doot ende opstanding genoemt, niet wonderbaarelijker, grooter, ofte duysterder; als dat een veragt ende vertreeden kruytken vanden velde, metter tijt hier ende daar losselijk begint uyt te puylen, ende in een Ga naar margenootb knopken opswellende, met een cierelijken bloem, naa het open barsten van het selve, haaren milden Queeker komt toe te laggen. Ende soo wy het verder met de bloedrijke dieren soude willen vergelijken, soo is 't datwe tussen de aangroeingen in leedemaaten van de selve, ende die van ons | |
[pagina 28]
| |
genoemde Wurmken, niet het geringste onderscheid soude vinden: koomende nogtans onder alle de bloedrijke dieren geene der selver soo net met de veranderingen van een Wurm over een, als de vorsch, de welke meede in een Waaragtig Ga naar margenoota popken komt te Veranderen. Als beneeden in de verklaaringen van onse afbeeldingen, alwaar wy een vergelijkinge van het Vors-popken, met een Wurm-popken, ende de Knop van een Bloem, maaken sullen, blijken sal. Soo dat de selve veranderingen de welke wy bevinden ontrent de Ga naar margenootb groeiende schepselen, ook plaats nemen in de Ga naar margenootc gevoelige: sijnde den onbegrijpelijken God ende den onnaspeurelijken Maaker, oververwonderlijk ende onnavolgelijk in sijne werken; in welke alle, op weinig regelen gegrontvest, ene onnadenkelijk onder malkander overeenkoomende; hy Goet, Verwonderlijk ende Aenbiddelijk is. Het welke nu ernstig ingesien sijnde; soo blijkt hier clarelijk de dwaaling van die geenen, de welke uyt dese natuurelijke ende verstaanbare veranderingen; de opstanding der dooden hebbe willen bewijsen, dewelke de kragt, vande order in de natuur bemerkelijk, niet alleen geheel te booven gaat: maar ook, gans geen gelijkenis inde selve vindende; alleen door't geloof; het welke een seekere ende overtuygde kennisse is der dingen diemen niet en siet; moet bekent ende aangenoomen werden. Soo groffelijk dwaalen ook die geenen de welke uyt deese natuurelijke veranderingen, verkeerdelijk Ga naar margenootd vervormingen van haar genoemt, de gedaante veranderingen der bergwerken ofte metallen hebben willen staande houden; als onder anderen den deurletterden Heer Theodorus de Majerne in sijn opdragt, voor het Boek van Moufetus, vande bloedeloose dierkens, ge- | |
[pagina 29]
| |
stelt, onder deese woorden staanden houd. Imo (segt hy) si transmutantur animalia, &c. cur idem metallis denegatum &c. Maar om voort te gaan, gelijk de verandering van een wurmken met ses voeten, dat alleenig maar vleugelen krijgt, ende ontrent het welke wy de selve nette, ordentelijke, ende langsaame uytbotting ofte uytpuyling in leedemaaten bemerken, alswe ontrent de gewassen bloemen ende kruyden gewaar werden; nog ligter te verstaan is: ende netter overeenkoming met het genoemde uytbotten van een bloem, ende het aangroeien van leeden in een vorsch, heeft, alswe nu in een voeteloos wurmken voorgestelt hebben. Soo is't datwe met alle reeden ons verwonderen; dat soo een groot getal van ervarene, geleerde ende deurdringende verstanden, de welke van tijt tot tijt, met alle iver ende neerstigheid deese veranderingen ondersogt hebben; een tijt van soo veel eeuwen, soo ongelukkig, op dat ik niet en segge soo grof ende bot, daar ontrent gedwaalt hebben. Verduysterende deese klaare ende nette vertooningen der natuurelijke veranderingen, ofte anders uytbottingen ende uyt puylingen in leedemaaten, met eyge uytgevondene versierselen ende hersen beelden. De welke deese saak niet alleen als in een dikken neevel ingewikkelt hebben, ende voor de onkundige onverstaanbaar gemaakt; maar de alderneerstigste ondersoekers vande Natuur, als Aldrovandus, Moufetus, Libavius, Goedaert, ende waarom niet alle de andere? sijnder deur bedroogen geworden; twijffelende ende waggelende niet alleen, maar, door vooroordeel ingenomen, loochenende de klaarheid der overredende ondervindingen selve diese voor oogen sagen. |
|