Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens
(1669)–Jan Swammerdam– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Johannis Swammerdam, M. D. Algemeene verhandeling van de Bloedeloose Dierkens. Waar in de waare gronden, van haare langsaame aangroeingen in leedematen, klaarelijk werden voorgestelt; kragtiglijk vande gemeene dwaaling der vervorming gesuivert; ende in vier onderscheide orderen van Natuurlijke uytbottingen in leeden begreepen.Het I. Hooftstuk. Behelsende, soo de reedenen vande tegenswoordige verhandeling; als de afdeelingen van de selve.Den aard ende het maaksel vande alderminste schepselen, tegen die van de aldergrootste, omsigtig overweegende; soo ist datwe gedwongen werden, niet alleen in gelijken graat ofte trap van waardigheid haar te plaatsen; maar ook als boven de selve haar te stellen. Ende inder waerheid ernstig bemerkende de driften ende de tochten vande eene, als mede de manieren vande andere; wie sal kunnen loochenen, datse niet beide te saamen van een ver- | |
[pagina 2]
| |
standigen ende besonderen Geest, gedreeven ende geregeert soude werden? den welken Geest gelijkse onbegrijpelijk is inde aldergrootste schepselen; soo isse nog ondoorgrondelijker inde alderminste. Vorders gelijk de nette schicking der leedematen, de onnavolgelijke order der Spieren, het gevoegelijk leiden der aderen ende der senuen; ons, alswe de grootste Dieren koomen te ontleeden, met alle reden doet verstelt staan: Soo is't alswe alle het selve inde kleenste dierkens meede koomen te bemerken; dat het selve ons geheelijk doet verstommen. Waer by insiende datter soodaanige beeskens, met spieren, aderen ende vordere leeden versien, gevonden werden, alwaar de alderscherpste spitse van ons mes, selfs de grootheid van haare lichaamen komt te overtreffen, soo is in ons gelijk als geen geest meer. VVant het gesigt ende de hant ons hier ontbreekende, waer door we tot de alderminste ontleeding ende kennisse haarer deelen geheel onbequaam werden; Soo bevinden wy de weg, om haare innerlijke gestalte ooit te recht te bekennen, geheelijk opgedolven. Ende alle de wetenschap die wy van het maaksel deser dierkens hebben konnen, bevinden wy niet anders gelegen te sijn als in een Ga naar margenoota optelling der deelen, dewelke wy te vooren in andere dieren die grooter waaren beschout hebben. Dan hoewel wy inde ontleeding vande alderminste dierkens te kort koomen; soo en konnen wy ook inde aldergrootste schepselen, het verwonderlijk boorduursel haarer ingewanden, geensins ontstrengelen: want gelijk de punt van ons mes om de teere deelkens vande kleene Dieren te voorschijn te brengen te grof was; so wort ook het selve, om de uyterste tippen der Senuen aderen ende so voorts, inde groote schepselen naa te speuren,geheel on-bequaam gevonden. | |
[pagina 3]
| |
Naademaal dan onse kennisse, soo inde eene als in de andere soorte der schepselen, door onkunde bepaalt is, ende ons tot nog toe genogsame ondervindingen, soo om vande nette gestalte der selver, als de verwonderlijke order haarer deelen ende soo voorts, wel te kunnen oordeelen, ontbreeken: wie en siet niet het ligtveerdig oordeel der geenen, die de grootste schepselen volmaakte ende dese kleene schepselen, ondieren, by geval geboorne, ende uyt, verrotting geteelde, genoemt hebben; ende soo de stantvaste order vande natuur geheel hebben gevallig gemaakt. Waer by komt dat gelijk de alderminste dieren, als Ga naar margenoota de Sierkens, ofte Mijtkens uyt een ey dat bykans onsigtbaar is, geboren werden: Dat ook selfs de aldergrootste Schepselen geen meerder ende blijkelijker, soo niet duysterder ende onsigbaarder, beginselen hebben. Welke saake ernstig bemerkende soo bevind ik inder waarheid, het blijkelijk begin van een kleene Ga naar margenootb Mier, selfs met de beginselen der aldergrootste schepselen, als om de Croon te strijden: ende indien dit beesken geen perk van niet grooter te kunnen groeien van den Alder Oppersten Maaker gestelt was, ende welk perk mogentlijk bestaat, inde swakheid ofte sterkte van het hert, 't geen alle de leeden tegens de swaarte van de perssende lucht moet uytsetten; wat isser dat haar om de aldergrootste schepselen te overtreffen sou beletten? Jaa wat isser, dat selfs nu se soo kleen is, om haar boven de aldergrootste dieren te verheffen, kan tegens staan? Waar om in siende haaren neerstigen aard, verwonderlijke sterkte, onnavolgelijken iver, ende om het in een woort al te besluiten; haare oververwonderlijke ende onverstaanbaare liefde tot haare jongen: de welke sy niet alleen daagelijkx ter plaatse brengen, daarse bequaam voetsel vinden kunnen, | |
[pagina 4]
| |
maar diese nog daarenboven selfs, alsse midden deur gesneeden ende aan twee stukken gekerft sijn, verlieft als in haar armen dragen: Wie seg ik sal onder de grootste schepselen, dewelke verwaandelijk volmaakte genaamt werden, een vergelijkinge met dit selve kunnen by brengen? Jaa wie sal een voorbeelt inden aard der andere dieren kunnen vinden, dat hier mede om de opperheid strijden sal? Maar gelijk ons voornemen tegenwoordig niet en is, om hier in het besonder vanden aard, gestalte, ende de verwonderlijke voorteeling deser beeskens, die geen bloet schijnen te hebben, te handelen: als voor tegenswoordig maar voorgenoomen hebbende te spreeken van haare wonderbaarelijke veranderingen, dewelke niet alleen met de aangroeingen in ledematen van alle de andere Schepselen gelijk sijn, maar ook deselve als oneyndig komen te overtreffen: Soo is't dat we ons daar toe nu begeven. Sullende dan volgens een twee jaarige belofte, in ons Ga naar margenoota boek van de aassem haalinge, aan het algemeen gedaan; maar door een ongelukkigen derdendaagse koorts tot nog toe uytgestelt; de eigentlijke verandering van een Rups in een Ga naar margenootb Gulde-popken voorstellen: ende soo van gelijken den aard ende de verschillige vertoningen der geseide Bloedeloose Dierkens, hebbende ofte ook nog niet hebbende aangenoomen de gestalte een Ga naar margenootc verhandelen. Soo ist datwe ten hooghsten nootsaakelijk agten, eenige stellingen ende orderen van veranderingen voor af te senden, dewelke wel ende te regt verstaan sijnde, als een middel sullen wesen; om de vreemde ende de verscheidene vertooningen deser dierkens, klaar ende onderscheidenlijk te begrijpen: ofte als een penseel (op datwe soo spreeken) om haar verwisselende gestaltenissen als met eygen ver- | |
[pagina 5]
| |
wen af te maken, ende in haar vollen glans ende wesentlijk cieraet ten toon te stellen. Op dat alsoo de weetgierige verstanden, een vasten ende seekeren grond mogen hebben, waer op de besondere ondervindingen, die wy voor hebben haar van tijd tot tijd meede te sullen deelen, steunen mogen; ofte waer op die wijnige, die wy voor tegenwoordig in 't light geeven alreede gegrontvest ende geankert sijn. Ende sekerlijk het dunkt ons geen geringe saak te sijn, soodanige regelen ende gronden, inden aard der dingen te hebben ondervonden, waar doorwe alle de gewaande ende gedroomde gedaante vervormingen deser dierkens, dewelke in gestalte ende maaksel oneindig van malkander verschelen, tot een eenig geslagte brengen kunnen, ende in drie vier stellingen ofte orderen van veranderingen, bevattende onderscheydelijke soorten, begrijpen: vallende nog daar-en-booven het selve te bemerken ontrent haar aldereerste begintselen, dewelke, inde gestalte van eyeren, haar aan ons oog vertoonen. Maar nademaal het met de waare geschapentheid, der veranderingen van dese beeskens, toegegaan is als met een heerelijke schildery; de welke metter tijt bemeuselt ende bevuylt geworden sijnde; ons de eyge gedaante haarer beelden, geheel anders, alsse inder daat sijn, komt te vertoonen: ende alsoo, indien wy begeerig sijn haar regte gestalte te bemerken, nootsaakelijk, door het suyveren haarer onreynigheden, weder tot haar eerste claarheid moet gebragt werden. Soo is't; eer wy tot deese onse genoemde stellingen ende orderen van veranderinge sullen koomen: datwe eerstelijk dit overheerlijk beelt, ofte cierelijke schilderey (op datwe soo spreeken) der natuurelijke vertooningen; metter tijt door de Geletterde ende andere, bemeuselt ende be- | |
[pagina 6]
| |
vuylt geworden sijnde; soo dat ons daar door de suyvere ende nette veranderingen deser dierkens, onder vreemde oneygentlijke ende verwarde gedaanten sijn voorgestelt; weder uyt de gront sullen ophaalen: ende deselve vervolgens, vande vuyligheid onser inbeeldingen, ende de valse overleveringen der Wijsgeeren, gesuyvert hebbende, eyndelijk met onse stellingen als met het waare vernis vande natuur selver op helderen: op dat alsoo de selve in haar regte glans ende eygen schoonheid, ons wederom mag verschjinen. Soo datwe drie dingen, in dese onse verhandeling doen sullen: Eerstelijk sullen wy voorstellen den eenigen grontvest van alle de natuurelijke veranderingen der genoemde Bloedeloose Beeskens: ende op dat niemant door het woord Verandering misleyd soude werden, soo is't, datwe nu in't begin seggen, daar soo hier als ook in't vervolg, niet anders deur te willen verstaan; als een langsaame ende naatuurelijke aangroeing in leedemaaten. Ten tweeden sullen wy verhandelen hoe desen gront ofte dit beelt der natuurelijke veranderingen is vervuylt ende verdonkert geworden, het welke wy dan wederom verklaaren ende herstellen sullen. Ten derden sullen wy vier stellingen ofte orderen van veranderingen uyt den Natuur te voorschijn brengen; waar onder wy alle de verwisselingen der Bloedeloose Dierkens, dewelke maar een grontvest hebben, bevatten sullen. |
|