Parnas, of de zang-godinnen van een schilder(1724)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 222] [p. 222] Op een misslag, Uit gebrek der klok, In een Dorp, door een toethoorn Verwekt. Wat hoord men thans van 't land, niet vies, en vreemde dingen, Men brengt een koei, om van de Paap te doen bespringen. Zyn Koster, vlug van geest, die blaast op een trompet, Die menig slimme feeks haar man heeft opgezet. De wyfjes in de weêr, die komen aangeloopen, En willen Bul-oom voor een penning daar toe koopen. Maar foei, de groote Baas, valt tot dit werk te fyn: Hy praat van Duivels, Hel, van vuur, ja slimmer pyn. Ach! is 'er dan geen raad, om koeijen meêr te helpen, En moet men brand met brand, alleen van onder stelpen, Zo wyst myn arme beest, zo sprak de sloof, het pad, Want zonder uwe hulp, zo raakt men nooit in 't gat. Vorige Volgende