Parnas, of de zang-godinnen van een schilder(1724)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Morgen-groet, Ter Verjaringe van Mejuffrouw C......... Aanminnige Catryn, wiens frissche dageraat Een Roos, die Lely's kust, in geur te boven gaat, Gedoog, dat ik dit wit papier boetzeer, met gitten, Zo zal u zagt fluweel op inkt van wolken zitten, Gy streeven als een Zon, langs ved'ren van den nagt, En zien myn zwakke pluim voor uw altaar geslagt. Dit is de dag, ô Goôn! die Venus heeft verkooren, Om met een diamant ons harten te doorbooren; Dit is die vrolyke uur, waar in Catryn verscheen, En teffens met haar komst zo veel bevalligheên. Myn maatrym staat verstomt voor zo veel hemel-gaaven, Zy struikelt naar de kunst, in 't midden van haar draaven, Zy smyt de Lauw'ren weg, en zalft uw hooft met smout, Waar van de Faenix 't nest heeft voor zyn Jong gebouwt. Al de Amber van Natuur moet hier te zamen stollen! Dat Faebus goude kroon komt op u vlegten rollen! Dat gy Adoôn geniet in 't eêlste van uw jeugt! Zo pryk uw geestig brein, door sprenkelen van deugt, [pagina 123] [p. 123] Tot een Saffiere Zuil van Jupyns steile transsen! Wat zullen daar al gloet, al teêre vonken danssen? Hoe 't hart gebalzemt zyn, dat onder kweelent leeft, En langs een Myrt feston, zelfs de eeuw te boven streeft? Door 't lodderlykste zoet, en sap van zuiker-rieten; Wie zou in zulk een bron niet graag zyn vuur uitgieten? Vorige Volgende