Het Brussels moeselken(1659)–Eustachius de Meyer, Petrus Suetmans– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Besluyt der Drinck-liedekens. 'k SOu noch meer van drincken raesen, Maer myn Pypken wordt on-stelt, 'tIs dan langh ghenoegh ghespelt, Eer ick sat wordt van te blaesen. 'k Moght een ander droncken maecken, En dit is myn voor-stel niet, Als ik speel een Dronckaerts liet, 'tIs tot eerelyck vermaecken. In't gheselschap van goey vrinden, Brenght een drinck-liedt voor den dagh, Daer een thoontjen klincken magh, 'tWelck doet druck, en rouw verslinden. [pagina 192] [p. 192] Men hoort twisten, ofte keyven, Als dit Moesel-Peypken singht, 'tWelck dat ons tot vreuchden dwinght, En de droefheyt doet verdryven. Maer ghy soudt wel moghen dincken, Als dat desen Moesel-man, Sanck, en dranck, van beyde kan, Mits hy raest soo veel van drincken. Neen, hy wilt gheen dronckaerts leeren, Bacchus is syn Af-godt niet, Die hy al de eer toe-biet, 'tIs maer tot ghenuchts vermeeren, Sanck, by dranck, is t'saemen goet, Daer door keert het suer in't soet. Vorige Volgende