| |
| |
| |
Verklarende tekstannotaties
* De met een asterix gemerkte persoonsnamen zijn onder deze naam in de personenindex te vinden.
** De met twee asterixen gemerkte plaatsnamen zijn onder deze naam in de plaatsnamenindex vermeld; zie ook de subtitels kloosters en kerken.
Voor zover auteursnamen of titels niet volledig worden vermeld, raadplege men de bibliografie en lijst van sigli.
| |
5
7 humbert, Humbert van Romans*/Humbertus de Romanis (*ca. 1200 te Romans bij Valence, + 1277 te Lyon) was leerling van Hugo van St. Cher* te Parijs. Humbert trad in 1224 vrijwel tegelijk met Hugo bij de dominicanen in, werd geplaatst in Lyon** waar hij lektor en daarna prior (zeker in 1237) werd. Onder zijn kloosterlingen bevonden zich Willem van Peyraud (ca. 1199 1271), Stefanus van Bourbon (+ 1261) en Peter van Tarentaise (ca. 1224 1276), de latere paus Innocentius V. In 1240 was Humbert provinciaal prior van Lombardije, in 1244-1254 van Francia, van 1254 1263 algemeen overste van de dominicanen orde. Hij abdiceerde tijdens het Algemeen Kapittel (AK) te Londen op 23 mei mei, vgl. Brett, ‘Humbert of Romans’, 5. Het BUA moet dus voor 1263 voltooid zijn geweest. De overige Mnl. hss. en drukken in Vert. I en II vermelden ‘hubert’.
11 een boeck van der naturen der dinghe: <De natura rerum> (NR).
11-12 ic selue, dus niet anderen (als Albert de Grote*, zoals lange tijd door sommigen werd aangenomen, vgl. Inl. hfdst. 2, noot 105).
12 xiiij iaer lanck: dit getal is ook in Vert. II (K) en de meeste Lat. hss. Het hs. uit het dominicanenklooster te Douai (door Colvenerius p genoemd, vgl. Inl. hfdst. 4.3 noot 11) en de incunabels LX en LY geven het getal xv, hetgeen overeenstemt met Thomas' mededeling in de proloog van de NR, vgl. Colv. Notae, 2.
13-17 De hier genoemde auteurs worden eveneens opgesomd in de proloog van de NR, waar bovendien Isidorus van Sevilla wordt vermeld; vg. Inl. hfdst. 3, noten 5-13.
20 Dyt capitel .. synne (Lat. Hoc ergo capitulum exponere simpliciter et moralizare praesumens) relateert aan het hoofdstuk over de bijen (zie r. 14), dat door Thomas slechts allegorisch zal worden verklaard.
22 mit menigherhande capittel vnderschedet ende ghetekent (Lat. sub diversis et intitulatis capitulis consummavi), onder invloed van de scholastiek begon men in de 13de eeuw in Parijs teksten nader onder te verdelen om de discussie te vergemakkelijken, vgl. superior, hfdst. 2, noot 130.
31 philosophen, Lat.: (-Interdum etiam et dicta) Philosophorum (diversis loci inserui). Hierna volgt in de Latijnse tekst: ‘Et ego quidem indignus, ex mandato vestro huius operis audaciam sumpsi; cum in quodam capituolo generali fratribus demandastis, ut in singulis provinciis digna memoriae scriberentur; si per fratres, vel occasione fratrum sive alias nota fratribus contigissent.’ Een dergelijk verzoek aan de broeders, om zoveel mogelijk belangrijke gebeurtenissen aan elkaar door te geven, is tweemaal door Humbert gedaan, in 1255 tijdens het AK te Milaan en in 1256 tijdens het AK te Parijs, vgl. Reichert, ‘Acta capitulorum’, p. 77, 4 8 en p. 83, 3-6.
32-34 Hijr omme, refereert in feite aan de voorafgaande zin (vgl. noot 31) die of niet door de vertaler is overgenomen, of niet in de gebruikte Lat. grondtekst aanwezig was; vgl. Inl. hfdst. 4.2, en 5.1.1.; hillighe vader .. werde, dit verzoek houdt verband met het kapittelbesluit uit 1255, dat elke door de broeders opgestelde tekst, voorzien van een korte
| |
| |
omschrijving, ter goedkeuring moest worden voorgelegd aan de dominicanenleiding, vgl. Inl. hfdst. 3, noot 2.
| |
6
11 Lat.: Rex (inquit) apum mellei coloris est, ex electo flore, et ex omni copia factus; vgl. Plinius, Nat. Hist. II, XI, c. 16: 48.
19 vgl. Augustinus, Serm. 1 can. vita clerici.
20 vgl. Seneca, Proverbis, 92.
26-27 idem, Epistola 60.
28 vgl. Jakobus 2:10 (NT).
33 vgl. Seneca, Ep. 110 (vanaf Nochtant).
37 vgl. Matteus 5:16 (NT)
41 apostel pauwel to den romenen, Paulus* aan de Romeinen, vgl. Romeinen 12 (NT).
46 vgl. Hebreeën 5:4 (NT).
47 aaron, Aäron, broer van Mozes*, vgl. Exodus 4:14 (OT).
50-51 ozee, Hosea*; deze profeet trad op ca. 740-ca. 720 v.Chr.; vgl. Hosea 10:1 (OT).
| |
7
15 philippo, Philippus de Montmirail*/Montemirabilis, tevens genoemd door Stefanus van Bourbon, volgens wie hij acht cisterciënserkloosters zou hebben gesticht, en meer dan 5000 vrouwen had overgehaald om begijn te worden. In de VJ wordt een Joannes de Montemirabilis (+ 1212) genoemd, die met toestemming van zijn echtgenote cisterciënser werd in Longpont (arr. Soissons) omstreeks 1209, vgl. ed. VJ, 284, 285, 290. Joannes was erfgenaam van zijn kinderloze oom Hugo III van Oisy (+ 1190), een der begunstigers van de abdij Cantimpré** bij Kamerijk**.
17 cemannen, La Mans**, ontstaan als hoofdstad van de Cenomannen, was h. van het graafschap en bisdom Maine, dat tot 1229 onderdeel vormde van de territoriale machtsbasis van de Plantagenets. Na het verdrag met de graaf van Toulouse in dat jaar bestemde Lodewijk VIII* het gebied, samen met Anjou*, als apanage voor zijn zoon Karel I* van Anjou; vgl. Jansen, <Geschiedenis van de Middeleeuwen> 220. - (Ex. 1, Bienboec 9.)
35 mauricium, Mauritius* (+ 1241) was gedurende 16 jaar en 40 dagen bisschop van Maine, in 1231 werd hij tot aartsbisschop van Rouen** benoemd. Hij was tot zijn dood in hooglopende strijd verwikkeld met Lodewijk IX* van Frankrijk, die het bestuur over het aartsbisdom aan zich had getrokken; vgl. Nouv.Biogr.Univ. XXXIV, 412; Kaufmann, <Thomas von Chantimpré>, 65.
36 kreten i.p.v. treten, Troyes** (Lat. Trecensis, > civitas Tricassium); is dit werkelijk een schrijffout van de kopiist, of hangt dit samen met het veelvuldig vervangen van de t door een k, zoals in ‘keghen’?
44 staet van kreten, hier: stadsparochie van Troyes** (Lat. Trecensi Ecclesia).
| |
8
40 Augustinus Aurelius, bisschop van Hippo, Regula c. 40.
| |
9
2-3 Benedictus van Nursia*, Regula c. 2.
33 Lat.: Reges plures in uno alveario saepius inchoantur; vgl. Plinius, Hist. Nat. II, XI c. 16: 50-51.
35 corinten, Korintië, vgl. I Korintiërs I:26 (NT).
42 ecclesiastes, niet het apocriefe bijbelboek Ecclesiasticus/Jezus Sirach, maar Prediker 10:7 (OT).
| |
10
2 vgl. Seneca, Epistola 37.
31-32 vgl. I Samuel 10:9 (OT).
38-39 vgl. Seneca, Ep. 37, 39.
| |
11
3-6 Lat.: Sed cum adulti esse coeperint (supplehi, quos dicimus insolentes) omnes concordi suffragio deteriores necant, ne distrahant agmina, et excitent seditiones; vgl. Plinius, Hist. Nat. II, XI c. 16: 50-51.
| |
| |
11 Ezechiel*, deze profeet trad op gedurende het laatste kwart van de 8e e. v.Chr. Vgl. Ezechiel 21:26 (OT).
12 bisschopes hoet (Lat. cidarim) staat samengedrongen op een door de kopiist gewiste plaats; de overige hss. geven ‘corve’. N.B. ‘cidaris’ werd door Perzische koningen als hoofdsieraad gedragen.
15-16 vgl. I Korintiërs 8:1 (NT).
20 vgl. Matteus 4:18 (NT).
24 Jheremias, deze profeet trad vermoedelijk op tussen ca. 620 en ca. 609 v.Chr. Vgl. Jeremias* 1:5 (OT).
29 Joseph, Jozef*, zoon van aartsvader Jakob*, vgl. Genesis 343:5 (OT).
34 Moyses, Mozes*; vgl. Leviticus 16:20 (OT).
50 walslant, Frankrijk**.
51-52 hildensem, Hildesheim**; Conradus* (+ 1245) was hier sinds 1213 bisschop, vgl. Colv. Notae, 142.
| |
12
19 vgl. Galaten 6:10 (OT; vanaf ‘Duet guet’, etc.).
29-45 dudeslant, Duitsland. Een soortgelijk verhaal komt voor in de <Dialogus Miraculorum> Lib. 12, c. 2; daar gaat het om Lodewijk, landgraaf van Thüringen.
44 eende, de eerste e werd door de rubricator toegevoegd.
52 lodowicus, Lodewijk* IX van Frankrijk (1214/1226-1270), zoon van Lodewijk VIII (+ 1226) en Blanche van Castilië (+ 1252). Vanaf 1234 regeerde hij zelfstandig. - Een jood die christen geworden was, de franciscaan Nicolaas Donin, had paus Gregorius IX* op de ‘blasfemieën’ in de Talmud gewezen. Na enige agressieve acties in Zuid - Frankrijk (1233) werden in 1239 de geestelijke en wereldlijke heersers binnen Gregorius' bereik geadviseerd om alle joodse boeken in beslag te nemen en te censureren. Voor zover bekend was Lodewijk de enige die hierop reageerde. Op 3 maart 1240 werden de boeken geconfisceerd, maar de verbranding werd pas in 1242 geëffectueerd; vgl. Inl. hfdst. 2, noot 116.
| |
13
6 broder hinrikes, de dominicaan Hendrik van Keulen*/Henricus de Colonia/Theutonicus (ca. 1190-ca. 1254) was biechtvader van Lodewijk IX. - H. was afkomstig uit Marsberg**. Op kosten van zijn oom, een ridder in M., studeerde hij in Parijs**. Na het behalen van de artes - graad keerde hij terug naar M. en was daar drie jaar docent. In 1217/1218 sloot hij zich aan bij de kruistocht van Andreas II van Hongarije en Leopold van Oostenrijk, en keerde samen met Andreas in 1218 terug. In Parijs trof hij de gemeenschap van de dominicanen aan, die zich hier enige jaren tevoren hadden gevestigd (St. Jacobsklooster, St. Jaques). Tegelijk met Jordanus van Saksen* en Leo (alle drie Duitsers) trad hij hier in 1220 in. Hierna werd hij samen met Leo naar het nieuwe convent in Keulen** gezonden, waar H. de eerste prior was (ca. 1221) en tevens lector conventus. Enige tijd later reisde hij opnieuw naar het H. Land, nu als (eerste) provinciaal prior van Palestina, waar hij in Akko** woonde. Vermoedelijk abdiceerde hij als prior tijdens het AK te Bologna (1233) om gezondheidsredenen; aangenomen wordt dat hij daarna naar Keulen terugkeerde. In 1236, 1239 en 1240 was hij met zekerheid in Parijs; in 1248 begeleidde hij Lodewijk* naar het H. Land; QE I, 148; Scheeben, JvS, 37, 166-168; Thomas, ‘De oudste constituties’, 279; Vicaire, ‘Dominique et ses prêcheurs’, 266.
8 archebisscop, Gautier Cornut* (+ 1241), sinds 1222 aartsbisschop van Sens, tot welk diocees Parijs toen nog behoorde; vgl. Inl. hfdst. 2, noot 110.
16 vincennes**; Lodewijk IX volgde de traditie van de Franse koningen om in deze plaats onder een eik recht te spreken.
24-25 de ioden van oestlant (Lat. omnes orientales iudaei), joden* in Oosteuropa, die voor een groot deel Karaiten zijn. (Hebr. Karaim, zonen der Schrift; deze verwerpen de geschreven commentaren en interpretaties van
| |
| |
de Bijbel zoals die in de Talmud gestalte krijgen).
28 In het hierna volgende onderdeel van het sermoen (Colv. I, 3 § 7), dat niet door de vert. is overgenomen, wordt er op gewezen hoezeer ook degene zondigt, die de verkiezing of aanstelling van een dergelijke prelaat bevordert. Het betoog wordt besloten met hetzelfde bijbelcitaat als in het begin van dit hoofdstuk (Ezechiel 21:31). In Vert. II is de tekst wel aanwezig. Ik citeer K: ‘Hoe meinich sijns dat die geen sundicht die aldusdanige menschen prelaten macht ofte kiest staet in desen tween versen geschreuen. Peccat in auctorem. pervertit ius, tribulatur pax status Ecclesiae, pro quo reus hic feriatur. Dit is die bedudenisse. hie sundicht in den maker als in god. hie verkiert dat recht. Die vrede ende staet der heliger kerken verstoert hie. Want god spricht doir den prophet ezechiel en huus van israel laet dij dijn sunden genoech sijn al en brengt gij niet onder v vremde ende die onbesneden sijn van herten. Hie verkiert dat recht Ecclesiastes. Ick heb gesien knechten te perde. ende princen wanderen oft knechten waeren te voete. Die vrede wort gestoert des staets der heliger kercken. Hier af spricht salomon in der gelikenisse des geens die een steen werp in den hoep des afgoets die mercurius geheiten is. Alsoe doet ock die den onwisen tot eren brengt. Hier om soe werden die sculdigen geslagen die die genen tot eren kiest die der eren niet werdich en sijn. hier om roept die heer doir den prophet ezechiel. Doet en wech den bisscops hoet. doet en wech die croen. want alsulke menschen sal men alle eer benemen. ende voirt soe sal sie slaen die toern gods.’ (f. 7v-8r).
30-31 Lat.: Constat inter auctores, quod rex Apum nullum habet aculeum, maiestate tantum armatus; vgl. Plinius, Nat. II, Hist. XI c. 16: 52; Seneca, <Liber de Clementia> I, c. 19; Basilius, <Hexaemeron>, Hom. 8; Ambrosius, <Hexaemeron> V, c. XXI. Colvenerius merkt op dat volgens Aristoteles de bijenkoning en de overige leiders (duces) wel een angel hebben, maar deze niet (hoeven te) gebruiken (Hist. Anim. V, c. 21); Colv. Notae, 5.
32 vgl. Openbaringen 9:10 (NT).
34 vgl. Matteus 11:29 (NT).
35 vgl. Spreuken 22:4 (OT).
40-43 saulum, Saulus, naam van de apostel Paulus* voor zijn bekering; vgl. Handelingen 9 (NT).
43-44 gaf (-) slaghe vp slaghe, vgl. Job 16:14 (OT).
44-45 vgl. Handelingen 9 (NT).
| |
14
2 neronen, Nero*, Romeins keizer (37/54-68); vgl. Seneca <Liber de Clementia>.
22-23 vgl. Vergilius, <Georgica>.
34 Giuardus, Guido van Laon*/Guiardus de Lauduno (+ 1248) was van 1247 1248 bisschop van Kamerijk**/Cambrai; hij wordt tevens genoemd in de VL, c. 30.
36 ketters van antworpe, ketters van Antwerpen**, vermoedelijk kathaarse sympathisanten onder leiding van kanunnik Willem Corneliszoon*/Guillelmus Cornelii (+ 1248). Antwerpen behoorde tot het bisdom Kamerijk**.
37 cloester dat van strenghen leuene is, het benedictijnenklooster Afflighem**, NW van Brussel; is staat op een gewiste plaats; stond hier oorspronkelijk was, zoals in de overige hss.? Deze correctie suggereert, dat ten tijde van het ontstaan van F (s. 15cd) het klooster Afflighem nog steeds een zeer goede reputatie had. (Lat.: in regulari observatione strictissimme).
38 ghent, het dominicanenklooster te Gent** was in 1228 gesticht door een kerngroep uit Keulen**, vgl. Simons, ‘Stad en Platteland’, 137, en ibidem, ‘Bedelordekloosters in Vlaanderen’, 72-74.
| |
15
4-5 Lat.: In uno alveario princeps unus, qui tantum regiis insignibus dominatur; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, c. XXI
| |
| |
9 <e> werd ten onrechte door de rubricator aangevuld.
11 vgl. Markus 6:24 (NT).
15 dat die keiser frederic den pauwes allexander verdreef etc., Alexander III* (1159-1181) werd niet erkend door Frederik Barbarossa* (1123 1190), die als tegenpaus Alixus III benoemde. Hieruit vloeide een schisma voort (1159-1177) met drie tegenpausen. In Thomas' eigen tijd werd paus Alexander IV* (1254-1261) door Manfred van Sicilië uit Rome verdreven.
21 lumberdien, Lombardije**.
22 petrus, Petrus Martyrus*, dominicaan. Als inquisiteur werd hij onderweg in 1252 vermoord bij veronen/Verona**, hierna zalig verklaard. Tijdens het AK in 1255 te Milaan werd aangedrongen om de herinnering aan hem levend te houden in de dominicanenliteratuur, en voor het volgende AK te Parijs in 1256 werd zijn gebeente overgebracht naar het St. Jaques klooster aldaar; Reichert t.a.p., 76-77; Brett, 63, 95.
23-24 salichlich gedoot wert. Hierum isset dat romen, bij deze overgeslagen woorden staat wel een verwijsteken, maar de correctie ontbreekt.
33-34 Lat.: Rex apum in fronte macula quadam, quasi quodam diademate, candidatur; vgl. Plinius, Nat. Hist. II, XI, c. 16: 51.
35 sacharias, de profeet Zacharias*, die ca. 520 v.Chr. optrad. Vgl. Zacharia 6:11 (OT).
36 presters ihesus (Lat. Iesu), Jozua*, hogepriester, zoon van Josadak (OT). N.B. In het Hebr. klinken beide namen Jozua/Jezus gelijk: ‘Jeschwa’ (Immanuel, hij die redt).
43-47 Deze zinnen wijken enigszins af van de Latijnse tekst: Vel coronas ad litteram dicere possumus, secundum statuta Ecclesiae, insulas praelatorum, quibus non omnibus, sed fere solis Episcopis licet uti. Abusive tamen quidam Abbates de novo in magna mole pecuniae his utuntur. Abusive, inquam, nisi forte usum paucorum dierum dixerim, contra iura Civilia, quae usum temporis non dicunt, nisi quantum aetas legitima hominis in octoginta annis plenius approbasset.
48 sunte dionisius cloester, benedictijnenklooster St. Denis** bij Parijs.
49 cloester cluniaeck, cisterciënserklooster Cluny**.
| |
16
4 cloester, volgens de Lat. tekst betreft het 't benedictijnenklooster Anchin**/Aquicinctum bij Valencijn/Valenciennes**.
5 stichte attrebatanen, bisdom Atrecht/Arras**, suffragaanbisdom van Reims**.
12-13 Lat.: Notabili signo cultus alterius rex prae caeteris non ornatur (niet geïdentificeerd).
14-15 cierheit der cledere, Lat. cultus.
17 Over de afbeelding (belde, Lat. iconia) schrijft o.a. Vincentius van Beauvais, vgl. Colv., Notae 8-9.
21-22 Dit is een uitleg van de vertaler.
26 ienighen, hierna volgt in de Lat. tekst: Heu iterum eum erubescentia referam gravius, quod vidi.
32 tabbert, tabberd, in de Lat. incunabels LX en LY is toegevoegd: ‘id est vliegher’ (een wijde mantel, die gemakkelijk door de wind kon opwaaien). Bisschoppen droegen dergelijke mantels (vgl. ex. 14). Vgl. ook Colv. Notae, 10.
36 vlg. Matteus 21 (NT).
38 Johannes baptisten, Johannes de Doper*, vgl. Matteus 3:4.
39 hilarionis, wsch. Hilarion* van Gaza, * ca. 291 in Palestina, + ca. 371, leerling van St. Antonius abt.
45 swarter orden, Orde der Benedictijnen; deze monniken dragen een zwart bovenkleed.
| |
| |
| |
17
22 dudeschen lande, Duitsland**; sunte berndes, Bernard van Clairvaux*/Bernardus Clarevallensis (1090-1153).
35 vermaende he em to bichten, sinds het Vierde Concilie van Latheranen (1215) onder Innocentius III* bestonden er stringente kledingvoorschriften voor de kloosterlingen (cap. 16). Als een monnik alleen in zijn cel was mocht hij zijn bovenkleed (habijt) wel uitdoen, maar op de slaapzaal (dormitorium) bleef dit verboden.
38 vgl. Augustinus*, Regula c. 15.
41 ibidem, c. 23.
| |
18
1 vgl. Benedictus*, Regula c. 55.
8 hilghen vader, Bernard van Clairvaux*/Bernardus Clarevallensis, in zijn apologie aan abt Wilhelmus.
10-17 den dunket dat he arm si, volgens de oorspr. tekst (Seneca, <Liber de Moribus>) staat in het Latijn ‘Qui sibi videtur dives’. Alle onderzochte hss. en drukken geven ‘pauper’ in plaats van ‘dives’, met uitzondering van hs. Kopenhagen, Thott 313o, s. 15d. Wat de mnl. tekstgetuigen betreft is in M ‘arm’ verbeterd in ‘rijk’, f. 9d. - Vgl. Seneca, Ep. 5, 91, 111, 112.
35 vgl. I Timoteus 1:17 (NT).
36 propheten ysaiam, vgl. Jesaja* 42:8 (OT).
41-45 maria greuinne van campanien, Maria* van Frankrijk, gravin van Champagne (1181-ca. 1221); Lat.: haec nupta nobilissimo Henrico Campaniae Comiti, filia fuit Lodovici Pii, regis Francorum; Philippi regis soror, aeque regis Francorum. Quattuor fratres reges in Anglia habuit; filium regem in Transmarinis. - Maria was de echtgenote van Hendrik I* van Champagne, de dochter van Lodewijk VII* van Frankrijk en Eleanor van Aquitanië, en de zuster van Filips II Augustus* van Frankrijk; verder was zij door het tweede huwelijk van haar moeder met Hendrik II van Engeland de halfzuster van Hendrik III, van Richard* I (Leeuwenhart), van Jan zonder land* en van Geoffrey van Engeland; haar zoon Hendrik II* van Champagne huwde Isabella van Jeruzalem, waarna hij tot zijn dood koning van Jeruzalem was (1192-1194). Zijn moeder bestuurde in die tijd het graafschap. Maria is tevens bekend als de dichteres Marie de France, vgl. ‘Lexikon des Mittelalters’ II, 10.
49 abbet van persanien, Adam van Perseigne** (ca. 1145-1221), zoon van een lijfeigene van de graaf van Champagne, was eerst benedictijn in Marmoutier, daarna novicenmeester in het cisterciënserklooster Pontigny, sinds 1188 abt van Perseigne, en hofkapelaan van Maria van Champagne, vgl. Hinnebusch, ‘The dominican order’, 254, 255, 274.
| |
19
1-5 Volgens Colvenerius zouden soortgelijke gebeurtenissen ook zijn voorgekomen na de dood van Willem de Veroveraar (1087), van Jan* Zonder Land (1216) en van Innocentius III* (1216). Vgl. ook Kaufmann, <Thomas von Chantimpré>, 92.
17 Vgl. <Decretum Gratiani>, l. 100 (over het gebruik van pallia).
22-23 Lat.: Hic forma semper egregio est, et duplo caeteris maior; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 16: 51.
24 coninghe saul, Saul* (ca. 1030-1010), eerste koning van Israel, vgl. I Samuel 9:2 (OT).
27 vgl. I Petrus 2:24 (NT).
32 de apostel seghet, Paulus* in Galaten 6:2 (NT).
46 mauricius, zie p. 7, r. 35.
47-48 rothomagensen, Rouen**.
48 robertus, de wanner abbet was to blesense, Robertus* van Blois.
| |
20
22 vgl. Job, 9:3 (OT).
23 vgl. Mattheus 22 en 25 (NT).
| |
| |
35 propheten ysaias, vgl. Jesaja* 5 (OT).
40 mauricius, vgl. p. 7, r. 35; vgl. Matteus 24, 45-47 (NT).
45 Lat.: Alae eius breviores sunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 16: 51.
46 martha, Martha* te Bethanië, zuster van Maria en Lazarus, vgl. Lukas 10:38-42 (NT).
48 marien, Maria*, zuster van Martha, ibidem.
49 David*, koning van Israel, ca. 1010-970 v.Chr., vgl. Ps. 55:7-9; Ps. 21:51; Ps. 84:8 (OT).
52 syon, Sion**, berg(plateau) waarop de tempel te Jeruzalem was gebouwd, later toegepast op de stad zelf.
53 in den texte, vgl. de volgende hoofdstuktitel (X).
| |
21
3 vgl. I Timoteus 5:17 (NT).
3-6 vgl. Genesis 27:28 (OT).
8 conradus, Conradus* van Urach (+1227), cist. Aanvankelijk deken te Luik, daarna ingetreden te Villers**, sinds 1209 abt van Villers, in 1214 van Clairvaux **, in 1217 van Cîteaux en, ca. 1218 kardinaal van Porto en pauselijk legaat in Duitsland voor de kruistocht tegen de Albigenzen, en voor de vijfde kruistocht naar het H. Land.
16 gwilhelmus de abbet van wiler, Willem van Dongelbert of van Brussel* /Guillelmus (ca. 1165-1242), cisterciënser, van 1221-1238 abt van Villers**, daarna abt van Clairvaux*.
20 dutschlant, Duitsland**.
21-22 de broders van der prediker orde de do daer nies ghecomen weren; na de pauselijke goedkeuring van de dominicanen orde in 1216 werden conventen gevestigd in de universiteitsplaatsen Bologna* en Parijs* (1217), aanvankelijk bewoond door broeders uit de eerste dominicanengemeenschap te Toulouse, vgl. JvS, 36-37; Thomas, ‘De oudste constituties van de dominicanen’, 68; Vicaire, ‘Dominique et ses prêcheurs’, 272. Vermoedelijk bezocht C. de Parijse dominicanengemeenschap om zich te oriënteren in verband met de rechtzaak te Keulen, vgl. r. 34.
31 In Colv. I, 9 § 5 wordt de uiteenzetting over het ontstaan van de Orde der Dominicanen voortgezet, evenals over het grammaticale verschil tussen ‘Fratres Praedicantes’ (broeders die een preek houden) en ‘Fratres Praedicatores’ (broeders die met de prediking belast zijn). De Mnl. vertaling vindt men in G, f. 7d (Biënboec, 323).
33-34 kollen, Keulen**; do he daer den sent saet, Lat.: Illo enim in Synodo praesidenti; vgl. r. 8. Tijdens zijn aanwezigheid in Keulen in 1225 was C. voorzitter van een synode, die bijeengeroepen was om de moord op aartsbisschop Engelbert van Berg (1185/1216-1225) door diens neef te berechten. E. was door de edelen gehaat vanwege zijn strenge optreden tegen uitbuiters van kerkelijke goederen, en door de stiftsheren vanwege zijn begunstiging van de dominicanen. De ‘kerkheer’ (parochiepriester), die de zorg had voor negenduizend parochieleden, was kennelijk een der aanklagers tegen de dominicanen.
35-36 broders - - - to collen: Christiaan en Salomon van Aarhus, na hun studie te Bologna** ingetreden bij de dominicanen te Verona**, waren in 1221 de voormannen van de dominicanenvestiging in de Stolkgasse te Keulen**, waarna in 1222 uit het convent te Parijs** de Duitse theologen Hendrik* (als lector) en Leo (als prior) zich bij hen voegden. Zij kregen van de aartsbisschop de beschikking over de Maria Magdalenakapel. Na de gunstige uitspraak van Conradus van Urach* tijdens de synode (1225) ontwikkelde de stichting zich spoedig tot een der bloeiendste dominicanennederzettingen; vgl. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 40.
39 sechde ix dusent. ende de legaet antworde em ende sechde, tekstgetuigen BCDM geven als in A: ‘antwoerde IXm (ende) die legaet segende hem ende
| |
| |
seide’, en inc. SZ: ‘Hij antwoerde hem en sede neghendusent. En die legate segende hem en seijde’. Q heeft ‘segghende hem ende seide’. In F zijn vóór ‘antworde’ twee letters gewist. Vermoedelijk interpreteerde de kopiist ‘seghende em’ niet als: ‘sloeg een kruisteken over zichzelf’ (Lat. consignans se cruce), maar als ‘zei hem’, of wellicht als het niet toepasselijke: ‘zegende hem’ (de legaat de parochiepriester). Vgl. N. Heinertz, ‘Die mittelniederdeutsche Version’, VII.
50 innocencius den derden (1198-1216) gaf tijdens het Latheraans Concilie in 1215 in principe zijn goedkeuring aan de missionaire doelstellingen van St. Dominicus en zijn gezellen, maar wenste dat de groep volgens een orderegel zou leven. Op 25.04.1216 was de leefregel gereed, opgesteld volgens de Regel van Augustinus en de gebruiken van Prémontré; honorium den verden, Honorius IV* (1285-1287), is in overeenstemming met de Lat. onderzochte afschriften, maar aangezien de rechtzitting te Keulen in 1225 plaatsvond, moet het hier Honorius III* (1216-1227) betreffen, die op 21 januari 1217 met de bul <Gratiarum omnium largitori> de naam en het officium van de dominicanen bevestigde, waarvan de werkzaamheden bestonden in: ‘de wereld bekend maken met het woord van God’. Gregorius IX (1170/1227-1241), neef van Innocentius III, begunstigde de dominicanen, en maakte gebruik van hun mobiliteit voor gevaarlijke diplomatieke missies, zoals naar de Mongolen*, en benutte hun universitaire opleiding door hen in te schakelen bij de pauselijke rechtbank van de inquisitie; vgl. Thomas, ‘De oudste constituties van de dominicanen’, 68; Vicaire, ‘Dominique et ses prêcheurs’, 272 e.v. Het verhaal komt ook voor in de VMO, liber 3, vgl. Colv. Notae, 15.
| |
22
5 marien van deoegenes, Maria van Oignies*, zie hfdst. 2, noten 4 en 53.
14 Lat.: Dum procedunt apes, in medio rex earum est;vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 16: 54.
15 vgl. Lucas 24:36 en Johannes 20:19 (NT).
18 texte, vgl. hoofdstuktitel XI.
19 vgl. Johannes 10:4-5.
25 nabal*. vgl. I Samuel 25:9 (OT).
28 vgl. Seneca, Ep. 47.
39-40 Ibidem, Ep. 48.
47 blomendael, het cisterciënserinnenklooster Florival/Bloemendaal**, bij Nijvel; het was in 1095 door benedictinessen gesticht, maar in 1218 gingen de zusters onder leiding van abdis Genta* na veel moeilijkheden over naar de cist. orde; vgl. Ploegaerts, <Histoire de l'Abbaye de Florival> (1925). Genta stierf in 1247 (vgl. Colv.).
49 swarten orde, zie noot 16, 45.
| |
23
25 Na nacht, volgt in de Lat. tekst: Cui ego, nescio quid respondens, praefagium futuri minime dubitavi.
27 vurighe, correctie uit ‘wurighe’.
34-35 Lat.: Et in officio illius omnes conspici se gaudent; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 54.
40 Judit*, joodse vrouw, die veinsde zich over te geven aan de vijandige veldheer Holofernes*, en hem tijdens zijn slaap onthoofde; vgl. Judit 3:4 (OT).
43 nemroet, Nimrod*, legendarische jager en krachtpatser die de eerste heerser op aarde zou zijn geweest, vgl. Genesis 10:9 (OT).
| |
24
4-5 vgl. Romeinen 12:21 (NT).
8 mauricium ende sinen ghesellen, Mauritius en zijn gezellen*; hochtijd, feestdag 22 september.
26-28 Lat.: Cum autem rex procedit, una est totum agmen, et circa eum globatur, cingitque cum ac protegit; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 52.
33 vgl. I Samuel 7:5 (OT).
| |
| |
34 iuda machabeum, Judas de Makkabeeër*, vgl. II Makkabeeën 15:22 (OT).
36 moyses, Mozes*; over de strijd tegen amalech/Amalek*, vgl. Exodus 17:9-16 (OT).
41 greue van campanien, deze graaf van Champagne is niet geïdentificeerd.
| |
25
43-45 vgl. Jezus Sirach 35:19-20 (OT).
| |
26
8-9 Si qua alam regis, transiens iuxta, destruxerit, non effugiet agmen, supple, quin vindicet; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI c. 17: 54.
14 Hiir, tussen ‘hi’ en ‘ir’ is een gat in het perkament, hetgeen de afwijkende schrijfwijze verklaart.
14-15 canticis canticorum, vgl. Hooglied 3: 5; iherusalem, Jeruzalem*.
19 vgl. Johannes 16:23-33 (NT).
20 vgl. I Korintiërs 12:26 (NT).
25-26 abbet van sunte mathias cloester to treer, St. Matthiasklooster**, benedictijnen, te Trier**. Een scherpe tegenstelling met het huichelachtige gedrag van deze naamloze abt vormt de prior, Otto*, vgl. p. 52, Ex. 46.
43 apocalipsi, vgl. Openbaringen 2 (NT).
47-50 vgl. Lucas 10:41-42 (NT).
| |
27
10-12 Lat.: Migraturo agmine, nullae e domibus audent exire, nisi rex primo fuerit egressus, et volatus sui vendicaverit principatum; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 54; Ambrosius, <Hexaemeron> V.
13 boke iosue, vgl. Jozua 3:6 (OT). Dit is een aanpassing van de vertaler, en verdient inderdaad de voorkeur boven Numeri (10:23), zoals de Lat. tekst aangeeft.
14 tobias, vgl. Tobit 11:3 (OT).
15 vgl. Matteus 23:4 (NT).
25 vgl. Matteus 10:24.
33 in der scholen, vermoedelijk de kapittelschool van de St. Gaugericuskathedraal te Kamerijk, vgl. Inl. Hfst. 2, noot 27.
42 vgl. I Timoteus 4:2 (NT).
| |
28
14-15 Lat.: Reliquo tempore cum apibus in labore est. Ipse autem operantes circuit, et solus immunis est ab opere; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI c. 17: 54.
16 vgl. Handelingen 20:34 (NT).
19 vgl. II Korintiërs 11:22-29 (NT).
20 vgl. Augustinus, Glossa ord. ad vers. ps. 118.
26 ghesette tide, kloosterlijke getijden.
30-31 poete, volgens Colvenerius betreft het hier de dichter Waltherus de Castellione (Gautier de Chatillon/de Lille*, * ca. 1135 te Rijsel - Amiens ca. 1201), in zijn latere leven secretaris van de aartsbisschop te Reims en docent te Châtillon. Zijn <Alexandreis> (ca. 1178), waar Thomas van Cantimpré aan refereert, vormde de basis voor Jacob van Maerlant's <Alexanders geesten> (vgl. Mnl. hss. 31-32). De Lat. verzen, waarop Thomas van Cantimpré zinspeelt, luiden: Si quando dixero forti, I prior, i, sed in arma veni praecedere nisus, Tunc demum socios sum dignus habere sequaces, vgl. Colv. Notae, 8.
32 conincks alexanders, Alexander III de Grote* van Macedonië.
39-40 meister wolter, bisscop tornacencen, Walter van Marvis* (+ 1252), bisschop van Doornik; vgl. Colv. Notae, 8.
42 Na versonen, volgt in de Lat. tekst: Horum si aliquid exercere taederet, propriis manibus laborabat. Het is opvallend, dat in het Mnl. deze zin over het incidenteel mee - arbeiden van deze bisschop is weggelaten!
47-48 Lat.: Circa eum satellites quidam sunt assidui custodes auctoritatis eius, vgl. Plinius, Nat. Hist. XI c. 17: 53.
50 ioseph den patriarche, Jozef*, zoon van de aartsvader Jakob*, vgl. Genesis 39 (OT).
| |
| |
| |
29
1 roboam, Rechabeam*, zoon van Salomo, koning van Juda, 932-913; vgl. I Koningen 12:8 (OT).
4 isboseth, Isboaset*, zoon van Saul*, ca. 1010; vgl. II Samuel 5:3 (OT).
5 vgl. II Samuel 5:3 (OT).
6 salomon, Salomo*; zoon van David* en Batseba* (970-9931); vgl. Hooglied 3:7-8 (OT).
7-8 alre weghen syn duesternisse, staat op een gewiste plaats. Eigenlijk dient (volgens de Lat. tekst) de zin ‘alre weghen syn duesternisse’ (7-8) te komen vóór ‘O anxt ende vruchten des nachtes’ (6-7), zoals in de overige Mnl. afschriften.
15 hinricus, Hendrik*, abt van regulierenklooster Maria de Burgo Medio** (te Bourg Moyen) bij Blois, (de kerk bestond sinds 996). In 1210 werd het klooster hervormd; vgl. Hinnebusch t.a.p., 132 en 287.
28 vgl. Handelingen 9:5 (NT).
32 leuen, hierna volgt in de Lat. tekst: Hic, sicut de Iulio Caesare legitur: Omnia Caesar erat (Lucanus, <Pharsalia> III). Vgl. Colv. Notae, 19.
38 vgl. I Korintiërs 13:7 (NT).
45-46 Deze moord zou in 1224 hebben plaatsgevonden, maar dit moet vermoedelijk 1225 zijn. In <Gallia Christiana> VIII 1391-1392 wordt inderdaad een dergelijk geval bericht, maar het slachtoffer heette Hervé, die in 1224 nog leefde. In een brief aan paus Honorius III* wordt meegedeeld, dat hij in 1226 werd vermoord, afgedrukt in <Instrumenta> van deel VIII, c. 429. De bisschoppen van Chartres, Orléans en Le Mans verjoegen de kanunniken ‘voor altijd’. Vgl. E. Berger**, ‘Thomas Cantipratensis’, 45, en H. Platelle, ‘Vengeance privée et réconciliation dans l'oeuvre de Thomas de Cantimpré’, 274 noot 16.
47 robertus, Robert* van Blois; vgl. p. 19, Ex. 12.
51 abel*, vgl. Genesis 4:10 (OT).
| |
30
9 pawes, dit moet Honorius III* (1216-1227) betreffen.
9-10 philippum, Filips II* Augustus van Frankrijk (*1165/1180-1223). Indien de moord inderdaad pas in 1224/1226 zou hebben plaatsgehad, moeten de brieven aan zijn opvolger gericht zijn geweest.
10 greuen van blesen lodewicum, deze graaf van Blois is niet geïdentificeerd; misschien is hiermee de kroonprins Lodewijk VIII* (1223-1226) bedoeld, die een kleinzoon was van Lodewijk VII van Frankrijk en Aleida van Blois, en sinds ca. 1213 een belangrijk aandeel had in het bestuur van zijn vader.
14 vntwiet, uit het ambt gezet. Een priester mocht immers niet worden terechtgesteld.
16 robertus, Robert* van Blois; zijn naam komt in de pauselijke correspondentie niet voor. Vermoedelijk was zijn abtsverkiezing nog niet gelegaliseerd. Na de opheffing van het regulierenklooster vertrok hij naar Rouen**.
21-22 de prediker orden to parijs, het klooster St. Jaques** te Parijs.
28-29 Lat.: Sunt et circa regem saevi lictores, qui morte puniunt delinquentes; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 10: 25.
35 vgl. I Korintiërs 5:4-5 (OT).
38 vgl. Seneca Liber de 4 virtuti, c. 3.
50 Augustinus, Confessiones, Boek 2, 3.
| |
| |
32
16-17 Lat.: Intus semper rex est sollicitus, et non de facili cerni patitur, subaudi sine causa; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 53.
24 vgl. Psalm 55:7 (OT).
| |
| |
46-48 In het Latijn luidt deze volksspreuk: Miles in obsequit famulum, clericus socium, monachus habet dominum. - Colvenerius geeft een equivalent hiervan: Servos serviles habet omni tempore miles, Presbyter a quales, sed monachus imperiales; Colv. Notae, 20.
| |
33
7 vgl. Matteus 20:8 (NT).
36 vgl. Jesaja 5:8 (OT).
| |
34
22 Lat.: Nisi enim foras egreditur, nisi agmine migraturo; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 17: 54.
39 berch martis, (Ober)Marsberg** in Sauerland, Westfalen.
41 hinric van colen, Hendrik van Keulen*; hij was afkomstig uit Marsberg**, vgl. p. 13, r. 6.
49 capellen vp der borch, vermoedelijk de Nikolaaskapel** op de top van de Marsberg. Deze fraaie kapel werd in de 13de eeuw door de burgers opgericht en met eigen middelen in stand gehouden; ook de dienstdoende priester werd door hen bekostigd, tot groot misnoegen van de kapittelheren in de benedenstad.
| |
35
2-4 De Latijnse tekst van deze verzen is: In grege commisso male te geris, eorum pede scisso claudes est; Inspicto quae poena futura redite.
17 vgl. Psalm 122:1 (OT).
23 Na beual, volgt in de Lat. tekst: Simul etiam in hac narratione diligenter adverte, quod in primis versibus dicitur: In grege commisso male te geris, et pede scisso, Claudus es: inspicito quae poena futura, redito. Ibi namque manifeste significavit scissum eum habere pedem affectionis, quem integrum erga commissum gregem habere debuerat. Claudumque eum esse monstrabat, cum uni beneficio, scilicet Capellaniae, serviret in castro, et auram sibi commissam parochiae negligentius deserebat.
25 wilhelmus, Willem van Auvergne*/Guillelmus Alverniae (ca. 1180 - Parijs 1249), doceerde als theoloog te Parijs, werd 1228 door Gregorius IX tot bisschop benoemd; stichtte tijdens de universiteitsstaking te Parijs in 1229 de eerste leerstoel voor de dominicanen, vgl. Inl. hfst. 2, 52.
33 hugo, Hugo van St. Cher*/a S. Caro (St. Theudère ca. 1200 - Orvieto 1263), was theologiedocent in Parijs, waar hij ca. 1225 bij de dominicanen intrad, vrijwel gelijk met Humbert van Romans*. Hierna werd hij benoemd tot provinciaal van Francia; in 1244 werd hij tot kardinaal benoemd. In 1252 ging hij als legaat naar Duitsland om rooms koning Willem II* van Holland bij te staan; vgl. Vicaire, St. Dominique, 286; Brett, ‘Humbert of Romans’, 5.
34 gwarricus, Guerricus van St. Quentin/Guido van Laon* (+ 1248); van 1236-1247 was hij kanselier van Parijs, daarna bisschop van Kamerijk**.
35 ganfridus, Gaufridus de Blevallo Burgundus*. Hij was vanaf 1231 magister; in 1244 zou hij Hugo van St. Cher* als provinciaal van Francia opvolgen. - iohannes van rupella, Johannes van Rupella*/La Rochelle (ca. 1200 1245), minderbroeder, behaalde in 1238 de magistertitel, en was als theoloog vermoedelijk de opvolger van Alexander van Hales; hij trachtte de inzichten van Augustinus te vermengen met die van Aristoteles en Avicenna.
41 philippus, Philippus Cancellarius* (ca. 1160 of 1180-1236), sinds 1218 kanselier van de bisschop van Parijs; het verdelen van de prebenden behoorde tot de taak van de kanselier, vgl. A.L. Gabriël, ‘The conflict between the chancellor and the university of masters and students at Paris during the Middle Ages’, in: <Miscellanea Medievalia> 10 (Berlijn/ New York 1976) 108-109, en: J.B. Schreyer, <Die Sittenkritik in den Predigten Philippus des Kanslers> (1963); meister arnt, Arnoldus* was bisschop van Amiens** (ambianen) van 1236-1247.
| |
| |
44 Hetzelfde verhaal vertelt Albertus Magnus* in ‘Liber de sacramentis’, hetgeen door Johannes Raulin van Cluny in ‘Doctrinalis mortis’ tract. 3, c. 7 wordt aangehaald, vgl. Colv. Notae 22.
| |
36
21-22 vgl. Prediker 9:10 (OT).
45 bisscop, Jacob van Vitry*/Iacobus de Vitriaco.
46 robertum, Robertus de Courçon*/Robertus de Chorton (ca. 1155/60-1219), was kanunnik te Noyon, daarna te Parijs, in 1212 preekte hij als kardinaal - legaat de kruistocht tegen de Albigenzen; hij stierf tijdens de Vijfde kruistocht, voor Damietta.
49 peter cantor, Petrus Cantor* (+1197), cantor in de Notre Dame te Parijs.
50 giuardus, Guido van Laon*; zie p. 35, r. 34.
| |
37
3 De zegsman van de mededeling na Hijr van is de dominicaan Bernardus*, vgl. Inl. hoofdstuk 2, noot 134.
4 Gregorius IX* (1227-1241).
12 Het vervolg van het sermoen is in het Latijn: Noli ergo fieri sub trina invocatione divini nominis usurpator: ut sicut sub tribus personis invocatur unus Deus et colitur, ita tu clerice, tu sacerdos duorum, trium, aut autuor beneficiorum, vel plurium possessor existas. Lucifer ille sapientissimus et pulcherrimus in creaturis, Lucifer, inquam, angelus assimulari Deo voluit, et contemptibilius cecidit universis. Quanto ergo numeriosior extiteris in praebendis: tanto te superbius, non solum contra Deum, sed etiam supra Deum extollis.
14 bisscopes stat, vermoedelijk Kamerijk**/Cambrai, met kathedraal St. Gaugericus, vgl. Inl. hfst. 2, noot 28.
20 vgl. Numeri 16:31-33 (OT).
48 prophete, Jesaja*, vgl. Jesaja 42:3 (OT).
| |
38
2 iohannes van ludike, Johan van Nijvel/van Luik* (+ 1233), theoloog, was aanvankelijk deken van de St. Lambertuskerk te Luik**, maar gaf zijn prebenden op om zich aan te sluiten bij de begijnenbeweging in Oignies**; werd regulier in de zelfstandige priorij St. Nicolaas aldaar. - A. Deboutte merkt op, dat ditzelfde verhaal voorkomt in Thomas' NR 4.61 over ‘de lincisio’, waarbij Johannes ‘van Oignies’ wordt genoemd. Deboutte concludeert hieruit, dat Thomas dit verhaal tijdens een bezoek aan het St. Nicolaasklooster** te Oignies** heeft gehoord, ‘Thomas van Cantimprè’, 293. Vgl. ook Inl., hfst. 2, noot 39.
6 vgl. Ezechiel 13:19 (OT).
18 cloester to hanonien (Lat. quod Camberonum dicitur), het cisterciënserklooster Cambron** in Henegouwen, gelegen tussen Mons en Ath, gest. in 1148.
22-24 Seuerus sulpicius, Sulpicius Severus* (ca. 363-420), auteur van <Vita Sancti Martini> (397); vgl. hierin dialogus 2.
26 sunte victoer, abdij St. Victor** te Parijs, regulierenklooster.
48 hugo deken van cameric, deze deken van Kamerijk/Cambrai** is niet geïdentificeerd.
| |
39
1 cloester, vgs de Lat. tekst het cisterciënserklooster Vaucelles** bij Kamerijk**/Cambrai.
47 Na cleerckschop, vervolgt de Lat. tekst: Quam vera sint ista, status procul dubio demonstrat ecclesiae: qui nullam superbiae, avaritiae, luxuriae, in clericis et praelatis recipit comparationem. Vidi moderatores orbis et reges magnos, vidi Duces, Comitis, et Barones: nihil tamen vidi in eorum cultu vestium tam singulariter exquisitum. Eorum avaritiam si attendas: nulla mercatorum, nulla civium talis. Qui tamen, haeredes legitimos si haberent, tolerabilior insania videretur. De luxuria vero eorum nihil diffinire praesumo, nisi quod illam solus omnipotens noverit, qui renum et cordium scrutator est Deus. Si quis clericorum culpabilis, de
| |
| |
duritia verborum dictorum conqueritur, corrigat se: et contra se prolata non audiet. Si quis vero legentium se a reprehensis mordaciter vitiis invenerit innocentem, non irascatur, non indignetur mihi, sed gaudeat vicia, de quibus conscius non est, in consciis reprehendi. Si quis vero indigne dicta verba tulerit, notabilem se reddet in dicit, et veritatis planissimae detractorem.
49 dese en deser ghelijc, relateert aan de drie kwade eigenschappen weelde, gierigheid en onkuisheid, genoemd in het door de vertaler weggelaten sermoen na r. 47.
50 thomas van aquine, Thomas van Aquino* (1224-1274), op 5 - jarige leeftijd oblaat van de benedict, abdij Montecassino** (des berges cassini), vertrok in 1239 voor studie naar de universiteit te Napels, waar hij in contact kwam met de aristoteliaanse wijsbegeerte. In 1243 trad hij bij de dominicanen te Bologna** (benonien) in, tegen de wil van zijn familie, waarna hij door zijn broers gedurende 2 jr. werd gegijzeld. Van 1248-1252 studeerde hij bij Albert de Grote* te Keulen**, daarna werd hij docent te Parijs** (1252-1259), in 1257 universiteitsmagister.
| |
40
1 pawes, Innocentius IV* (1243-1254).
13 meister van prediker orden, Johannes van Wildeshusen*/Teutonicus/Bosnensis, geb. ca. 1180 in de omgeving van Osnabrück, trad in 1220 te Parijs bij de dominicanen in; werd geplaatst in Strasbourg**; was van 1231-1233 prior van de provincie Hongarije, van 1233-1237 bisschop van Bohemen, 1239-1241 prior van Lombardije, 1241-1252 algemeen overste; hij stierf 3 of 4 november 1252 te Strasbourg.
14 den keiser, Frederik II van Hohenstaufen*.
35-37 broder albert, Albert de Grote*/Albertus Magnus/Albertus Teutonicus, werd als eerste Duitser te Parijs als docent benoemd, behaalde in 1245 de doctortitel, doceerde daar van 1245-1248 als lector. Hierna vertrok hij als leider van de nieuw opgerichte academische theologie - opleiding te Keulen (studium generale).
39 ende vulherdet noch in der selue state der werdicheit: Thomas van Aquino* was van 1252-1259 theologiedocent in Parijs, zodat dit exempel uiterlijk begin 1259 in het BUA is opgenomen, want pas in 1268 keerde Aquino in dezelfde functie naar Parijs terug.
40 vgl. I Timoteus:3 (NT).
49-52 Lat.: Haec regis benignitas, et sollicitudo maxima est circa populos, et circa regem populi obedientia adeo perseverat, ut nunquam odio, aut discordia ad invicem moveantur; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V.
| |
41
3-4 vgl. <De Civitate Dei>, XII, c. 26.
22 vgl. Seneca, <Liber de Moribus>, Epistola 51.
23 Ibidem, Ep. 105.
27 Ibidem, Ep. 67.
39 Ibidem, Ep. 28.
40 vgl. Seneca. <Liber de Clementia> I, c. 5, Ep. 97.
50 Ibidem, Ep. 99.
| |
42
2 vgl. Seneca. <Liber de Clementia> I, c. 5, Ep. 105.
3-4 holstu - murmureren, in het Lat. is deze zin uitgebreider: (Hanc si magno aestimes, omnia) parvos aestimanda sunt. Optimum est pati quod emendari non potest: et Deum, quo actore omnia fuint, (sine murmuratione comitari). vgl. Seneca, ibidem, Ep. 108.
5 vgl. Lucas 2:14 (NT).
6 vgl. Johannes 20:21-26 (NT).
7 vgl. Psalm 115:12 (OT).
13 vgl. Johannes 14:27 (NT).
22 papeyen, Pavia**.
| |
| |
24-25 boetius, Boethius* (+ 524), auteur van aantal studies die teruggaan op Aristoteles. De pedagogische studie <De disciplina scholarium>, die in de 13de eeuw onder zijn naam werd uitgegeven, wordt ten onrechte aan Thomas van Cantimpré toegeschreven. B. werd terechtgesteld wegens vermeend hoogverraad. Reeds in de 8e e. werd hij in Pavia als heilige vereerd.
25 kerken - de gulden hemel, tegenwoordig genoemd' Ciel d'Oro'**.
26-27 Innocentius III* (*Anagni? 1160/1198 - Perugia 1216).
29 Bi dudes lant in der stat rocellen, Lat.: civitate Tullensi, Toul** in de Elzas.
39-40 Lat.: Circa regem mira populi obedientia conservatur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 52.
42 vgl. Genesis 3.
44-45 water der wedersprekinghe, Hebr. Meriba, water der onenigheid, Num. 20:12.
46 vgl. I Samuel 15:1-23 (OT).
48 aghag, Agag*, koning der Amelekieten.
50 vgl. Deuteronomium 17:20 (OT).
| |
43
8 vgl. Romeinen 5:12. (NT)
9 vgl. Tessalonicensen 3:14 (NT).
13 vgl. Lucas 2:51 (NT).
14-15 ioseph, Jozef*, echtgenoot van Maria, de moeder van Christus.
17 den alre meesten schepen, Lat. immensis dromonibus, de reusachtige snelvarende schepen; J.F. Niermeyer, <Mediae Latinitatis Lexicon Minus> (1984) 360.
19 moyses boke, vgl. Genesis 41:44 (OT); moyses, Lat.: iosepho, Jozef*, zoon van Jakob*. Zie ook Colv. Notae, 31.
27 vgl. Jozua 10:12 (OT).
31 fulco, Fulco van Utenhove*, afkomstig uit Gent**, aanvankelijk kanunnik te Rijsel**/Lille (bi den eylanden), was belast met de geestelijke leiding over het cisterciënserinnenklooster en het hospitaal Bijloke te Gent, van welke laatste hij vermoedelijk de stichter was (1210), vgl. Colv. Notae 32.
32-33 meister iacob des paweses legaet, Jacob van Vitry* was omstreeks 1213 als pauselijk legaat de propagandist voor de kruistocht tegen de Albigenzen*.
| |
44
1 egidius*, dominicaan te Gent**, gestorven in 1239 (Colv.) - Vgl. Deut. 21:18-21.
19-20 Lat.: Rex in expeditione a plebe sustollitur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 54.
23 vgl. Hebreeën 13:17 (OT). De vert. koos klaarblijkelijk voor I Petrus 2, 13-14.
31 vgl. Exodus 17:11; Psalm 121:1 (OT).
31-32 annam, de profetes Hanna*, moeder van Samuel*, vgl. I Samuel 2:1-10,
34 vgl. II Samuel 23:1-7.
35 vgl. Matteus 26:39-46 (NT).
36 ezechiem, Hizkia*, vgl. II Koningen 20:1-6 (OT).
43 vgl. II Samuel 1:21.
49 vgl. Romeinen 12:21 (NT).
50-51 Na solde, volgt in de Lat. tekst: Unde satis egregie quidam versificator ait: Nobile vincendi genus est patientia, vincit qui patitur, si vis vincere, disce pati. Et notandum, quod mons Gelboe superbiam significat. Dicitur enim coacervans, ubi subaudi secundum Apostolum, iram Dei in die iudicii: in qua attestante Propheta, omnes impii quasi stipula consumentur. (Nihil enim Deo indignius superbia), et illa maxime, quae nunc scelestissima regnat, praelatorum dicam, an non potius clericorum? (Tu
| |
| |
ergo) verus Saul, (Praelatus mitis et humilis), et Ionathas columbae donum, (in expeditione positus, non extollas cornua sicut taurus, sed innitaris tuorum precibus subditorum, quae te secum sustollant ad caelum, et fine bono illa, quae te arctant negotia, concludentur.
| |
45
1 vgl. Jezus Sirach 6:2 (OT).
6 vgl. Jakobus 5:16 (NT).
9 Ic hebbe in brabant bekant ene vrouwes namen van seer hilghen leuene, in de Lat. tekst: Novi vitae sanctissimae mulierem in Brabantiae partibus. Goddings veronderstelling dat het hier Yburgis betreft, die te Bellingen leefde, is niet onwaarschijnlijk: ‘Hec itaque Yburgis soror nostra fuit que, in loco nostro qui Bellengyn nuncupatur, reclusa lapide, angelicam in tenis vitam ducebat’, vgl. R. Godding, VJ ed. p. 272.
45-47 ganc allene - - - leer eirsten lesen; het was kennelijk gebruikelijk dat dochters van rijke burgers in een schooltje leerden lezen, zij het voornamelijk om het psalmboek te kunnen volgen.
| |
46
9-10 Lat.: Fessum regem humeris sustollunt validiores, et ex toto portant; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 17: 52.
14 vgl. Matteus 17:17 (NT).
26 vgl. Efeziërs 4:1-2 (NT).
29 sweden, Lat.: sueviae, Zwaben**; vermoedelijk betreft het hier het klooster Töss** bij Zürich**, dat in 1233 werd gesticht en dezelfde regel kreeg als de dominicanen van St. Markus te Strasbourg*, waarvan de prior tevens rector was van Töss, vgl. Scheeben, JvS, 78. Het verhaal speelt zich af tijdens of kort voor de aanvang van het BUA (ca. 1258; Lat. nuper fuisse).
32 enen prior van der prediker orde (Lat. Turencem), te Zürich**.
| |
47
12 vgl. Psalm 51 (OT).
15 vgl. Psalm 117.
19 Na sin, volgt in de Lat. tekst: Certe Iudas fur erat, et loculos habens, ea quae mittebantur portabat. Et quia infidelis semper infideliter agit, murmurat contra Dominum veritatis, eo quod passus est pretiosum unguentum super caput suum sacratissimum diffundi. Male ergo invidus pietati, assuescit in peius; et sub vili precio distrahit salutis auctorem. Credis ne Iudam officiatorum aliquem imitari? Ne dubites. Subtrahunt nonnulli tales Praelatis, subtrahunt fratribus, subtrahunt et egenis, et sua implent marsupia. Et, si cupidi sunt honoris aut gloriae, student interim parcitati, donec aliqua dignitas pateat, quam, mediante Simone, consequantur. Nec in hoc tantum diei sufficit malitia sua, sed et si locus occisionis fuerit, surgunt in patrem proprium patricidae, sicut Iudas in Dominum, et per complices clam corruptos, si qua forte vel pauca sunt, sinistris accumulat graviora: et, ubi haec inveniri non potuerint, fingunt mendacia, et per haec sacramento firmata devorant innocentem, ut pro eo regnent, aut hypocritam regnare faciant, per quem exercere et facere possint quod intendunt.
25 iudas, Judas Iskarioth, vgl. Handelingen 1:18-19 (NT).
26 Na wtghestort, vervolgt de Lat. tekst: O nostri temporis Iuda, non credis pati similia? Minime dubites. Ad modicum dissimulare potes nequitiam, sed non in longum. Accedet citius ultra quam credere potes, pertinenter aut impertinenter occasio, per quam non tantum ista malignitas integre patest: verum etiam inverecunda vulgaris audacia, veris adiiciens nefanda feraliter, ut per fas et nefas in ore indifferenter omnium abominabilis habearis. Nec confidas famae antea forsitan habitere. Absalon enim, etsi pulcherrimus in omni Israel: pro eo tamen quod nisus est contra patrem, suspendio iugulatus, triplici hasta confossus est. Cave ergo et tu, me hasta foedae conscientiae, hasta turpis infamiae, hasta gehennalis poene postmodum transfigaris.
| |
| |
| |
48
4-7 Lat.: Regem si mori contigerit, tristis populus circa eius funera glomeratur, spectantesque exanimem, lugent: et tunc nisi subveniatur eis, fame moriuntur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, c. 18:64.
15-16 Ysaac, Isaak*, zoon van Abraham* en Rebekka; vgl. Genesis 24:63; 50:17; 37:35 (OT).
17 vgl. II Samuel 19:1 (OT).
29 vgl. Psalm 116 (OT).
31 boke van de naturen der dinge, vermoedelijk niet de NR, maar Plinius, <Liber Naturalis Historiae>.
32 Arpia*, Lat. Harpyia, vermoedelijk wordt een Harpij bedoeld zoals die in de Griekse mythologie voorkomt. Deze fabeldieren woonden op de Strophades, eilanden in de Ionische zee zoals beschreven door Vergilius, vgl. Colv. Notae, 33.
42 vgl. Genesis 4:8 (OT).
| |
49
1 seghet iob, niet geïdentificeerd.
2 vgl. Hebreërs 12:3 (NT).
4-5 vgl. Romeinen 8:1-17 (NT).
6 vgl. Hebreërs 13:13.
7 vgl. Psalm 116:12 (OT).
14 vgl. Seneca, Ep. 24.
20 vgl. Romeinen 10:4 (NT).
32 Het nu volgende verhaal herinnert aan het gesprek tussen Albert de Grote* als bisschop van Regensburg** met de franciscaan Berthold, die hem vier vragen stelde, onder andere over Christus' mening over de mens, die zich volledig in het lijden van de Verlosser kan inleven, en slechts wenst hier ook iets tegenover te stellen; vgl. H. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 132.
34 man, volgens de Lat. tekst kwam hij uit de stad Dinant**.
49 straesborch, Strasbourg**.
52 wulfert*, Volvandus (+1237), dominicanenprior te Straatsburg**; vgl. Colv. Notae, 33. Volgens Scheeben was er een Walter omstreeks 1234 prior en lektor in deze stad, vgl. Jvs, 170. De eerste prior was Hendrik van Westhofen, zeker in 1233, idem, 169.- Vgl. ook Inl., hfdst. 4, noot 44.
| |
50
2-3 dat teken des hilghen cruces vor de borst te scriuen, vgl. ook p. 250, rr. 5-8.
4 mens, Mainz**.
6 broders to straesborch, het St. Marcusklooster te Strasbourg begon 1224 als hospitium, maar in 1225 was er al een prior, in 1235 en 1243 kon het provinciaal kapittel hier plaatsvinden; Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 37.
40 Vgl. over het nu volgende verhaal Colv., Notae 34-36.
| |
51
4 Na ghesinne, eindigt Boek I in de tekstgetuigen GH (Vert. II).
36 Lat.: In tribus distribuuntur ordinibus apum plebes; vgl. NR.
41-42 Lat.: Pars autem prima illarum est, quae matres, et emeritae sunt, ceterisque maiores existunt; istae autem officiis singulis et operibus praesunt; vgl. NR.
49 vgl. Galaten 4:19 (NT).
| |
52
1 Augustinus, regula c. 40.
5 vgl. II Korintiërs 11:29 (NT).
6 Na berne, volgt in de Lat. tekst: Propterea emeritos dicimus seniores, qui emeriti, id est, supra meritum aliorum esse dicuntur: quia caeteris, auctoritatis reverentia, maiores existunt. Hi dicti sunt per Prophetam populi graves, in quorum maturitate singulariter Deus, et totius religionis norma laudatur. Hos signant et viginti quatuor seniores quicumque illi sunt, qui in Apocalypsi citharas spiritualis iocunditatis habentes,
| |
| |
sedentem in throno, in phialis devotae orationis adorant, et ante pedes agni coronas offerunt meritorum; nihil se habere penitus cognoscentes, nisi quod dispensatione incarnati verbi, secundum misericordiam, non secundum meritum, acceperunt. Vidi virum sanctum et bonum, qui de numero emeritorum rectissime dici potest, et potuit quamdiu vixit.
8 sunte mathias cloester bi treer, St. Matthiasklooster te Trier**, benedict.
36 De nu in het BUA volgende exempels, die niet in Vert. I voorkomen, vindt men in Vert. II geciteerd in: Biënboec: BUA II, 1 § 3 op p. 104, § 4 op p. 124, § 5 op p. 205, § 6 op p. 333, §§ 7 en 8 op p. 334, §§ 9 en 10 op p. 335. Deze exempels handelen over de dominicaan Johannes Vincentius van Bologna, die omstreeks 1231 zou zijn gestorven, vgl. Colv. Notae 37-38. - Het exempel II, 1 § 11, over de dominicaan Peter in Spanje, vindt men op p. 104; vgl. Colv. Notae 38. Colvenerius merkt daarbij op, dat hij deze exempels heeft ontleend aan het door hem gecodeerde handschrift s.
36-39 loeuen, Leuven**; het dominicanenkloosterd werd in 1229 gesticht; de eerste bewoners waren afkomstig uit Keulen**, omdat de echtgenoot van gravin Johanna van Vlaanderen, Ferrand van Portugal, de voorkeur gaf aan Duitstalige dominicanen, vgl. W. Simons, ‘Stad en apostolaat’ 137; idem, ‘Bedelordekloosters in het graafschap Vlaanderen’, 72-74.
48 gervasius, Servatius* te Leuven** stierf volgens Colv. in 1248. Uit het hierna volgende blijkt, dat hij zich al in 1213 bij de dominicanen had aangesloten.
| |
53
11 ghent, Gent**; de dominicaan Egidius* was voordien kanunnik van de St. Audomarumkerk in Vlaanderen geweest. Hij stierf in 1239, zoals Colv. in de persoonslijst vermeldt. Vgl. ook Ex. 38, p. 43.
27 De Latijnse tekst van het door de vertaler weggelaten exempel BUA II, 1 § 15 is als volgt: Vidi et alium eiusdem ordinis virum beatum, valde longaeva aetate provectum. Dodonem nomine Frisonem natione, qui praedicatione sedula, tantum in sua Frisonum gente profecit, ut eam a ferocitate sua plurimum mitigatur. Ab antiquissimo enim tempore in consuetudinem immanissimam haec habebant Frisones: ut occiso homine unius cognationis ab altera, occisum corpus non sepeliebatur a suis, sed suspensum in loculo servabatur, et desiccabatur in domo, quousque ex cognatione contraria in vindictam occisi, plures vel saltem unum adversa cognatio, pro morte vicaria, trucidaret: et tunc primum mortuum suum sepulturae debitae cum magna solemnitate tradebat. Hunc crudelissimum et inauditum morem dictus frater in illa gente removit, et ad mitiorem statum crebra exhortatione promovit. - Vgl. Colv. Notae 39, waarin deze opmerkt dat hij in de door hem onderzochte hss. het exempel uitsluitend in s. heeft gevonden, en dat alleen een heremiet onder deze naam bekend is. H. Platelle besteedt ruim aandacht aan dit exempel in zijn bijdrage ‘Vengeance privée et reconciliation dans l'oeuvre de Thomas de Cantimpré’, 269-281.
28-30 wilhelmus*/Guillelmus de Militona, franciscaan.
34 De dominicaan Odo*, docent kerkelijk recht te Parijs, stierf in 1239.
39 Het hierna volgende exempel BUA II, 1 § 18, dat door de vert. is weggelaten, handelt over de franciscaanse provinciaal van Teutonia, Conradus. In Vert. II is het verhaal wel aanwezig; ik citeer naar G: Jck heb brueder conraet gesien van den seluer oirde. dese was minister van duytsland. en was groit in der gracie gades. ende plach die heligen zeer te eren ende was clair in vele dingen. (f. 213b)
42 iohannes, Johannes Bonus Valetus* was kanunnik te Cantimpré. Als deze persoon dezelfde is als Johannes*, de eerste abt van Cantimpré (1180
| |
| |
1205/1210), zou het theoretisch inderdaad mogelijk zijn dat Thomas hem in zijn jongensjaren nog heeft ontmoet.
45-46 mester peter to ghenomet commestor, is een onjuiste vertaling van Petri cantoris Parisiensis. Het betreft hier Petrus Cantor*, vanaf 1170 magister en cantor van de Notre Dame te Parijs, gestorven in 1197.
| |
54
6 salomon, vermoedelijk niet te identificeren als Salomon van Aarhus, die in 1220 te Verona intrad en daarna de stichting te Keulen** voorbereidde, vervolgens in Parijs verbleef, en zich daarna in ca. 1223 te Lund (Denemarken) vestigde; vgl. Hinnebusch, ‘The history of the Dominican Order’, 92, 95.
12 helgherus, Helgerus*, prior van het dominicanenklooster in Friesland** (Leeuwarden), in 1245 gesticht.
25 conradus van Eisenach*; vgl. JvS, 170.
| |
55
11-14 vgl. Romeinen 12:9-21 (NT).
16-17 vgl. Hebreeën 6:11-12 (NT).
18-21 vgl. II Korintiërs 10:13 (NT).
24-26 vgl. Matteus 4:1-11 (NT).
33-36 Lat.: Secunda pars illarum apum est quae iuventutis vigore opera multa praestant; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18: 59.
39-40 vgl. II Tessalonicenzen 3:10 (NT).
55 vgl. Jesaja 64:6 (OT).
| |
56
1 vgl. Lucas 10:8 (NT).
2 vgl. Genesis 3:16-17; 19:1-5 (OT).
3 vgl. Exodus 32:27 (OT).
4 vgl. Numeri 11:4 en 14:1 (OT).
5 vngaren, Hongarije**.
6 tarteren, Mongolen*. Na Polen, Silezië en Moravië vielen de Mongolen in 1241 Hongarije binnen onder leiding van Ogedai, zoon van Genghis Kahn.
8 enen mensche, volgens de VL, pp. 231-232 waar dit verhaal ook voorkomt, betreft het hier de dominicaan Bernardus*,
9 nunnen, dit was Lutgard* van Tongeren/Aywières; hetzelfde wordt verhaald in de VL (liber III, c. 6).
13 bemen, Bohemen**.
16-17 Na het bericht van de dood van de grootkhan in 1243 vertrokken de Mongolen direct naar Karakurum om een nieuwe leider te kiezen.
18 Vgl. Psalm 47:8 (OT).
21-23 De slag bij Westkapelle (Walcheren) vond plaats op 4 juli 1253, waarbij het Vlaams - Franse leger onder leiding van Gwijde en Jan van Avesnes werd verslagen door de Hollands - Zeeuwse troepen (selanders), geleid door Floris de Voogd*, de broer van Willem II* (1228-1256), graaf van Holland en Rooms Koning (sinds 1247), die op dat moment in Duitsland was. Willem werd gesteund door de aartsbisschop van Keulen, Conradus* van Hochstaden. Na zijn huwelijk met de Westfaalse Elizabeth van Brunswijk (1252) werd hij redelijk erkend.
32 mechtildis, Machteld van Brabant*, sinds 1234 weduwe van Floris IV van Holland.
35 ouer claer rike vrowe, in het <Rechtsboek van den Briel> van Jan Matthijssen wordt zij een ‘rijck, salich wijf van Middelburgh’ genoemd; p. 19 (vgl. Inl. hfst. 1, noot 6).
37 greuinne des keisers moder, na de dood van Frederik II van Hohenstaufen* (1250) werd rooms koning Willem II* sterk door de pausen gesteund in zijn aanspraken op de keizerstroon, evenals door zijn neef, hertog Hendrik II van Brabant*.
| |
| |
| |
57
2 Augustinus, <De disciplina christiana>, c. 2.
12-13 Lat.: Disciplina quadam matribus subditae sunt, nec agunt quidauqam sine maiorum imperio; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 16: 50.
19 vgl. Galaten 4:26 (OT).
22 vgl. Genesis 1:27-28 (OT).
25 vgl. <De civitate Dei> 5, c. 17, 19, 15.
46 vgl. Johannes 8:23 (NT).
49 vgl. Lucas 2:51 (NT).
50 vgl. Jesaja 53 (OT).
| |
58
4 vgl. Johannes 5:30 (NT).
5 vgl. Filippiërs 2:8 (NT).
28 vgl. Genesis 34 (OT).
36 vgl. Job 20:14 (OT).
37 vgl. Matteus 16:15-20 (NT).
51 lasarum, Lazarus*.
| |
59
6 vgl. I Kor. 6:12.
12 helisei, profeet Elisa*; vgl. II Koningen 5:26.
13 yesi, Gechazi*, dienaar van Elisa*.
14 vgl. Handelingen 8:20 (NT).
16 gwiart, Guido van Laon*.
17 lugdunen, Lyon**; het eerste concilie van Lyon vond plaats in 1245.
25 Hierna volgt in de Lat. tekst: Nulli ergo praelatorum in dispensatione etiam dispensabilium causarum sit pro ratione voluntas, sed cum summo moderamine dispensationes fiant; quas secundum locum, tempus, et personam, fieri ecclesiastica necessitas quandoque deposcit. Decipi se de facili dispentator non permittat, nec se decipiat dispensationem extorquens: quia aequalis periculi fere est, vel decipere velle, vel decipie. (Et ne nostro tempore noviter exortum malum etc.).
27-34 In 1255 werd op het AK besloten dat de algemeen overste de priors ervan moest weerhouden om aan broeders toestemming te geven naar het pauselijk hof in Anagni te reizen; Hinnebusch, ‘The history of the dominican order’, I, 183.
| |
60
2 hijr voer, vgl. Ex. 38, p. 43.
6 den stichte beluacensis, het bisdom Beauvais**.
46-47 de ander heervart, de kruistocht tegen de Albigenzen* in 1213, die onder meer door Jacob van Vitry* als pauselijk legaat werd gepropageerd. Over kruisverschijningen bij deze en andere gelegenheden, vgl. J.J. van Moolenbroek, ‘Signs in the heavens in Groningen and Friesland in 1214: Oliver of Cologne, and crusading propaganda’, in: Journal of Medieval history 13 (1987) 251-272.
51-52 Lodewijk IX van Frankrijk* vertrok uiteindelijk in 1248 uit Aigues Mortes, onder meer begeleid door Hendrik van Keulen*.
| |
61
7 erste cruce, de eerste kruistocht tegen de Albigenzen vond plaats in 1181.
9-10 bi onsen tiden: het is niet helemaal duidelijk, hoe Thomas de kruistochten indeelt. In vergelijking met Ex. 63, p. 64, bedoelt Thomas wellicht met de kruistocht tegen de Sarracenen de Vierde Kruistocht (1202-1204), waarbij Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen en Henegouwen tot keizer van het Latijnse rijk van Constantinopel werd gekozen. In 1210 predikte Jacob van Vitry* de kruistocht tegen de Albigenzen (1213), en in 1216 naar het H. Land, aan welke tocht hij persoonlijk deelnam.
10 stadingen, Stedingers*. Deze afstammelingen van kolonisten aan beide oevers van de Wezer weigerden het gezag van de bisschop van Bremen en van de graaf van Oldenburg te erkennen en tienden te betalen. Nadat zij aartsbisschop Gerard II in 1230 hadden verslagen werden zij tot ketters verklaard, waarop Gregorius IX* in 1232 de kruistocht liet preken. Deelnemers waren onder meer hertog Hendrik II van Brabant*, Floris
| |
| |
de Voogd* en Otto van Gelre*. In 1234 werden de opstandelingen verslagen en hun land werd onder de overwinnaars verdeeld, waarna zij zich met de kerk verzoenden.
11-12 Hiermee wordt de kruistocht van Lodewijk IX van Frankrijk* bedoeld (1248-1254).
12 De kruistocht tegen de Akense bevolking vond plaats in 1248. Na de inname werd Willem II tot rooms koning gekroond. Tijdens zijn verblijf bezocht hij Albert de Grote*, die als vredestichter meermalen een belangrijke rol vervulde; vgl. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 74.
15-16 heselinum, Ezzelino III da Romano*, heer van Verona, Picenza en Padua, sinds 1238 schoonzoon van Frederik II van Hohenstaufen*. Als diens plaatsvervanger voerde hij een voortdurende strijd met de pauselijke partij, tot hij in 1259 onverzoend met de kerk stierf.
42-45 paule, Paulus*; vgl. I Korintiërs 3:8 (NT).
47 vgl. II Timoteus 4:13 (NT).
48 vgl. Marcus 6:8 (NT).
49 vgl. Psalm 20:8 (OT).
| |
62
12-17 De kinderkruistocht was spontaan ontstaan uit een volksbeweging onder leiding van jonge mensen, die een groot aantal Duitse en Franse kinderen verzamelden om het H. Land te bevrijden. Sommigen keerden tijdig terug, maar toch vertrokken nog zeven schepen uit Marseille. Een gedeelte kwam om op zee, anderen werden door Marseillaanse kooplieden als slaven verkocht.
17-29 Dit betreft de Pastorellenkruistocht, een spontane volksbeweging die in 1251 door een herdersjongen in Lotharingen zou zijn begonnen om de Franse koning Lodewijk IX uit zijn gevangenschap in het H. Land te bevrijden. Al spoedig ontaardde de expeditie in een ware volksterreur, waaraan vooral door toedoen van Blanca van Castilië*, Lodewijks moeder, een einde werd gemaakt. Vgl. ook Colv. Notae, 46.
23 aurelianen, Orléans**.
31-36 Deze zinnen vormen de introductie tot het volgende hoofdstuk.
39-40 Lat.: Tertia pars apum est, quae fucae dicuntur; haec sine aculeo sunt, velut imperfectae apes; vgl. Plinius, Hist. Nat. XI, 16: 50.
46 vgl. I Timoteus 5:19 (NT).
| |
63
3-7 veer hate, oorspronkelijk vijf klassieke natuurlijke tegenstellingen tussen mens en slang, griffioen en olifant, wolf en lam, raaf en vos en kat en hond (vgl. ed. p. 63, voetnoot). Misschien kende de vertaler gevallen van honden die voortreffelijk met katten konden omgaan, en omgekeerd, zodat de redactie werd aangepast.
7 verkeerden, Lat. perversum.
27 Lat.: Istae sunt quasi clientes, et quasi servi primarum et verarum apum; vgl. Plinius, Hist. Nat. XI, 11: 27.
28-30 knechte, Lat.: quasi clientes, et quasi servi', welk onderscheid in het Nederlandse taalgebruik niet naar voren komt. Vgl. ook Jacob van Vitry, ‘Historia Occidental is’, c. 19; Colv. Notae, 48.
38 clarenualle, Clairvaux**.
40 sunte berent, Bernard van Clairvaux* (1090-1153).
42 do dat du doeste, in het Latijn de bekende spreuk 'Age quod agis.
45 vgl. II Korintiërs 4:17 (NT).
| |
64
2 vgl. Spreuken, 29:23 (OT).
8-10 Lat.: Has primas expellunt in opere tardantes, et sine clementia necant; vgl. Plinius, Hist. Nat. XI, 11: 27.
14 vgl. II Petrus 2:19 (NT).
20 vgl. Jezus Sirach 33:25 (OT).
22 Augustinus, Regula c. 20.
| |
| |
27 Benedictus, Regula c. 23, 24, 25.
32 vgl. Kolossenzen 3:5-9 (NT).
35 vgl. Jezus Sirach 33:28; II Samuel 11 (OT).
| |
65
14 de coninck van iherusalem, gedurende deze periode de honoraire titel van Amalrik/Amaury II* de Lusignan (1197-1205), want sinds 1187 was de stad in handen van de moslems.
19 vgl. Job 21:13 (OT).
21 vgl. Matteus 25:14 e.v. (NT)
25-26 Lat.: Apes iuniores aut fucae, non in opere tantum, sed in foetu quoque adiuvant matres, ad calorem conferente turba; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 11: 28.
27 hijr vor, zie pag. 51, serm. b.
32 vgl. Romeinen 3:9 (NT).
39 cloester, Lat. Aquiria, Awirs/Aywières**.
49 vgl. II Makkabeeën 9 (NT).
| |
66
1 vgl. Exodus 20:12 (OT).
6 boke van der naturen, vgl. NR, boek 5.
11-13 seneca: Niet in Seneca, maar in Jezus Sirach 33:20 (OT), vgl. Colv. Notae 48.
13-15 Deze passage is wel ontleend aan Seneca, vgl. Ep. 124.
18 normedien, Normandië. Hetzelfde verhaal komt in enigszins afwijkende versie voor in de Dial.Mir., 1. 6 c. 22. In deze laatste versie is het verhaal afgebeeld op een wandkleed dat in het Diocesaan museum te Keulen wordt bewaard.
| |
67
14-15 iohannes van der groten brugghen, Johan van de grote brug*; op de Grand Pont bij de Notre Dame te Parijs waren huizen gebouwd.
26 Lat.: Apibus igitur communis omnibus est labor; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
27 Augustinus, Regula c. 24.
28 in ghemene, Lat. in unum.
30 vgl. I Kor. 12:31, en I Kor. 13.
50 cloester, het cisterciënserinnenklooster St. Antonius te Parijs**.
| |
68
11 Dusent twehundert ende xxvij in greken, Lat.: missus in Graeciam, anno circiter ab incarnatione Domini M.CC.XXVII; greken, het Latijnse keizerrijk* Romania 1204-1261, in 1227 onder het bestuur van Robert van Courtenay (1221-1228). Vgl. ook Inl. hfst. 2, noot 47. Zie ook <Lexikon des Mittelalters>, kol. 1234. Tijdens het Prov.Kap. in Parijs in 1228 werd vastgelegd dat de acht termijngebieden (provincies) met vier andere waren uitgebreid: Polen, Scandinavië, Griekenland en het H. Land. Voordien waren er al bescheiden conventen in deze landen.
23 vgl. II Tessalonicenzen 3:10 (NT).
| |
69
1-2 Lat.: Omnes indifferenter ad opera expellunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 6: 14.
7 vgl. Exodus 4:6 (OT).
10 vgl. II Samuel 11 (OT).
13 vgl. Jezus Sirach 22:2 (OT).
15 vgl. Genesis 2:15 (OT).
21 vgl. Genesis 3:17 (OT).
23 vgl. Deuteronomium 7:14 (OT).
24 philosophus: de interpretatie hiervan door de vert. als Aristoteles is een vergissing. Zoals Colv. opmerkt in Notae, 173, is Seneca voor Thomas ‘de filosoof’; in dit geval betreft het diens epistola 79. In de M.E. werd echter veel aan Seneca toegeschreven, dat in feite afkomstig is van de <Sententiae> van Publilius Syrus, vgl. Godding, VJ, 311 noot b.
34 (vanaf ‘Hijr’) Psalm 138:2 (OT).
| |
| |
35 vgl. Spreuken 10:16 (OT). Het is merkwaardig dat Thomas in dit betoog een zinspeling uit de lofrede op de ‘sterke vrouw’ impliciet betrekt op mannen: ‘Bevalligheid is bedrieglijk, schoonheid vluchtig; maar een vrouw die Jahwe vreest moet geroemd worden. Bejubelt haar om de vrucht van haar handen, en roemt haar in de poorten van haar werken’.
36 vgl. Wijsheid 3:15 (OT).
38 vgl. Spreuken 31:31 (OT).
41 vgl. I Korintiërs 4:12 (NT).
42 vgl. II Tessalonicenzen 3:12 (NT)
45 mechteldis, Machteld* van Alapion/de Lapione, vermoedelijk geboren 1173 (vgl. p. 70, r. 3). niet geïdentificeerd. Misschien was zij een dochter van Willem de Leeuw (1165-1214), koning van Schotland.
| |
70
1 allexander, Alexander* van Foigny (1180 - 3 mei 1229); AASS Maii I 438; <Dictionnaire d'Histoire et de Géographie Ecclésiastiques>II, 258.
15 foni, Foigny** in het bisdom Laon.
| |
71
1 hugo van kirmen, Lat.: Hugo de Rumenni*, niet geïdentificeerd.
25 vgl. Lucas. 10:42 (NT).
34 vgl. Johannes 6:58 (NT).
45 vgl. Johannes 16:21.
48-51 vgl. Lucas 15:20 e.v. (NT)
| |
72
9-19 Over leefgewoonten van de dominicanen, vgl. Hinnebusch, ‘The history of the Dominican order’, 339-376; tijdens het Ak in 1250 te Londen werden de broeders van Newcastle berispt omdat ze om tijd te sparen te paard waren gekomen (idem, 184); tijdens het Prov.Kap. in 1254 in Worms werd besloten dat de broeders slechts in geval van uiterste nood een wagen mochten gebruiken; wanneer dit niet zo was, dienden zij temidden van de broeders gegeseld te worden en in de refter op de grond zittend enige dagen vasten op water en brood, vgl. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 86-88; het Prov. Kap. in 1258 te Augsburg zette priors van Hildesheim, Krems en Freiburg** af omdat zij zich niet genoeg aan de armoedebeleving hadden gehouden; de prior van Minden kreef straf omdat hij te paard was gekomen, idem, 89-90.
11-12 vgl. Marcus 6:7-13 (NT).
17 anderen gheestliken luden; ook de cisterciënsers onthielden zich van vlees.
22-24 des hertigen dal, Hertogendal**/Vallis ducis, gesticht 1231/1232; henric van brabrant, Hendrik II* van Brabant (1207/1235-1248); huwde in 1207 Maria van Zwaben, daarna in 1235 Sophia van Thüringen; hij werd begraven in Villers**, vgl. H. van Ewen, <Louvain dans le passé et dans le présent> (Leuven 1895) 36-37; margereten, Margareta*.
25 aleit, Aleida*.
26-27 abbet van vilaer - - clarendale, Willem van Dongelbert* (+ 1242), van 1221-1238 abt van Villers**, daarna van Clairvaux**; Mon. Belge IV, 373.
31 rusten (Lat. ad pausandum): tijdens het Prov. Kap. van Provincia (Provence) in 1254 werd besloten dat de broeders niet in nonnenkloosters mochten overnachten., Hinnebush t.a.p., 398.
| |
73
35 Hierna volgt in de Lat. tekst: O constantissimi viri non vos pudeat panem petere, cum Christus Dominus a muliere Samaritana aquam petierit ad bidendum. Non vereamini dici vel esse mendici: quoniam beatos pauperes Christus veritas astruxit. Testantur hoc scripture novi ac veteris testamenti.
45 vgl. Seneca, Ep. 92.
| |
74
1 Ibidem, Ep. 116.
7 Ibidem, Ep. 1.
| |
| |
8 Ibidem, Ep. 2.
10 Ibidem, Ep. 2 en 4.
12 Ibidem, Ep. 12.
13 Ibidem, Ep. 124.
15 Ibidem, Ep. 125.
21 Ibidem, Ep. 75.
25 Ibidem, Ep. 81.
36 Ibidem, Ep. 20.
39 Ibidem, Ep. 14.
40 Ibidem, Ep. 63.
41 Ibidem, Ep. 17.
49 vgl. Lucas 12:20 (NT).
52 vgl. Ps. 63:11 (in KBS in plaats van vos, jakhals).
| |
75
10 vgl. Johannes 8:50 (NT).
12 Het door de vertaler niet opgenomen tekstdeel Colv. II, 10 § 14 gaat verder in op de rechtvaardiging van de rondtrekkende bedelbroeders, voornamelijk gebaseerd op de tekst van Romeinen 15: Eia fratres non vos pudeat cum Paulo doctore gentium dici vel esse gyrovages, qui ab Hispania usque ad Illyricum replevit Evangelium Christi. Sedet illi in claustris domi, et utina cum Maria: vos cum Paulo circuitis obedientiam ad implentes. Et spero, quod si in mundo pressuram habetis: in Christo tamen pacem habebitis, tantam forsitan vel maiorem, quam illi, qui in loco quietis murmurant, et sibimet invicem discordias suscitant vel praelatis. Quod si a discordiis, ut forte dicent, fuerint alieni, sedeant vestiti triplicibus, gaudeant pace sua, permittant fratres, ut dicunt gyrovagos, in semcinctiis, et pannosos circuire per mundum, animas vivificare Christi morte redemptas, easdem de faucibus daemonum extrahendo, quas illi in pace sua et levi cura dissimulant ad inferos descendere.
32 wolter van treer, Walter van Trier*/van Mesenburg/Walterus de Treveri.
33 sassen, Saksen**.
47 vgl. Matteus 10:5 e.v. (NT)
| |
76
3 vgl. Daniël 3:23 (OT).
12-14 vgl. II Koningen 18:21 en Jesaja 36:6 (OT).
18 rauenum, Reinier*/Raynerus van Brugge.
| |
77
5-9 salue regina, het gebruik bij de dominicanen om na de completen in processie het Salve Regina te zingen, zou zijn ontstaan nadat in Bologna de geesteszieke broeder Bernard genas, toen Jordanus van Saksen* in zijn radeloosheid dit lied had gezongen, vgl. JvS, 42-44.
14 pawes, paus Innocentius IV* (1243-1254). Door het conflict met Frederik II moest hij in Frankrijk wonen, waar hij in 1245 het concilie van Lyon** bijeenriep, waar F. werd geëxcommuniceerd en afgezet; als tegencandidaat steunde hij Willem II*. Tevens werden bedelbroeders afgevaardigd om met de Mongolenleiders te onderhandelen over gezamenlijke bestrijding van de islamieten.
17-18 he seluen ende sine twe voervaders, Honorius III* en Gregorius IX*; zie ook p. 21, r. 21 en 35, rr. 25-41.
21 Na vp, volgt in de Lat. tekst: Qui etiam a quodam sanctissimo viro extra muros urbis Romae, manifestissime visus est mortuus dari Sanctis Deit Francisco atque Dominico iudicandus. - N.B. Deze zin ontbreekt eveneens in de Keulse incunabels LX en LY, vgl. Inl. 4, par. 3.
21-23 Alexander IV* (1254-1261) herstelde op aandringen van Hugo van St. Cher* onmiddellijk de voorrechten van de bedelbroeders, echter onder voorwaarde dat zij hun bevoegdheid als openbare docenten en zielzorgers in een juridisch proces aannemelijk zouden maken.
| |
| |
34 Na apenbaer, vervolgt de Lat. tekst het verslag van het proces in het pauselijk hof te Anagni in 1256. Zoals Thomas vermeldt was de inzet het smaadschrift ‘met de titel <De periculis novissimorum temporum>, voornamelijk gericht tegen het onderwijs door de bedelorden te Pariis, waarin zij op theologische gronden, die heel aannemelijk waren, werden beticht van ketterij. Deze aanklacht was niet slechts aangeboden aan de begunstigers van de bedelbroeders, Lodewijk* IX en zijn broer Alfons* van Poitou, maar ook aan alle curieleden, en overvloedig verspreid in de hogescholen van Parijs (1254). In 1254 waren van Willem van St. Amour al pamfletten verschenen die de bedelbroeders verdacht maakten. Hierop verbood Innocentius IV drie weken voor zijn dood de dominicanen niet alleen het onderwijs, maar ook de zielzorg (<Etsi animarum>, nov. 1254). Veel dominicanen waren biechtvaders van vorstelijke personen, die tevens hun voornaamste begunstigers waren. Eventuele repercussies in andere landen zouden uiterst nadelig zijn voor de orde. Alexander IV* had hier begrip voor en herstelde de privileges in de bul <Nec insolitum> (22.12.1254), gevolgd door <Quasi lignum vitae> (april 1255); het smaadschrift van Willem van St. Amour en zijn Parijse medestanders bleef circuleren. Humbert klaagde aan de broeders in Orléans over alle de aanvallen, ook fysiek, in Parijs. Dan schrijft Willem in maart 1256 <De periculis de novissimorum temporum>; een van de belangrijkste bezwaren hierin vormde de armoedebeleving; de broeders waren gyrovagi omdat hun zogenaamde armoede hen in staat stelde een comfortabel leven te lijden ten koste van andermans zweet; Christus noch de apostelen hadden ooit gebedeld; en wat erger was, zij verkondigden de leer van de valse profeten, de antichrist. Hierop besloot Humbert van Romans* tijdens het AK te Parijs (1256), in de aanwezigheid van het lichaam van de martelaar Petrus van Verona* (+ 1252) dat naar de St. Jaques was vervoerd, dat het smaadschrift kerkelijk veroordeeld moest worden. Thomas vermeldt drie kardinalen, die ter beoordeling van het proces waren opgeroepen: Hugo van St. Cher*, Richard en Gaetano. Daarnaast waren aanwezig Humbert van Romans*, ordemeester van de dominicanen en Bonaventura, algemeen overste van de franciscanen. Daarna deelt Thomas mee hoe alle preek- en onderwijsbevoegdheden werden hersteld na een schitterend pleidooi van Albert Magnus* over het Evangelie volgens Johannes (hij noemt niet het betoog van Bonaventura). - Men vindt de ontbrekende Latijnse tekst afgedrukt in Biënboec 353-355. Willem (+ 1272) ging in ballingschap in St. Amour, de twee overige tegenstanders legden zich bij het oordeel neer, vgl. Brett t.a.p., 18-40; vgl. ook superior, Inl., hfdst. 2, noten 155, 156, 163.
35 Albert de Grote*/Albertus Magnus, provinciaal prior van Teutonia (1254-1257), vertegenwoordigde zowel de dominicanen als de franciscanen; hof to rome, ls: pauselijk hof (Romeinse curie) te Anagni**.
36 willem, Willem van St. Amour*, kanunnik te Beauvais**.
| |
78
2 reguleren orde, volgens de Lat. tekst betreft het een regulieren orde in Beieren**.
4 in enen dage, op een dag in 1254, vgl. p. 77, rr. 46-47.
6 In verband met de slangen is het interessant, dat Albert een oesterschelp bezat, die in een vis was gevonden. Volgens zijn beschrijving waren er aan de binnenzijde drie slangen met geopende bek uiterst gedetailleerd zichtbaar. Aan de buitenzijde waren meer dan tien slangen te zien, die alle aan de hals tezamen waren geknoopt. dus omhoogstonden. Deze oester had Albert als docent in de natuurwetenschappen te Parijs (1245-1248) van een student gekregen, een prins van Castilië (Cathalaunensis). Albert was bijzonder op het kleinood gesteld en liet het vaak aan vrienden zien. Later schonk hij het aan een vriend in Duitsland, vgl. <Mineralia> I, 2, tr. 3, c. 1; vgl. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 52.
| |
| |
23 nv cortes ghecomen is in dit lant, in het Lat. gevolgd door ‘de Bavaria’; Albert* de Grote was van 1254-1257 provinciaal prior van Teutonia; het is dus goed mogelijk, dat hij vóór 1256 in Beieren** is geweest.
24 greuen, volgens de Lat. tekst betreft het ‘comiti de Otheughem’, misschien de graaf Ludwig van Ottingen(?) in Beieren (NW van Augsburg), die A. wellicht had leren kennen in de tijd dat deze provinciaal prior was van Teutonia (1254-1257), vgl. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 139.
30 De niet opgenomen zinnen zijn als volgt: Mirare lector, obstupesce muraculem. Quid eo evidentius quod audisti? Nec in verbo distat visio diu ante praecognita, a re facta, postmodum subsecuta.
38-39 veer meysters, namelijk Willem van St. Amour*, Christiaan van Beauvais*, Laurens van Engeland*/Laurentius Anglicus; volgens Colvenerius was de vierde persoon Desiderius Longobardus, vgl. Notae 55, volgens Brett betrof het Eudes (Odo) van Douai, vgl. p. 39.
40 kerstien, Christiaan van Beauvais*.
51 De verklarende inleiding tot het volgende exempel is niet door de vertaler opgenomen: Et vide lector, quam amara, et quam execranda contra fratres Praedicatores primo, et postea contra fratres minores simul, per universalem ecclesiam discordia suscitata est: quia cordibus non tantum clericorum secularium, et laicorum: verum etiam omnibus quorumcumque religiosorum, tam dirum scandalum est impressum, ut nullis rationibus, nullis auctoritatibus sanctorum flecti possent, donec per dominum papam et totam curiam romanam iudiciaria sententia flecterentur. Et in hac tam pertinari et generali stultitia, quis non videat maximum ecclesiae Christi periculum imminere? (over het grote verlies, dat de christelijke maatschappij bedreigde, wanneer men de bedelbroeders het onderwijs inderdaad had ontzegd).
| |
79
23 Na heuet, is een gedeelte van het sermoen niet opgenomen; ik citeer in Vert. II naar hs. K: ‘Och hoe wenich sijn daer wt desen die alleen sueken dat Christus toe hoirt mer dat hem toe behoirt. Sie wonden lieuer die sielen die hem bevoelen sijn eens gans iaer lanck gewont laeten in doetsunden. dan sie hon peert vergaeten dat myt enen nagel gewoent weer in den voet enen dach lanck of twee dat ginck hincken.’ (f. 66v) Dezelfde tekst in G, f. 221b, en de Latijnse tekst van BUA II, 10 § 32 met een vervolg van het verslag over de schandelijke bejegening van de bedelbroeders vindt men afgedrukt bij Vet, Biënboec 355-356. Hierna vervolgt het betoog: ‘Et notandum, quod conculcari quidem et tribulari iustorum vita et veritas ad tempus poterit, sed extingui numquam. Calcari autem dispensative et subpeditari potest, sed hoc ut exaltati iusti, postmodum elucescant: inimici vero eorum ad modicum elevati, postmodum non xistant. Unde gratulabundus David: Non relinquet, inquit, Deus virgam peccatorum super fortem iustorum. Ac si dicat: Non relinque: Deus virgam peccatorum dominantium nequiter sanctis, ut eos semper affligant, sed forte pacis et remunerationis veniente, sanctorum virgam, hoc est, ipsam tribulationem, vel ut melius dicatur, virgam, id est, ipsos tribulantes contemptibiliter amovebit: vel impoenitentes in ignem precipitabit aeternum (BUA II, 10 § 33).
37 vgl. Amos 7:14 (OT)
| |
80
21 vgl. Psalm 77:10 (OT).
42 philippus, Philippus Cancellarius*, kanselier van Parijs.
43 hijr to voren, vgl. Ex. 28, p. 35.
50 henric van collen, Hendrik van Keulen*.
| |
81
5 De conclusie van dit hoofdstuk, welke niet door de vertaler is opgenomen, is in de Lat. tekst als volgt: Haec sunt quae contra fratrum adversarios facta vidimus, exceptis aliis, quae multa et veracissime novimus et occultis Dei iudiciis, quae graviora et damnabiliora istis omnibus reputa- | |
| |
mus. Haec contra invidos. Sed de his ombinus ad praesens ista sufficiant, nos autem exponenda reliqua ocius transeamus.
7-8 Lat.: Omnes unam incolunt mansionem: neque enim eas natura dividi patitur; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, c. XXI.
10 vgl. Psalm 133:1 (OT).
18 vgl. Lucas 10:1 (NT)
19 vgl. Prediker 4:10 (OT).
30 Augustinus, Regula c. 28.
40 Ibidem, c. 19.
| |
82
6-7 vgl. Lucas 10:1 (NT).
9 vgl. Handelingen 13:2 (NT).
16 vgl. Psalm 2:4 (OT).
24 De Franse tekst wordt door Colv. op p. 190 in de marge vermeld: Où il y a bonne garde, il y a bonne paix.
30 vgl. Jezus Sirach 3:26 (OT).
| |
83
7 Dit is een aangepaste vertaling van Spreuken 18:19 (OT).
9 vgl. Genesis 4:9 (OT).
16 vgl. Genesis 3:18.
25-27 Lat.: Communis est omnium cibus. Neque enim separatim vescuntur, ne inaequalitas operis, et cibi fiat, et temporis; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 22.
34 vgl. Matteus 26:23 (NT).
39 Benedictus, Regula c. 56.
46 Augustinus, Regula c. 10.
| |
84
1 vgl. Jesaja 5:17 (OT).
12 Na can, volgt in de Lat. tekst: O quis veniet? O quando venturus est summus Pontifex, cuius aequitate librata, miseria et insania ista corrigatur? Sed dicetur forsitan mihi, nec dubito quin dicatur: Quis est iste, qui posuit os in caelum; et ad arcam foederis etiam inclinatam, manum indignus extendit. Irascentur forte mihi, sed non Dominus, cuius vices semper dolui, et dolebo, pro cuius veritate et iustitia, utinam dignus essem membris omnibus dissipari. Scio tamen quicumque, quantuscumque, ex his scriptis indignabitur, se debitae reprehensionis obnoxium iudicabit.
22 vgl. I Samuel 2:12-17 (OT).
27 vgl. I Samuel 4:11.
28 vgl. I Samuel 4:18.
44 vgl. Deuteronomium 32:19 (OT).
| |
85
8 Augustinus, Confessiones l. 10 c. 31.
10 vgl. Filippenzen 4:12 (NT).
12 vgl. Seneca, Ep. 96.
13 Ibidem, Ep. 124.
20 Ibidem, Ep. 77.
20 Ibidem, Ep. 81.
29 Ibidem, Ep. 75.
30 Ibidem, Ep. 5.
35 Ibidem, Ep. 18.
36 Ibidem, Ep. 66.
42-43 iohan, Johannes Ranchum* was eerst regulier kanunnik in de kerk van St. Jean des Vignes** te Soissons en daarna abt te Blois**.
49 vgl. Wijsheid 16:20 (OT).
| |
86
3-6 Lat.: Simul silent. Advesperascente enim die, in alveo strepunt minus ac minus, donec una circumvolet, vocis bucina quietem imperans; et hoc castrorum more. Hoc idem faciunt in matutino; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 26.
| |
| |
10 vgl. Jesaja 32:17 (OT). In feite staat hier: En de gerechtigheid brengt vrede voort.
13 vgl. I Jakobus: 26 (NT).
16 vgl. Exodus 8:8 (OT).
19 vgl. Jeremia 8:14 (OT).
29 Augustinus, Confessiones 7:10.
30 vgl. Psalm 28:7 (OT).
35 sunte bernt, Bernard van Clairvaux*.
37 vgl. Spreuken 15:4 (OT).
38 verden boke der coninghe, dit moet volgens de Lat. tekst het derde (tertio) boek betreffen; vgl. I Koningen 19:12. N.B. Men telde vier boeken Koningen, en maakte nog geen onderscheid tussen Samuel I en II, en Koningen I en II.
41-43 vgl. Seneca, Liber de quattro virtuti, c. 1 en 3.
43 archiselaus, Arcesilaus*; deze naam is in de Lat. afschriften doorgaans verbasterd, vgl. Colv., Notae 58.
47 salomon, ls: Solon*; de volledige zin in het Latijn is: Solon philosophus, cum aliis loquentibus taceret, interogatus. Utrum proter in-opiam verborum; an quia stultus esset, taceret: Nemo, inquit, stultus tacere potest.
48 coctus, dit is een verkeerde lezing van Theocritus*.
| |
87
1 vgl. Seneca. Ep. 106.
3 Ibidem, Ep. 76.
4 Ibidem, ‘De quattro virtutitis’ c. 1.
6 Ibidem, c. 3.
16 Ibidem, Ep. 40.
20 Ibidem, Ep. 42.
25 cloester, volgens de Lat. tekst was dit Afflighem**.
27 monic, volgens Colvenerius betreft het hier Radulphus Tacens*, vgl. Notae 58.
35 vgl. Wijsheid 16 (OT).
38 vgl. Jakobus 3:6 (NT).
39 vgl. Spreuken 15:28 (OT).
40 vgl. Jezus Sirach 20:7 (OT).
46 ysayas, vgl. Jesaja* 30:15 (OT).
48 vgl. Spreuken 26:5 (OT).
| |
88
4 Vrij naar Spreuken 26:20 (Als er geen haat meer is, gaat het vuur uit; als er geen laster meer is, houdt de ruzie op).
10 pirrus, Pyrrhus*; dit verhaal is ontleend aan Valerius Maximus l. 5:1.
23 Lat.: Pax inter eas praecipua. - (Niet geïdentificeerd).
24 vgl. Hebreeën 12:14 (NT).
28 vgl. <De Civitate Dei>, 19, 13.
40 vgl. Job 7:4 (OT).
42 vierden boke der coninghe, tegenwoordig II Koningen, 9:22 (OT).
47 vgl. Hooglied 8:10 (OT).
| |
89
1 vgl. Augustinus, Serm. 167.
9 vgl. Spreuken 21:21 (OT).
11 vgl. Jeremia 29:7 (OT).
13 vgl. I Koningen 2:36 (OT).
15 vgl. Lucas 2:13-14 (NT).
16 vgl. Seneca, Ep. 57.
24 Ibidem, Ep. 62.
32 vgl. Marcus 9:50 (NT).
33 vgl. Augustinus, Serm. 167.
36 vgl. Spreuken 16:7 (OT).
38 vgl. Deuteronomium 29:17 (OT).
| |
| |
41 vgl. Romeinen 12:17 (NT).
42 vgl. I Korintiërs 14:33 (NT).
43 vgl. Psalm 120:6 (OT).
46 vgl. Filippenzen 4:7 (NT).
49 vgl. Johannes 1:18, en I Johannes 4:12 (NT).
51 vgl. Matteus 11:27 e.v. (NT)
| |
90
3 Augustinus, Confessiones 13.
4 vgl. Jesaja 26:12 (OT).
5 Augustinus, Confessiones 13, 35.
8 vgl. Psalm 4:9 (OT).
9 vgl. Hebreeën 12:14 (NT).
12 Seneca, Ep. 103.
16 Ibidem, Ep. 88.
19 Ibidem, Ep. 54.
21 Ibidem, Ep. 52.
23 Ibidem, Ep. 32.
28 Ibidem, Ep. 45.
32 coninck philippus, Filips II Augustus* van Frankrijk (1165/1180-1223).
34 vgl. Genesis 16:12 (OT).
52 vgl. Wijsheid 5:17 (NT).
| |
91
3-5 Lat.: Pro convehendis floribus rixa quadoque inter apes fit: sed interiectu pulveris, aut fumo, tota discutitur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 17: 58.
9 vgl. Hooglied, 2 en 7; Jezus Sirach, 24:17 (OT).
12 Augustinus, Confessiones 8, 11.
19 Noe, Noach*, vgl. Genesis 6:9 en 7:1 (OT).
20 abraham*, vgl. Genesis 15:6; ysaac, Isaak*, vgl. Genesis 22:7 (OT).
21 iacob, Jakob*, vgl. Gen. 29; iosep, Jozef*, vgl. Gen. 39 en 40; moyses, Mozes*, vgl. Numeri 12:3 (OT).
22 iosue, vgl. Jozua* 1 en 4:10; samuel*, I Samuel 12:1-5; dauid*, II Samuel 6:21 (NT).
23 elyas, Elia* (9de e.v. Chr.), profeet, vgl. I Koningen 19:14 (OT).
23-24 ezeechyas, Hizkia*, zoon van Achaz*, vgl. II Koningen 20:2-3.
24 iosyas, Josia* (640-609), profeet, vgl. II Kon. 23:25; iob, Job* 1 en 2 (OT).
25 daniel*, profeet, vermoedelijk levend tijdens Antiochus IV (175 - ca. 164 v.Chr.); vgl. Daniel 1:8; 9:3; 10:3; thobias, Tobit* 1:2-3; 2:39, en 4 (OT). Deze profeet wordt vaak in verband gebracht met de wederopstanding van Christus. Hij is de eerste die de uitdrukking ‘mensenzoon’ gebruikt (7:13). Hij wordt naast Noach en Job geplaatst in Ezechiël 14.14.
25-26 yzayas, Jesaja* (8e e.v. Chr.), profeet; vgl. boek Jesaja.
26 iheremijas, Jeremias* (ca. 650 - ca. 590), profeet; vgl. Jeremias 1:1-10 (OT).
29 marien, Maria*, vgl. Lucas 1:1-10 (NT).
31 iohannes baptisten, Johannes de Doper*, vgl. Johannes 1 (NT).
32 petro, Petrus*, vgl. Lucas 22:31 (NT).
33 magdalenen, Maria Magdalena*, vgl. Lucas 7:48 en 50; paulo, Paulus*, vgl. I Korintiërs 4:15-17 (NT).
37 een gheestlic licham Cristi, vgl. I Korintiërs 12:27.
43 vgl. Matteus 18:1 (NT).
50 vgl. Romeinen 14:13 e.v. (NT)
51-52 vgl. I Korintiërs 12:4 (NT).
| |
92
2 vgl. Jezus Sirach 10:9 (OT).
3 Seneca, De ben. 3, 28.
| |
| |
6 Ibidem, Ep. 85.
9 vgl. Jakobus 4:14 (NT).
11 Lat.: Verarum apum singulae habent aculeum, sed eo nihil mitibus nocent: si qui vero sudores amaros habent, et ex natura foetidi sunt, hos persequuntur et pungunt. - (niet geïdentificeerd)
15 Hijr voer, in hoofdstuk I, 4 (p. 63).
22 Augustinus, Regula c. 20.
25 Benedictus, Regula c. 23.
28 vgl. Matteus 18:15-17 (NT).
33 vgl. Ezechiel 3:18 (OT).
35 vgl. Genesis 4:9 (OT).
41 vgl. II Timoteus 4:2 (NT).
43 vgl. Psalm 90:17 (OT).
44 vgl. Exodus 7:10 (OT).
46 vgl. Spreuken 28:23 (OT).
48 vgl. Galaten 6:1 (NT).
| |
93
5 Arestotiles (vert. van 'Philosophus): niet Aristoteles, maar Seneca, Ep. 25.
11 Ibidem, Ep. 29.
14 Ibidem, Ep. 101.
27-28 sunte victoers kerken, het regulierenklooster St. Victor** te Parijs.
29 hugo, Hugo van St. Victor* (+ 1141).
| |
94
3 vgl. Jesaja 56:10 (OT).
8 vgl. Psalm 2:9 (OT); Apokalyps 2:27; 12:5; 19:15 (NT).
13 de prophete, vgl. r. 8.
29 Jn leste van desen capitel, namelijk het tweede deel van de hoofdstuktitel (meer so wy - - - - steken).
42 vgl. Psalm 139:22 (OT).
43 vgl. Psalm 119:53.
51 Lat.: Apes, quae aculeum perdunt, mella de cetero facere non possunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18: 60.
52 vgl. Rechters 14:18 (OT).
| |
95
8 prophete, vgl. Jeremia* 48:10 (OT).
42-45 Lat.: Sunt et apes rusticae, espectu horridae, multo iracundiores; sed labore et opere praestantes. Illae aliquando in tantum adacto aculeo pungunt, ut intestinum sequatur, et tunc illico moriuntur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18: 59-60.
50 vgl. Handelingen 19:2-3 (NT).
51 vgl. Matteus 3:4 (NT).
| |
96
3 martha*, vgl. Lucas 10:40 (NT).
11 vgl. Matteus 18:6 (NT).
17 Na schande, volgt in de Lat. tekst nog: De his autem quorum reprehensiones vel mordicitates odii sequitur intestinum, exemplum nostri temporis audiamus.
19 iacob van vitricao, Jacob van Vitry*; hijr to voren, vgl. p. 43, r. 32.
26 vgl. Lucas 10:16 (NT).
| |
97
24 tarentinus*, deze persoon wordt genoemd in een verhaal in <Facta et dicta memorabilia> van Valerius Maximus, boek 4, 1.
28 Na wolde, volgt in de Lat. tekst: Nihil enim est tam praeclarum, tamque magnificum, quod non defideret temperantiae moderamen. Proinde quid Philosophi sentiant super eo, quod iniuria dimittenda fit proximis, videamus.
36 vgl. Seneca, <Liber de Clementia>, c. 5.
37 () Bij deze plaats staat wel een correctieteken, maar de correctie ontbreekt.
| |
| |
41 vgl. Seneca, Liber de beneficia, 5, 1.
44 vgl. Seneca, Liber de Clementia, c. 5.
| |
98
3-5 Lat.: Inter omnia genera animalium illud supra modum mirabile est, quod apes communem habent sobolem, et eis communis est fructus; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
10 vgl. I Korintiërs 13:5 (NT).
12 vgl. I Samuel 13:14 (OT) en Handelingen 13:22 (NT).
14 vgl. II Samuel 24:15.
16 vgl. II Samuel 15:13 e.v.
22-24 vgl. I Korintiërs 1:12 (NT).
26-29 Waer omme - - - ghijn droch in en is, vgl. Johannes 1:47 e.v. (NT)
30 vgl. Handelingen 4:13 (NT).
31-33 vgl. Augustinus, Tract. 7.
36-37 iordanus, Jordanus van Saksen*, (* in de buurt van Mainz ca. 1185-1237), was de eerste opvolger van St. Dominicus*; AASS 13 februari II (720 e.v.). Hij ontmoeette D. tijdens zijn studie te Bologna**, en trad in 1217 bij de dominicanen in. Hij werd geplaatst in Parijs** (1220) tegelijk met Hendrik* van Keulen en Leo. Hij werd meteen tot prior van Lombardije** benoemd; na de dood van Dominicus (1221) was hij algemeen overste. Tijdens de terugkeer van een visitatie in het H. Land stierf hij bij een schipbreuk. - In 1219 waren er ca. 30 broeders in Parijs, in 1223 al meer dan 120; tevens was er al sinds 1219 een vestiging in Orléans**. In 1226 waren er 21, in 1228 40 novicen in Parijs, waarvan sommigen reeds de magistergraad bezaten; JvS, 53, 113 114; Hinnebusch t.a.p., 315; Vicaire, ‘Dominique et ses prêcheurs’, 377-378; R. Brooke, ‘The coming of the friars’, 98.
| |
99
3 Lat.: Mira apes amicitia foventur invicem.
5 vgl. Johannes 15:15 (NT).
6 vgl. Jezus Sirach 37:6 (OT).
8 vgl. Spreuken 17:17 (OT).
10 Niet Arestoteles, maar Seneca, Ep. 6 (vgl. p. 95, r. 5).
12 Seneca, Ep. 7.
22 Ibidem, Ep. 9.
25 Ibidem, Ep. 3.
42 Zie de aant. bij Biënboec, 315 noot 3.
| |
101
16-17 Lat.: Sunt apes hospitalitatis virtuti deditae: apes enim extraneas, dummodo bonae et mitis natuerae sint, secum recipiunt.
18 vgl. Genesis 19:1-2 (OT).
19 Ibidem 18:1-5.
21 vgl. Hebreeën 13:2 (NT).
24 vgl. I Petrus 4:9-10 (NT).
| |
102
33-35 Lat.: Cum plura genera animalium cupida sint et avara, apum genus nulli avaritiae spurcitiis scatet, sed super beneficium gratulatur.-
36 vgl. Jezus Sirach 10:10 (OT).
38 vgl. Efeziërs 5:3-5 (NT).
41 vgl. Seneca, Ep. 109.
44 maghet, Lat. ancilla, dienstmaagd.
47 vgl. Seneca, Ep. 19.
49 Ibidem, Ep. 73.
| |
103
1 vgl. Seneca. Ep. 15.
3 dyogenes, Diogenes van Sinope* (Cynicus, ca. 400 - ca. 324).
6 vgl. Seneca, De Beneficia, c. 33.
9 Dit verhaal wordt ook verteld door Stefanus van Bourbon/Etienne de Bourbon, die het omstreeks 1240 plaatst, Biënboec 17, 266. Stefanus woonde in het klooster in Lyon**, waar ook Humbert* thuishoorde; hij is de
| |
| |
auteur van een onvoltooide exempelreeks over de 7 gaven van de H. Geest, vgl. A. Lecoy de la Marche, <Analecta historiques, légendes et apologues tirés du recueil inédit d'Etienne de Bourbon> (Parijs 1877), in <Tractatus de diversis materiis praedicabilibis>, welk werk waarschijnlijk 1258 is aangeboden aan het AK te Toulouse, JvS, 42-43, 79-80.
31-33 Lat.: In apibus quasi habitualiter totius virtutis insigne reperies, et quae in aliis animalibus singulatim sparsa videntur, in istis natura mater propensiori beneficio congregavit.
35 vgl. Spreuken 31:29 (OT).
44 vgl. Seneca, Proverbiis, Ep. 72.
45 Ibidem, Ep. 91.
46 Ibidem, Ep. 93.
50 Ibidem, Ep. 95.
| |
104
4 Na becant, volgt in de Lat. tekst: Virtus et aliorum scientia est, et sui. Discendum est de ipsa ut et ipsa discatur. Non contingit tranquilitas, nisi immutabile quid certumque adipiscaris: et hoc Deus est. Ex animo illum, non quia necesses est sequor. Unde hominis bonum ipsa virtus est, quae inter hanc fortunam et illam, id est, inter adversa et prospera, superba incedit cum magno utriusque contemptu. Neminem aestimamus eo quod est, sed adiicimus illi, et ea, quibus adornatus est. Atque cum voles veram hominis aestimtionem inire, et scire, qualis quantusque sit, nudum inspice, ponat patrimonium, ponat honores, et alia fortunae mendacia, corpusque ipsum exuat, animum intuere, qualis, quantusque sit, alieno, an suo magnus. Corpus multis eget, ut valeat: animus ex se crescit, seipsum alit, se exercet. Quid tibi opus est ut fis bonus? Velle. (vgl. Seneca, Ep. 77, 97, 10).
8 Ibidem, Ep. 67.
9 Na ere, volgt in de Lat. tekst: Virtuti retroire, non licet: quidquid intingit, in similitudinem sui adducit: Quidquid tractavit, id amabile, conspicuum, mirabile facit. Omnis virtus in modo est, modus certa mensura. Virtutem materie non mutat, nec peiorem facit dura et difficilis: nec melior est hilaris et laeta.
13 Na meer, volgt in de Lat. tekst: Virtus non potest maior et minor fieri, unius staturae est (Seneca Ep. 72); daarna: Ep. 74. - catho, Cato*.
23 vgl. Seneca, Ep. 31. Tussen si, en Alse, volgt nog in de lat. tekst: Sapiens nihil se minoris vitae conqueritur, quam quod virtutes eius spacio breviore clauduntur. Perfecta virtus est, aequalitas et tenor vitae per ombia sibi consonans.
45 vgl. Seneca, De Beneficia 3, 18.
| |
105
7 vgl. Lucas 18:19 (NT).
28-30 Lat.: Sunt et inter apes diversa quaedam officia: Aliae struunt, aliae poliunt, aliae suggerunt, aliae distribuunt ex eo quod allatum est; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 22.
39 sunte augustinus ende sunte benedictus regule, vgl. Augustinus, Regula, c. 20, 23, 31, 38; Benedictus, Regula, c. 2, 3, 31.
43 vgl. Matteus 25:21, 23 (NT).
49 Lat.: Videres omnes certare de munere; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
| |
106
1 vgl. Lucas 18:19 (NT).
10 vgl. Exodus 35:22-29 (OT).
13 vgl. Marcus 12:42 (NT).
14 vgl. Handelingen 10 (NT).
15 vgl. Matteus 36:7 (NT).
16 vgl. Romeinen 15:14 e.v. (NT)
24-25 vgl. Exodus 23:16; 34:26 (OT).
26 vgl. Matteus 25:11-12 (NT).
| |
| |
33 Plinius de meyster, Plinius Maior*; boke van der naturen, <Liber Naturalis Historia>; 29 c. 4.
38 vgl. Jesaja 58:7 (OT).
48 willem, Willem van Dongelbert* (ca. 1165-1242), cist., in 1221 abt van Villers, vanaf 1238 van Clairvaux**, vgl. <Monasticon Belge> IV 373.
50-51 wolter, Walter van Trier* wordt in 1260 samen met Gerard van Huldenberg, eerder prior van Leuven**, genoemd als executeur - testamentair van Hendrik III van Brabant (+ 1261), vgl. E. van Even, ‘Louvain dans le passé et dans le présence’, 412-414.
52 wthof, volgens de Lat. tekst was deze uithof Hex** (bij Tongeren, in het graafschap Loon**).
| |
107
10 camer, Lat. conclavi.
30 claren dale, Clairvaux**.
33 Dit voorgenomen concilie in 1240 in Lateranen werd wel door paus Gregorius IX* aangekondigd, maar het kon niet plaats vinden, omdat Ezzelino* van Verona, de schoonzoon van Frederik* II van Hohenstaufen, de deelnemers de doortocht onmogelijk maakte. Abt Willem werd in 1239 op weg naar Rome gevangen genomen en stierf kort na zijn vrijlating (1242); zie p. 106, r. 48.
| |
108
23-24 den souen ghetiden, de zeven kerkelijke getijden.
31 In de VJ komt eveneens een exempel voor waarin St. Maarten een rol speelt, vgl. Godding t.a.p., 310.
| |
109
5 Het woordgebruik herinnert aan Lucas 5:5 (NT).
11 corde, de franciscanen gebruikten een koord als gordel, in tegenstelling tot de dominicanen, die een leren riem hadden. Door het koord aan het net te binden kwam dit veel verder in het water terecht (en misschien was de broeder nogal omvangrijk?). Vermoedelijk was Thomas nog subprior, in welke functie hij was vrijgesteld van de gemeenschappelijke deelname in het binnenhalen van de oogst. Door te gaan vissen maakte hij zich toch verdienstelijk; vgl. Inl., hfst. 2, noot 135; over de functie, Hinnebusch, ‘The history of the dominican order’, 345.
18 vgl. Nehemia 8:11-12 (OT).
21 maestrecht, Maastricht**, waar de dominicanen zich in 1254 gevestigd hadden; vgl. S. Wolfs, <Studies over de Noordnederlandse dominicanen in de Middeleeuwen> (1973) 17-18. In Colvenerius' BUA staat ‘Traiecto’ (Utrecht), maar in de Notae, 67, wordt toegelicht dat ‘Traiectum superius’ (Maastricht) is bedoeld.
22 ghwinardus, Guinandus* (Wijnand), vgl. Colvenerius, Notae, 67. Aangezien het dominicanenklooster pas in 1254 te Maastricht werd gevestigd, kan G. niet in 1235 zijn overleden, vgl. Biënboec, 305, noot 2.
29 iordanus, Jordanus*.
31 op den rine en op de mase in dueschlant, volgens de Lat. tekst was dit langs de Rijn** en de Moezel**.
| |
110
11 Dit verhaal gaat terug op een tekst van Jacob van Vitry*, gedeeltelijk afgedrukt in Biënboec 306-307.
12 ade van belouigher, Ada van Belomeir* (niet geïdentificeerd).
28 aelheit greuinne van carnaten ende blesen, Aleida*, gravin van Chartres** en Blois**, vermoedelijk een dochter van Theobald IV* (1201/1222-1253).
29 een exempel vertellet van eren older uader segende, Lat.: mihi de avo suo retulit, dicens - -; vermoedelijk betreft het hier de voorvader Theobald III* (+ 1218); vgl. ook p. 24, Ex. 18.
45 vgl. Lucas 6:30 (NT).
47 Dit verhaal komt eveneens voor in <Dialogus miraculorum> lib. 8, 31, zoals Colv. meedeelt. Vgl. ook Biënboec 310.
| |
| |
| |
111
13 vgl. II Timoteus 4:8 (NT).
26 philosophen, volgens Colvenerius zou dit een aanhaling van Seneca in <De Providentia> uit de <Mimus> van Publilius Syrus' betreffen.
36 vgl. Seneca, Epistola 82.
41 Ibidem, <De Beneficia> l. 2, c. 1.
| |
112
1-29 vgl. Seneca, <De Beneficia> l. 1, c. 7; l. 2, c. 11; l. 6, c. 9; l. 4, c. 10, 11; l. 1, 11; l. 2, c. 14; l. 4, c. 10, 11, 12.
39-41 Lat.: Videres alias invigilare quaerendo victualia, alias de custodia esse sollicitas, et diligentem custodiam adhibere; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
48 den rechtuerdighen iosep, Jozef*, echtgenoot van Maria*; vgl. Matt., 2:19-20 (NT).
52 vgl. Matteus 18:7.
| |
113
2-4 closter van vacellen, Vaucelles**. - ene mole - - - verkene: de cisterciënsers onderscheidden zich door landbouwkundige experimenten, in het bijzonder wat molens betreft.
8 lambertus, Lambertus* bijgenaamd Pater noster.
12-13 We segen - - -tenten, vgl. p. 115, rr. 19-20.
25 achor, Achan*, gestenigd in het dal Achor, vgl. Jozua 7 (OT).
28 attrabaten, Arras**.
31 wolterus van biamunt, Walter van Beaumont* (+ 1221). Dit verhaal vertelt Thomas eveneens in de VJ, vgl. Godding t.a.p., 298.
39 abbet van vilaer, abt van Villers**.
42 namerick, Namen**.
| |
114
11 wolterus, Walter* van Utrecht (+ 1221), abt van Villers** (1214-1221). vgl. Hinnebusch, ‘The dominican order’, 298.
25 vgl. Genesis 12:11-20; Gen. 20; Gen. 26:7; Gen. 27 (OT).
29 vgl. Matteus 5:20 (NT).
36 cameric, Kamerijk**/Cambrai.
43-44 secht arestoteles, vgl. Seneca, Epistola 80.
45 Ibidem, Ep. 79.
47 Ibidem, Ep. 34.
50 Idem, <De quattro virtuti> c. 3.
| |
115
3 vgl. Seneca, <De Beneficia> 6 c. 30.
9 Ibidem, 6 c. 33.
19-20 Lat.: Videres de castris alias esse sollicitas, et diligentem custodiam adhibere; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
26 vurighen, is gecorrigeerd uit ‘wrighen’.
38 vgl. Lucas 12:2 (NT).
43-44 Lat.: Quibus est earum adolescentia, ad opera exeunt: seniores intus operantur; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
46 hijr to voren, namelijk in de hoofdstukken VII, VIII en IX (Colv. VIII, IX en X).
48 yozias, Josia*, vgl. II Koningen 22:1 (OT).
49 viij iaer, dit is ook conform de lezing in de KBS - Bijbel.
50 vgl. Job* 31:15 (OT).
| |
116
1 in vlanderen, in Torhout** in Vlaanderen.
2 achas*, + 11 juni 1220; vgl. Biënboec 270, noot 4, en 365, noot 3.
| |
117
5 vgl. Wijsheid 4:11 (OT).
9 den ghemenen consilium, Vierde Concilie van Latheranen (1215).
22 vgl. Psalm 139 (OT).
29 prediker orde: vermoedelijk trad de vader in bij de dominicanen te Brugge**, die zich daar in 1234 hadden gevestigd; vgl. Meersseman t.a.p., 71, en Simons, ‘Stad en apostolaat’, 138.
| |
| |
34 flankebert, volgens Colv. Frankenberg**, in Sauerland (Westfalen); andere Mnl. hss. geven doorgaans Blankenberg, of Blankenbert.
35 coninc van vranckrike eren mach, deze verwantschap is niet achterhaald.
39 iordanus, Jordanus van Saksen* woonde van 1220-1221 in Parijs**; als algemeen prior (ordemeester, 1222-1237) bezocht hij vrijwel altijd de kapittelvergaderingen, die afwisselend in Bologna** en Parijs werden gehouden (tot 1245).
| |
118
22 dederic, Theodericus* de mooie Duitser (niet geïdentificeerd).
43-44 sins neuen iohannes, Johannes Evangelist, vgl. Johannes 19:26 (NT).
| |
119
20 vgl. Klaagliederen 3 (OT) en Matteus 11:29 (NT).
24-26 Lat.: Integritas est cunctis apibus corporis virginalis; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI; vgl. ook Plinius, Nat. Hist. XI, 16:46: apium enim coitus visus est numquam.
42 vgl. Exodus 23:26 (OT).
44 vgl. Deutronomium 7:14 (OT).
46 yepte, Jefta*; vgl. Rechters 11:37 (OT).
49 vgl. Jesaja 11:2 (OT).
| |
120
1 vgl. Matteus 21:18 e.v. (NT)
2 vgl. Matteus 7:19.
7 vgl. Matteus 11:11.
18 vgl. Psalm 45:10 e.v. (OT)
20 vgl. Matteus 5:16.
| |
121
40 anderhalf hundert aue marien, hetzelfde aantal (3 × 50) Weesgegroeten omvat het bidden van de rozenkrans. Deze devotie werd zeer aanbevolen door de dominicanen; Thomas gebruikt het woord ‘rozenkrans’ (nog?) niet.
49-50 dree alte schone mantelen, een verwijzing naar het scapulier, dat bestaat uit drie aan elkaar bevestigde lappen stof, waarvan één achter en twee voor over de schouders worden gehangen.
| |
122
17-18 enghelschen grute in dren quinquagenen, drie maal vijftigtal Weesgegroeten (het Weesgegroet is afgeleid van de begroeting van Maria door de engel Gabriël in Lucas 1:28, en van Elizabeth in Lucas 1:42).
19-22 den guldenen iaer, Heilig Jaar, Jubeljaar (Hebr. jowal, vrijlating). Vgl. Leviticus 25:8 en Numeri 36:4 (OT); vgl. ook Inl. hfdst. 6, noot 24.
23-27 adam* van St. Victor (ca. 1110-1192), een der belangrijkste dichters van middeleeuwse kerkliederen. In de Lat. tekst zijn de beginregels als volgt: Salve mater pietatis, Et totius Trinitatis, nobile triclinium.
| |
123
44-45 mechteldis, Machteld* van Hakkeborn, vgl. Inl., hfdst. 5, noot 10. Dit exempel is door de vertaler zelfstandig toegevoegd.
| |
124
25-27 Het is opvallend, dat in de vergaderingen van het AK in 1255 en 1256 wordt bepaald, dat bijzondere eerbied dient te worden betoond tijdens het bidden van de geloofsbelijdenis bij de woorden ‘ex Maria virgine et homo factus est’; Reichert, ‘Acta capitularum’, 77, 83.
27-28 vgl. Hooglied 7:11 (OT).
31 vgl. Deuteronomium 21:23 (OT); Galaten 3:13 (NT).
32 vgl. Filippenzen 2:9 (NT)
35 vgl. Lucas 18:19 (NT).
36-37 vgl. Filippenzen 2:10. Vanaf vp dat - - - namen, ontbreekt in het Lat. afschrift uit Dordrecht (LB).
39 Na verblijdet, zijn zes exempels uit de editie van het BUA van Colv. niet in deze vertaling opgenomen. Men vindt de inhoud van deze Mariaverhalen in Vert. II grotendeels afgedrukt in Biënboec 297, 95, 223, 107-108, 81-83, 107.
44 vgl. Lucas 1:29.
| |
| |
| |
125
5 vgl. Psalm 94 (OT).
9 vgl. Lucas 12:8 (NT).
10 vgl. Lucas 15:7.
14 Na tranen, volgt in de Lat. tekst: Audias lector, si miraris, ausculta verissime et expertissime dici. Quid mirum mater?
25 vgl. I Korintiërs 1:20-21 (NT).
35 enen huse van der prediker orden, het dominicanenconvent te Turijn** (apud Turinum).
49 seuen wrijghe klote ghelijck sternen, vgl. Apokalyps 4:5, en 1:12, 16, 20 (NT). In de VJ vergelijkt Thomas zeven regulieren van Cantimpré** met zeven sterren, vgl. Godding ed., 273. Humbert van Romans* schreef eveneens een legende over zeven sterren, vgl. Brett, ‘Humbert of Romans’, 95.
| |
126
15 vgl. II Korintiërs 6:15 (NT).
23 Deze gebeurtenis wordt eveneens verhaald in de <Dialogus Miraculorum> II, 25, gedeeltelijk afgedrukt in Biënboec 228-229.
39 collen, Keulen**; louen, Leuven**. In Keulen was al sinds de vierde eeuw een joodse gemeenschap aanwezig, die zich tot het belangrijkste handelscentrum in Noord - Duitsland had ontwikkeld. Ook in Brabant woonden van oudsher zeer veel joden De stad Leuven lag aan de landweg van Brugge** naar Keulen. Een brief van Thomas van Aquino* aan gravin Aleida* betreffende de interpretatie van de bepalingen ten aanzien van joden in het testament van Hendrik III* van Brabant, vindt men in vertaling afgedrukt in: J.J. Dalberg, ‘De positie der joden in West - Europa tijdens de Middeleeuwen; hun vestiging en verblijf in deze streken’, in <Geschiedenis der Joden in Nederland> (1940), 46-149.
41 meister rener, Lat. reineri, Reinier*, kapelaan van Hendrik I* van Brabant (1190-1235), volgens Caesarius van Heisterbach in <Dialogus Miraculorum> l. 2, c. 26.
| |
127
10 ouer ryn, over de Rijn naar Keulen.
21 vgl. I Koningen 19:7 (OT).
22-23 katherina*, vert. van het Hebr. ‘Rachel’, de zuivere.
30 nunnencloester, volgens de Lat. tekst Parcus dominarum, Vrouwenpark** bij Brussel; vgl. Hinnebusch, 263, 266.
36 den hertoghen van brabant, Hendrik I van Brabant*.
37 bisscop van ludic, de bisschop van Luik was Hugo van Pierrepont* (1200-1229); den pawes honorius, Honorius III* (1216-1227).
| |
128
1-4 bisscop van ludic, vgl. 127, 37. - Volgens de legende wist ook St. Katharina van Alexandrië (4de eeuw) op 18-jarige leeftijd het geloof op zo'n overtuigende wijze uiteen te zetten tegenover 50 wijsgeren, die door keizer Maxentius waren bijeengeroepen om haar te ondervragen, dat allen zich bekeerden en nog vóór haar de marteldood stierven. Sinds zij door de Parijse faculteit als schutsvrouw werd gekozen is zij patrones der wijsbegeerte.
5 sunte lambertuskerke, kerk van St. Lambertus** te Luik.
23 purren menschen, houdt dit verband met haar naam, Katharina, de pure/zuivere (van katharsis)? vgl. 127, 22-23.
33 vgl. Hooglied 2:2 (OT).
| |
129
22 conradus, deze dominicaan is niet geïdentificeerd; pawes, vermoedelijk Alexander IV* (1254-1261).
| |
130
1 der kerstenen de se bekande alre rikest ende eerberst to wesen, is een bepaling bij de dope in de vorige regel.
20 conradus, vermoedelijk Conradus van Hochstaden* (1237-1261).
| |
| |
24 In verband met het voorgaande kan het jaartal 1265 niet juist zijn, ofschoon dit in overeenstemming is met de meeste onderzochte Lat. tekstgetuigen. Bovendien was het BUA vóór 1263 voltooid (vgl. p. 5, r. 7).
28-29 Volgens de Lat. tekst (anno praesenti) schreef Thomas dit verhaal in 1261. De enige andere bron is het joodse <Nürnberger Memorbuch>, S. Salfeld ed., 15, 128, dat 1267 vermeldt. Het dorp in duischlant is volgens de Lat. tekst Pforzheim** (Baden - Württ.)
39 van den visschers gheuunden: Kaufmann merkt op, dat de schippers van Pforzheim na deze gebeurtenis van de markgraaf het voorrecht hadden verkregen van wachtvrijheid ‘zo lang zon en maan zouden schijnen’, en op Vastenavond mochten zij in optocht met wapens en muziek door de stad trekken, en de stad zou deze dag uitsluitend door hen worden bewaakt, vgl. <Thomas von Chantimpré> 97. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat de schippers een belangrijke economische functie bezaten in verband met het veer.
42 marckgreue van baden, vermoedelijk Frederik I*, die later tegelijk met Konradijn van Hohenstaufen in 1268 zou worden onthoofd; vgl. Kaufmann t.a.p.
| |
131
5 de ioden worgheden sick vnder een, een dergelijke daad werd algemeen als een schuldbekentenis beschouwd.
9-12 Het gebruik van mensenbloed als geneesmiddel is voor iedere jood zeker zo onmogelijk als het eten van varkensvlees; zie hierover ‘Een zeldzaam teken van begrip’, SE 87 - 106. Het is overigens merkwaardig dat Thomas niet herinnert aan de soortgelijke jodenbeschuldiging in Valréas (Vaucluse) in 1247, waar een tweejarig jongetje dood in de gracht was gevonden, dicht bij een watermolen. De joden waren met moeite hiervan vrijgepleit, toen bleek dat de voornaamste aanklager een van hun grootste schuldenaren was. Eerder, in 1237, waren in Fulda vijf zoons van een molenaar vermoord, waarna 34 joodse mannen en vrouwen werden omgebracht, voor het eerst op aanklacht dat zij christenbloed als geneesmiddel nodig hadden, vgl. H.L. Strack, ‘Das Blut im Glauben und Aberglauben der Menschheit’, <Schriften des Institutum Judaicum in Berlin> 14 (2de herziene druk; Leipzig 1911). Keizer Frederik II* had vanuit Sicilië deze bloedbeschuldiging heftig bestreden, maar zoals bekend had Thomas voor deze ‘prelaat’ geen goed woord over.
13 vgl. Matteus 27:24-26 (NT).
16 enen sermone, waarschijnlijk bedoelt Thomas het tractaat <Adversus Judaeos> van Augustinus, Migne PL, XLIII. Deze preek was geschreven om de Romeinen vrij te spreken van de veroordeling van Christus als koning der Joden. Lit.: B. Blumenkranz, <Die Judenpredigt Augustinus> (Parijs 19672).
18 vlecke des bloetganges, het is niet duidelijk wat Thomas hiermee bedoelt; het zou een veel voorkomende darmkwaal zijn in mediterrane gebieden. In het <Traktaat over de Passie> wordt nog het volgende meegedeeld: Alsoe si begherden, soe es hen ghesciet, want tot den dage toe van heden hebben si ende hare kyndere niet allene de scult des bloets inder toecomender tijt inder ewigher verdoemnissen haerre zielen, maer oec inder ieghenwoerdegher tijt in eender scaemeliker ziecten, die si liden in elker manen loop achter van den lope des bloets in den lichame. Ende van deser ziecten en moghen si niet ghenesen, het en si datsi mids den doepsele ghewasscen werden inden bloede cristi, gelijc datment dickent heeft ondervonden. - (citaat uit H. Bovenkerk, ‘De joden gezien door middeleeuwse en zestiende-eeuwse schrijvers’, <Geschiedenis der joden in Nederland>, 136.
| |
| |
22 enen den alre gheleerdesten ioden, het kan zijn dat hiermee de joodse proseliet, de franciscaan Nicolaas Donin uit La Rochelle is bedoeld, die de paus attendeerde op enige opmerkelijke passages in de Talmud met betrekking tot het christelijk geloofsgoed; vgl. Inl. 2.4.2.
23-24 In 1241, toen volgens de joodse jaartelling het jaar 5000 naderde, ontstond er veel beroering onder de joden, vooral in het Rijnland, waar een jood zich voor messias uitgaf; vgl. A. von den Brincken, ‘Das Rechtfertigungsschreiben der Stadt Köln wegen ausweisung der Juden im Jahre 1424’, in: <Köln, das Reich und Europa> (Keulen 1971) 308.
38 richardus van noerweghen, volgens de Lat. tekst Richard van Normandië*.
40 scriften een vaders van der prediker orden, in de Lat. tekst ‘in Belvaco’; vermoedelijk betreft het hier de <Speculum Historiale> (1244) van Vincentius van Beauvais* (+ 1256).
| |
132
1-9 Een soortgelijke verklaring komt voor in Dial.Mir., lib. 7, c. 59; gudesdach, woensdag.
20 hochtijd - - -hemmeluart, 15 augustus.
31-32 sine kappe, zijn reismantel met capuchon.
37 Wanneer men in aanmerking neemt dat in sommige gevallen grote aantallen bedelbroeders de overtocht moesten maken, zoals in 1250 en 1263 voor het bijwonen van het Algemeen Kapittel te Londen, is de terughoudendheid van de schipper verklaarbaar. In 1250 moesten ongeveer 400 dominicanen naar Engeland worden overgezet, zoals Matthew Paris meedeelt, en in 1263 gaf Hendrik III van Engeland 700 habijten aan de Holborn priorij; vgl. Hinnebusch, ‘The history of the dominican order’, 184. - Ook Christine Mirabilis* liep in Luik** over de Maas, vgl. VC, I, 10; Maria van Oignies* deed hetzelfde over de Sambre, vgl. VJ, II, 9 (Godding ed., 291) en SVMO, II, 9 (AASS iunii IV, 670).
| |
133
7 foni, het cisterciënserklooster Foigny**. een verwant verhaal komt eveneens voor in de Dial. Mir. 7: 29.
36 wolterus, Walter van Mesenburg*/van Trier.
37-38 houet kerken van treer, Domkerk van Trier**. De aartsbisschop behoorde tot de drie geestelijken - keurvorsten van het Duitse rijk.
41 lesemeister, lektor. In ieder dominicanenklooster behoorde een magister in artium te zijn voor verder onderricht en preekbegeleiding van de broeders. Dikwijls was dit de subprior, vgl. JvS, 138.
41-44 Dese... slaepcamer; het is mogelijk dat Walter de hertog in Leuven** bezocht, maar het kan natuurlijk ook een andere machthebber elders betreffen. Het is echter opvallend dat Thomas met hem in een kamer sliep, hetgeen een leidende functie (subprior) veronderstelt; doorgaans beschikten zelfs kloosterpriors niet over een eigen slaapkamer binnen de dominicanenorde, vgl. Hinnebusch, ‘The history of the dominican order’, 354. Over Walters benoeming tot executeur - testamentair van Hendrik III, vgl. p. 106, r. 50.
50-51 ghebenedijt - - bukes: de tekst bij Lucas 1:42 luidt: ‘en gezegd is de vrucht van uw schoot’. Eerst later (in Thomas' tijd?) ontstond het gebruik om de naam Jezus toe te voegen. Vgl. ook de aantekening bij p. 124, r. 25.
| |
134
5 wedue was van iunker vrederick des greuen sone van vigennen, de echtgenote van Frederik II* van Vianden, die jong stierf; hij was de zoon van Hendrik I* van Vianden (1220-1253) en Margareta van Courtenay (+ 1270), vgl. A. Neyen, <Biographie Luxembourgeoise> II (1972) 207 213; <Biographie nationale> (Brussel 1894-1895) XIII, 630.
15 des greuen dochter van vigennen, dit was Yolanda* van Vianden (1233-1283), dr. van Hendrik I van Vianden en Margareta van Courtenay; Yolanda was de zuster van Frederik II* van Vianden, zoals blijkt uit p. 136, Ex. 130 (vgl. de toevoeging in de lat. tekst ‘ut postea dicimus’).
| |
| |
44-45 boke van den naturen der dinghe, vgl. NR, liber 4.
46-48 Dit verhaal herinnert aan de gobelins die in het Musée de Cluny te Parijs worden bewaard, ‘La dame 'a la licorne’ (s. 15).
50 kerken to bruggen, de kerk te Brugge**, waar de tand van een narwal werd bewaard, vgl. Inl., hfdst. 2, noot 127. In de Mariakerk te Utrecht waren drie van dergelijke tanden aanwezig.
| |
135
1 Isidorus van Sevilla (+ 636) schijnt de eerste te zijn geweest die de legende in verband bracht met de Annunciatie, vgl. J. Timmers, <Christelijke symboliek en iconografie> (Haarlem 1978) nr. 96.
3 vgl. Daniël 7:14 (OT); de eenhoorn wordt ook genoemd in Dan. 7:7.
7 zodama, Sodoma**, vgl. Genesis 19 (OT).
8 vgl. Numeri 11:1 (OT).
10 vgl. Jesaja 64:6 (OT).
13 vgl. Lucas 1:28 (NT).
21 vgl. Matteus 26:47-50 (NT).
22 vgl. Matteus 28:1-15.
39 Na volghet, vervolgt de Lat. tekst: Multorum haectenus fuit opinio: ut si in mulieribus pudoris sigillum integrum perseveret, habita contritione, et poenitentia iam peracta, dici tamen debeant et credi incorruptae, etiamsi alias corruptae sint, et virginitatis aureolam promereri. Dicam ergo illud, etsi a multis odiosius audiatur, quod ille incomparabilis scientiae Magister Albertu, frater ordinis Praedicatorum et scripsit et dixit. Nullo scilicet modo debere virginem reputari, quam spita sensuum ratione in carnali delectatione fluxus concupiscentiae poluuisset, etiamsi pudoris sigillum intactum incorruptum et integrum conservetur. Alioquin in sexu virili, qui illo sigillo caret, nequaquam virginitatis dignitas haberetur: quod utique dicere impium esset et absurdum (cum beatissimus apostolus et evangelista Ioannes, virgo sit electus a domino, et pro eo inter ceteros magis dilectus. Teneamus ergo quia et in mulieribus, et in viris dignitas virginalis est, et in utroque secu sancti aureolam merebuntur.) In mulieribus vero, etsi verecundius per fluxu concupiscentiae carnalis aliquae in mente corruptae sunt: dum tamen sigillum pudoris a coitu viri integrum perseveret habita contritione et poenitentia de peccatis, consecrari et velari ab episcopis quasi virgines iure possunt. Et hoc quidem fit ad indulgentiam piae matris ecclesiae, quae in casu, verecundiae humanae consulit et pudori. (De tussen haken geplaatste regels zijn in de Mnl. vert. opgenomen).
| |
136
3 Volgens de Lat. tekst vernam Thomas het verhaal van Maria de Gonnelieu*, die bij Kamerijk**/Cambrai woonde.
5 iakelyna, Jakelina*, zuster van de graaf van Apulië, niet geïdentificeerd.
23 greken, Griekenland.
29 cecilien, Sicilië**.
35 Innocentium den derden, Innocentius III* (1198-1216).
46 des greuen dochter van vigennen, Yolanda* van Vianden (1233-1283), vgl. Ex. 126, p. 134, r. 15. Zoals uit haar grafschrift blijkt was zij vanaf 1258 priorin van Marienthal**, vgl. Neyen, t.a.p.
51 mariendale in den stichte van trier, het dominicanessenklooster Mariental* bij Mersch in Luxemburg, behorend tot het bisdom Trier**; vgl. Meersseman, ‘Les frêres prêcheurs et le mouvement dévot en Flandre’, 98, noot 79. Misschien heeft Thomas Y. bezocht op de thuisreis uit Trier** waar hij in 1256 verbleef; hij noemt haar niet als priorin; zie r. 46, en p. 239, Ex. 263.
| |
137
1 (keysers) van rome, Frederik II van Hohenstaufen* (1215/1220-1250), door zijn huwelijk met Isabella van Brienne/van Jeruzalem een verre ver- | |
| |
want van Margareta van Courtenay, de moeder van Yolanda; keysers van greken, Boudewijn II* (1217/1228-1261), broer van haar moeder; princen - van achaien, niet geïdentificeerd; Achaie was toen een Latijnse provincie.
30 vgl. I Korintiërs 7:24 (NT).
34 Haar moeder, Margareta van Namen (+ 1270), was de dr. van Peter van Courtenay (+ 1218) en Yolanda (+ 1219); zij stierf te Marienthal**. Haar grafschrift, opgesteld door Yolanda*, luidt: Haec est avia mea/ soror balduinis imperatoris constantinopolitani; soror marguarita quondam comitissa viennensis/ quae obiit XVI Kal. Augusti anno D. MCCLXX (vgl. Biographie Nationale XIII, 630.
38 dochter des coninges van vrancrijke lodewicus ghenomet, dit was Elisabeth/Isabelle van Frankrijk* (1225-1270), dochter van Lodewijk VIII* en zuster van Lodewijk IX*. Zij was verloofd geweest met Koenraad IV* van Hohenstaufen. Sinds ca. 1260 woonde zij in het door haar gestichte Clarissenklooster te Longchamps.
| |
138
1-3 Lat.: Apes nullo inter se concubitu miscentur; nec in libidinem resolvuntur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 16; Augustinus, <De civitate Dei> 15, c. 27; Vergilius, Georgica, 4; Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI, vgl. Colv. Notae, 89.
9 Na sunde, volgt in de Lat. tekst: Et quidem de daemonibus incubis in diversis libris expositorum legi: ut in libris augustini super Genesin contra Manicheos, et aliis multis locis. De daemonibus vero succubis me numquam legisse memini.
11-12 dat xx capittel van den propheten ezechiel*, Lat.: Ezechielis 16, maar dit is onduidelijk; misschien Ezechiel 39:16? Colvenerius tekent hierbij echter in de marge aan, dat deze glosse eveneens bij Augustinus moet worden gezocht, <De civitate Dei>, c. 23 en 6.
17-18 des bisscops stede verwarde, letterlijk de bisschop verving in het biecht horen. De boetedoeningen voor bijzondere, zware zonden werden door de bisschop bepaald; de hoogste instantie was de paus. Ook kon slechts de bisschop beoordelen of er sprake was van duivelse, dan wel hemelse werkzaamheden. Thomas bezat dus bisschoppelijke jurisprudentie, welke bevoegdheid (pauselijk poenitentiarius) vaak aan dominicanen werd verleend (zoals aan zijn ordebroeder Bernard*); vgl. ook Inl., hfdst. 2, noot 61.
34 Een soortgelijk verhaal komt voor in de VJ, II, c. XVII, dat zich afspeelt in de kloosterhof van de St. Gudule te Brussel**.
51 bonifacius, Bonifatius* van Lausanne (+ 1260) was vanaf 1216 deken van de St. Gudule te Brussel; van 1222-1229 doceerde hij theologie te Parijs**. daarna niet meer.
52 do ter tijt, een aanpassing van de vertaler van ‘nunc rector’. Dit is correct, want in 1239 trok B. zich terug in de omgeving van het cisterciënserinnenklooster Ter Kameren**/Cambres, waar hij in 1260 stierf. Thomas schreef het BUA tussen ca. 1258-1263, het exempel is dus vóór die tijd in het BUA opgenomen.
| |
139
6 Na tranen, volgt in de Lat. tekst: Aristoteles in libro de animalibus auctor est, qui dicit, quod nullum animal ejicit semen extra nisi homo: et in hoc ordinationi naturae contrarius est plus quam pecus.
6-8 Iheronimus scriuet, deze tekst van Hieronymus* is niet geïdentificeerd.
40 mit sinen preister, met zijn biechtvader; Thomas bezat immers hogere volmachten in het biechthoren, vgl. p. 138, r. 33.
| |
140
11-18 De interpunctie in deze passage kan in het Mnl. wellicht verwarring geven; de Lat. tekst is als volgt: ‘Dicunt nonnulli, et vere credo, quod fere triginta tres extenditur in scelere perseverans excesserit, nisi speciali miraculo redemptoris poterit liberari. Quod frequenter in eo
| |
| |
probavimus, quod etiam octogenarios et centenarios isto crimine per confessionem invenimus irreritos. Quid mirum? Omne tempus, quod Christus vixit, morum disciplina fuit.’ - lxxx of van c iaren, dit hoge aantal is kennelijk niet onmogelijk geacht, want slechts de Mnl. afschriften A, B, D, M en Q hebben het laatste getal verlaagd tot 90.
24 peter, Petrus Cantor* (+ 1197) te Parijs**.
25 enen den ic altewal bekenne, in het Lat. slechts ‘mihi noto’; misschien was deze persoon een regulier uit Cantimpré**; de stichter, Johannes van Cantimpré, had in Parijs gestudeerd (vgl. VJ).
30 vgl. Wijsheid 10:7 (OT).
35 vgl. Psalm 58:4.
37 vgl. I Makkabeeën 9:14-18 (OT).
46 vgl. Job 7:11 (OT).
50 vgl. Seneca, Epistola 54.
51 Ibidem, Ep. 98.
| |
141
13-14 niet en, deze aanvulling naar M. ontbreekt ook in de overige afschriften. De Lat. tekst is: scio minus scio, quam id quod nescio.
21 vgl. Psalm 94 (OT).
28 vgl. Ps. 69:16.
33 Jn brabant in den dorpe van brusel, Lat. villa Brucellensi Brabantiae.
42 vgl. Psalm 30:10.
44 vgl. Ps. 69:16.
| |
142
6 vgl. Genesis 6:5-7 (OT).
10 vgl. Galaten 3:3 (NT).
11 Na vleissche, volgt in de Lat. tekst: Voluerunt quidam, et utinam bono modio, filias facere spirituales et eas fecerunt postea concubinas. E converso nonnulae feminae ex viris spirituales filios facere voluerunt, quae postea carnales matres effecte, ex filiis spiritualibus carnales filios pepererunt. De concubitu ergo talium, narrante mihi sanctissima abbatissa ordinis cisterciensis, quid nostro tempore in Burgundia accidit, videamus.
20 Na nicht, volgt in de Lat. tekst: Unde stupefacta thalamum sacerdotis ingreditur, et ambos in coitu mortuos, presbyterum et monialem, coniunctosque pariter, et cruribus brachiisque inflexis turpiter, ita ut irrigidati nulla arte separari possent ab invicem in lecto iacentes invenit.
25 Na menschen, vervolgt de Lat. tekst: Sed et hic quaeri potest: si miraculose an naturaliter factum sit quod narravi. Et respondeo, quod miraculose et naturaliter fieri potuit. Miraculose ad exemplum facti detestabilis, ut vitetur: naturaliter, quia prae nimio ardore libidinis, in ipso luxu et delectatione coitus, exhauriuntur spiritus animales, et cor nimiet dilatatum reclusionem non recipit, subitis motibus interceptum.
39 Na eynde, vervolgt de Lat. tekst met een citaat uit Seneca, ep. 29, waarvan de eerste regels niet zijn overgenomen: Conciliari nisi turpi ratione, turpis amor non potest, Etsi foedum, delectationis tamen commodum luxuriantem sequitur; conciliantem vero rupia, nullum, et hunc turpissimum iudico. - Deze regels zijn in Colv. 1627 tussen haken geplaatst, zonder commentaar.
40 Na eerlicker (Lat. honorificentior), volgt in de Lat. tekst: Est autem pudicitia virorum et mulierum praecipuum, firmamentum, cuius nominis respectus sincerus iuventutis flos permanens, qua custode matrimonialis stola censetur.
40-43 Deze tekstregels (ook van Seneca, ep. 29, evenals het voorgaande), zijn reeds eerder aangehaald, vgl. p. 85, rr. 31-33.
48 Na vnkuischeit, volgt in de Lat. tekst een uiteenzetting over de zes wegen die tot onkuisheid leiden: Ad effectum autem huius vitii sex viae possunt assignari. Prima constitit in cogitatu turpi et immundo. Secunda
| |
| |
in visu vel aspectu inordinato. Tertia in conciliatricum mediarum alloquio. Quarta in verbo vel colloquio luxurioso. Quinta in osculo lascivo vel incasto. Sexta in contactu membrorum illicito. Cogitationes malas et turpes consensum, aut malam voluntatem praecedere, certissimum est. Zoals uit het vervolg van dit hoofdstuk blijkt, heeft de vertaler het aantal wegen tot onkuisheid tot vijf beperkt (denken, aanzien, als buitenstaander hiertoe medewerking verlenen, taalgebruik, en intiem contact door middel van een mondkus, vgl. p. 153, r. 42); de zesde weg (voelen en betasten) is onbesproken gelaten.
| |
143
5 vgl. Genesis 15:11 (OT).
6 vgl. Jesaja 1:16 (OT).
10 boke van der nature der dinghe, bedoeld is Thomas' NR.
11 persen, Perzië**; perdisio, Lat. Peredixion**, in de twee Keulse incunabels LX en LY Perdixion, vgl. de verklaring in Colv. Notae, 93-95, waarin tevens een aanhaling uit <Institutionis monastica de bestiis et aliis rebus> van Hugo van St. Victor* wordt genoemd.
17 vgl. Johannes 19:25 (NT).
20 krachtelike, aangevuld naar M; kennelijk kon de kopiist dit woord niet goed lezen, want er is wel een ruimte opengelaten.
23 vgl. Augustinus, Sermones 9.
25-27 ymnus. Crux fidelis. Deze hymne behoorde tot de dominicaanse liturgie; in het Latijn is de tekst: Crux fidelis inter omnes, arbor una nobilis; nulla silva talem profert, fronde, flore, germine.
28 vgl. Hooglied 2:3 (OT).
| |
144
2 iob, Lat. Jeremias; vgl. Klaagliederen 2:11 (OT).
3 vgl. Samuel 11:2 (OT).
4 bersabeen, Batseba*.
7 vgl. Psalm 119:37 (OT).
9-12 sweden, Lat. Sueviae, Zwaben**; broder wolter dar ic hijr to voren van ghesecht hebbe, Walter* van Trier/Waltherus de Meseburgo, vgl. p. 133, Ex. 126; de alte deuoten vroue etc. was vermoedelijk Andragasina, waar ook Vincentius* van Beauvais over schrijft in zijn <Speculum Historialis> lib. 23 c. 99. Dit verhaal komt in veel variaties voor, vgl. Colv., Notae 95.
| |
145
17-18 suster cloester van der predicker orde, Lat. Liemberch, of Kerberch; de Keulse incunabel LY geeft Heinberch. Het enige dominicanessenklooster in Zwaben in Thomas' tijd was Töss**, dat onder leiding stond van de prior van het dominicanenklooster te Zürich**.
21 vgl. Jezus Sirach 31:13 (OT).
22 vgl. Numeri 15:39 (OT).
24 vgl. Jezus Sirach 14:9.
27 vgl. Matteus 18:9 (NT).
34 meister guido, Guido* van Nijvel, biechtvader van Maria van Oignies*. Vermoedelijk ontleende Thomas dit verhaal aan de VMO van Jacob van Vitry*, Lib. II, cc. 3, 9 en 10. - Vet 173.
36 een stedeken van hanonie: Lat. Sonegio opido Hannoniae, het stadje Sonegio** in Henegouwen** (niet geïdentificeerd).
| |
146
4 lodewijcus, Lat.: Ludovicus Cathalaunensium. Volgens Colv., Notae 96, betreft het hier Ludomerus*, 18de bisschop van Castilië, de enige heilige bisschop die hiervoor in aanmerking komt. - Cathalaunum is overigens ook de Lat. naam voor Le Mans**.
5 koningynne van gallien, deze koningin van Frankrijk is niet geïdentificeerd.
11 iohannes van firmitaten, Lat. Ioannes* de Firmitate, abt van een regu- | |
| |
lierenklooster in een stad Firmitas**, niet geïdentificeerd; misschien La Ferté sur Aube?
21 vgl. Seneca, ep. 70.
26 Ibidem, <Liber de quattro virtutis> c. 1.
29 Ibidem, c. 3.
39 Ibidem, Ep. 117.
43 Na gae, volgt in de Lat. tekst: Testatur Ambrosius in libro de virginitate, quod (mirae pulchritudinis adolescem). Deze omissie komt eveneens voor in de twee Keulse incunabels LX en LY.
50 vgl. Jezus Sirach 28:15.
| |
147
2 vgl. Genesis 3 (OT).
9 vgl. Exodus 21:16 (OT).
18 remis, Reims**. Hier was omstreeks 1228 een dominicanenklooster gevestigd.
| |
149
20-21 vgl. Spreuken 7:21 (OT).
24 vgl. Jakobus 3:5-12 (NT).
32 iunfer cristi, kloosterlinge.
37 vgl. Lucas 1:28 (NT).
43 Na of, vervolgt de Lat. tekst: Aristoteles testis est in libro de animalibus quod quamdiu sus sollicitante mare rigidas aures tenuerit, non consentit in coitum: ubi vero laxare aures incoeperit, ad luxuriam stimulatur. Quid evidentius hoc exemplo? Et nota quod idem philosophus dicit, quod omne animal habet aures mobiles praeter quam homo. rigidas ergo et immobiles aures habeas, et cum aspide, cauda exitus rei, quae tibi suggeritur, eas obtura, ne ex audias, id est, ex corde audias incantantem. (Psalm 57, OT).
48 Vrij naar Jezus Sirach 28:24 (OT).
51 iohannes, Johannes van Wildeshusen* (1180-1253) trad in 1220 bij de dominicanen in, was bisschop van Bohemen** van 1233-1237; daarna werd hij prior van Lombardije** (1239-1241) en vervolgens algemeen prior (ordemeester, 1241-1253).
| |
150
3-4 romesschen keiser vrederick, Frederik II* van Hohenstaufen (1194/1220-1250). Na zijn studies te Parijs** en Bologna**, maar vóór zijn intrede bij de dominicanen (1220), had Johannes vijf jaar gewoond aan het hof van de jonge Frederik II, vgl. Scheeben, JvS. In dit verband is het opmerkelijk, dat ook Hendrik van Keulen* goede contacten bezat met deze vorst; Kaufmann wijst er op, dat H. op 9.08.1232 een hs. van <De animalibus> van Avicenna van hem leende, vgl. ‘Thomas von Chantimpré’, 61.
6 Deze gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden in 1238, toen Johannes provinciaal prior was in Lombardije.
16 vgl. Jakobus 3:5-12 (NT).
20-24 Vrij naar Jezus Sirach 25:15 en 37:8 (OT).
24 Augustinus, Regula c. 18.
30 Na mans, vervolgt de Lat. tekst: Cuius similie quid in libro de natura rerum Plinius aperte ponit: Sus, inquit, quando luxuriae furiis agitatur, in virum irruit candida maxima veste indutum; vgl. Plinius, Nat. Hist. X, c. 63.
32-33 dit, refereert aan de verwijzing naar Plinius in de voorafgaande Latijnse tekst. Een verwant verhaal komt eveneens voor in Dial. Mir., lib. 10, c. 34, vgl. Colv. in de marge van p. 349; vgl. ook Notae, 97-98.
35-36 dominicus, de dominicaan Dominicus secundus*, die de ordestichter Dominicus* (ca. 1170-1221) begeleidde. Dese: Dominicus secundus.
38 den coninghe, Lat. regi Castellae, niet geïdentificeerd; misschien Alfons IX van Castilië en Leon (1171/1217-1230).
| |
| |
39-40 in den beghinne der orden ghehoert hebbe. des by nae xl i aer gheleden is. Thomas schreef het BUA tussen ca. 1258-1263, zodat de gebeurtenis omstreeks 1218 dient te worden geplaatst. In 1216 was de Orde der Dominicanen pauselijk goedgekeurd. In 1218/1219 maakte Dominicus* rondreizen, naar Rome, Spanje en Frankrijk; kort na het eerste Algemeen Kapittel te Bologna** (1220) stierf hij daar onverwacht.
| |
151
47-48 der predicker orde de do noch nye was, vgl. p. 150, rr. 39-40.
52 salomon, vgl. Prediker 7:26-27.
| |
152
4 vgl. Spreuken 7:26-27 (OT).
5 vgl. Job 41:11 (OT).
8 vgl. Johannes 4:27 (NT).
22 vgl. Matteus 16:26 (NT).
35 vgl. Lucas 23:31 (NT).
36 vgl. Job 31:12 (OT).
36-38 Algemeen wordt hieruit afgeleid, dat Thomas ca. 1200 geboren zal zijn, mede in relatie tot de opmerking hiervóór, p. 151, rr. 49-50.
39 stichte van candacis: Lat. Cameracensem, bisdom Kamerijk**/Cambrai.
47-48 ene iunfer van viertich iaren, Lat.: sexagenaria, evenals de overige Mnl. afschriften (LX iaren). In F staat het getal op een gewiste plaats. Misschien had de kopiist moeite met de gedachte, dat een maagd van zestig jaar nog in staat zou zijn, om een veel jongere priester te verleiden.
| |
153
6 Na vngheneselick, volgt in de Lat. tekst: Quid in ordinibus aliorum religiosorum fiat ignoro: nec meum est iudicare si scirem. De fratrum Praedicatorum ordine, utpote magis familiari mihi et cognito, scio omnes fere, quos in scandalum sancti ordinis cecidisse cognovi, quasi irreparabiliter corruisse. Credo tamen usque in hodiernum diem, quo praesens opusculum scribo, unum esse inter ordines istum, quem Dominus Iesus Christus sua pietate et gratia mitius custodivit, sicut ipse expertus sum, qui a triginta annis in diversis regionibus vices Episcoporum, confessiones audiens, exequebar. - Hierin wijst de goedhartige Thomas er dus op, dat hem op dit moment binnen de orde tenminste één berouwvolle zondaar bekend is, die door Christus' genade nog steeds in de deugd volhardt; hierbij beroept hij zich op zijn uitgebreide ervaring in het biechthoren als bisschopp.poenitentiarius, welke bevoegdheid hij reeds sinds dertig jaar uitoefende, in diverse diocesen van het bisdom; vgl. p. 138, r. 17.
6-41 Dit citaat uit de <Moralia in Job> van Gregorius de Grote* (lib. XXVI, c. 35) is door de vert. toegevoegd aan de tekst.
42 Na kussene, vervolgt de Lat. tekst: Quod Salomon in proverbiis insinuans, de muliere garrula et vaga: Apprehensum, inquit, iuvenem osculatur. Ratio huius est, quod luxuria per osculum incitatur, quia in osculantibus convenientia partium fit, et animales spiritus coniunguntur. Unde Aristoteles dicit: quod equi ante coitum conspirant anhelitu, et per hoc ad luxuriam provocantur. Quomodo hoc verum sit, illi maxime conscii sunt. qui confessiones audiunt illius generis mulierum, quas nolo propter scandalum ex habitu propalare. (Colv. II, 30 § 49).
45 Na werden, vervolgt de Lat. tekst: Forte dicis: nulla prorsus in osculis libidine moveor, sed Deum in virgine veneror, et praesentia eius inhabitatoris afficior. Onequissime mentiens, qui haec dicis. Audi quid dicat Christus, qui falli non potest, nec fallere. Spiritus est Deus, et eos, qui adorant, in spiritu et veritate oportet adorare. Quid ergo dicis, Deum per osculum in virgine venerari? Esto. Ponamus te in osculis libidine non moveri. Quis fecurum te faciet non mentem saltem virginis, non vas fragilissimum, corpus in osculis non lubricari? Scimus maxime talibus, feminarum etiam devotarum affici corpora, quae coitum non noverunt.
| |
| |
Et hoc evidentissima ratione demonstratur: quia hoc in illis maiori delectatione coitus monoratur, quod in istis non expertis, quasi solum sine corruptione corporis licitum, augmentatur. Absit itaque ab ulla Christiana mente licitum, et sine crimine credendum osculum dum veridicus Augustinus in regula sua, etiam fixum oculum tanta poena censuit vindicandum. Igitur si virginem aut faminam in Christo diligis, quia sancta; ei cavere debes sicut et tibi. De te quidem, ut dicis, securus esse poteris in osculis non moven: de illa numquam. Discrimini ergo te sine mortali peccato committere non licebit. Si quis igitur, o virgo Christi quasi ad sanctum osculum te invitaverit, sputum pro osculo reddas, pugnum ingeras contrectanti. Nec credas hunc servuum Christi, sed Sathanae: non amatorem, sed corrupterem: non pudicitiae zelatorem, sed eum certissime noveris vilissimum leccatorem. (Colv. II, 30 § 50).
47 doe ick was to brusel in brabant, waarschijnlijk was Thomas hier in de kathedraal van St. Gudule in verband met zijn functie als pauselijk poenitentiarius om in bijzondere gevallen uitspraken te doen; vgl. p. 138 r. 17.
| |
154
2 to rome ghaen, een strafbedevaart maken naar Rome.
11 Na beschermede, volgt in de Lat. tekst: ‘Hoc ut dixi, omnes qui aderant, et ipsam puellam in risum maximum et laetitiam concitavi.’ Uit het lachen van de omstanders blijkt, dat het meisje haar vraag niet aan Thomas stelde tijdens de biecht.
23 greuinne van eutalismo, Isabella, gravin van Angoulême**, na de dood van haar tweede echtgenoot Hendrik II van Champagne (+1192) gehuwd met Amalrik II (+1205); zij was de dr. van Amalrik* I van Jeruzalem (Amaury de Lusignan, + 1174) en Maria Comnena. Haar dochter Isabella* was de echtgenote van Jan zonder Land* (1167-1216).
27 enen cloester, het hospitaalhuis te Provins**. Het wordt eveneens genoemd in de VJ, II c. 8 bis, vgl. Godding ed., 285.
41 Na creaturen, volgt in de Lat. tekst een lange uiteenzetting over de ‘zesde weg tot onkuisheid’, via aanraking (Colv. II, 30 § 54): Sexta via ad fornicationem est luxus in contrectationibus uberum, vel pudendorum. Quod Salomon in proverbiis insinuans, de muliere vaga: Procaci, inquit, vultu blanditur, dicens: Veni inebriemur uberibus, et fruamur cupitis amplexibus. Heu quam flagitiosis actibus se immiscet humana nobilitas. Haec noxa irrationabilitatis solus rationabilitatis capax homo foedatur: nec ullum irrationele animal hiusmodi fecibus maculatur. Nota ergo quanta miseria illorum est, qui iumentis insipientibus insipientiores fieri comprobantur. Nec bestia factus homo, sed bestiis plane turpior est. Regum primo libro legitur, quod Azotii, qui interpretantur incendentes, mutuo palpatores et contrectatores intellige, in secretiori parte natium, vindicta Dei iustissima sunt percussi. Vide quantum scelus, et quanta nequitia. Acuumbunt viri feminis, nudi nudis, et credunt se corruptionis evasisse spurcitias, si caeca regione polluta, sigillum carnis integrum perseveret. Hoc salvo faciunt quidquid volunt. Absit hoc a mundissimae virginis filio, ut hanc sponsam non reputet sceleratissime sordidatam. Apostolus enim despondit uni viro virginem castam exhibere Christo. Castam, inquit, non pollutam. Testor Deum spem communem omnium bonorum, quamplures me in confessionibus audivisse, quae magis contrectationum occasione contra pudicitiam peccaverunt, quam si decem pueros de propriis fratribus genuissent. Quae enim comparatio peccati naturalis ad innaturale flagitium?
Het hierop volgende exempel (Colv. II, 30 § 55) vindt men in Vert. II in G en H; ik citeer G: ‘Wj hebben gehoert van enen man die so onkysch was. dat on niet genoich en was onkuysheit mit sinen wif te drieuen. mer oic plach hie se on abelic aen te tasten. Het geboirden dat hie op
| |
| |
eenre nacht dit dede. tegen sijns wifs danck als hie plach. ende sijn wif riep ende vloectenem. ende als hijt gedaen had stont hie op ende ging om sijn geuoech te doen. ende tehant gingen wt sijn eynde al sijn darme. ende liepen in die heimelicheit. Ende sonder merren wart hie roepende tot sinen bed gedragen. ende hie seide int apenbair: wat hie gedaen had. ende bat dat men on sin vinger af sloege. Want hie dair soe grote heit in hadde. ende des dages ten drien vren sterf hie.’
Hier besluit de Lat. tekst: Vide igitur quam digna tali operi vindacta illata sit. Si ergo viri flagitium cum uxore tanta animadversione punitum est, quid illi acturi sunt, qui in proposito continendi, et sub specie religionis talia commiserunt?
Hierna volgt nog een uitvoerig slotbetoog (Colv. II, 30 § 56): Iste sunt viae sex, tritae reprobis, per quas ad fornicationis ludibrium pervenitur: Nec illud vitabit aut peius, qui per eas, vel unam etiam earum consenserit frequentare. Unde Ecclesiasticus: Via impiorum complantata lapidibus, et in viis eorum inferi et mors. Et psalmista imprecando dicit: Fiat via illorum tenebrae, quantum ad excaecationem: et lubricum, quantum ad facilitatem peccandi: et angelus Domini, subaudias malus, coarctans eos, quantum ad exitum. E contra semite iustorum quasi lux splendens, et viae illorum viae pulchrae, et non coarctabuntur gressus illorum. Per vias ergo immundorum flos agri in coniugatis, et lilium convallium in virginibus conteruntur. Quo ergo fugiendum est, quo divertendum? In libro Iudicum require consilium, Angelum Gedeonem instruentem attende. Cum enim Gedeon, qui et Ierobaal, sacrificium super lapidem ex coctis carnibus obtulisset, praecepit ei Angelus, ut simul ius carnium superfusum offerret. Quid in carne, nisi fornicationis aut adulterii carnale peccatum: et quid in iure, in quo caro excoquitur, nisi praedictarum viarum luxus, per quas etiam mentes constantissime in mollitiem resolvuntur? Prius enim quam mens immundis cogitationibus immoretur, oculos vagos incaute proiiciat, suggestiones consiliatricum exaudiat, amatoriis se verbis immisceat, osculis mulceatur, et tandem contrectationes illicitas patiatur; priusquam, inquam, ista sustineat, mens et caro constans fortissima perseverat. Cum vero talibus dare animum coeperit, et sensim miseriis delctari; velut excocta caro intabem resolvitur, et absque ulla fortitudine subsequitur ante faciem tribulantis. (BUA II, 30 § 56).
45-47 Lat.: Apes quidem, licet nequaquam coitu misceantur, maximum examen filiorum examen emittunt; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
| |
155
2 Vrij naar Wijsheid 4:1 (OT).
5 vgl. Augustinus, Tractatus 65.
6 vgl. Hooglied 8 (OT).
9 Na uallest, volgt in de Lat. tekst: Huic zelator animarum iungaris consortio, hanc in nullo negotio praetermittas: quia quidquid sine illa, quae forma virtutum est, agitur, omni virtute frustratur. Hoc praeceptum Domini lucidum, in quo universa lex pendet et prophetae. Haec est lex Christi convertens animas, testimonium Domini fidele, sapientiam prestans parvulis, id est, humilibus.
9-10 vgl. I Korintiërs 13:1-13 (NT).
15 vgl. Jesaja 60:4-5 (OT).
24-27 meister iohan van niuelle, Johan* van Nijvel (+ 1233) was deken in de hoofdkerk van Luik** (ludick), maar deed afstand van zijn prebenden en trad in bij de regulieren van de priorij St. Nicolaas te Oignies** (de oygenes).
| |
157
4-5 Lat.: Nocte in expeditione deprehensae, excubant supinae, ut alas a rore protegant; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 8: 19.
12 vgl. Lucas 18:13 (NT).
15 vgl. Hosea 2:23 (OT).
| |
| |
20 Augustinus, <De vera religione>.
25 meister in den boke der naturen, vrij vert. van ‘auctor tangit in littera’; vgl. rr. 4-5.
29 vgl. Hooglied 5:2 (OT).
36 vgl. Lucas 10:30 e.v.
37 neder clam van iherusalem naar ihericho, de weg afdaalde van Jeruzalem naar Jericho** (men kan vanuit het hooggelegen Jeruzalem de Dode Zee zien in de nabijheid van Jericho).
| |
158
13 den boke van den merteleren, niet geïdentificeerd.
43 cloester foresto, het benedictinessenklooster Vorst**/Foresto lag niet ver van Brussel**.
| |
159
12-13 Lat.: Licet positae sint sub rege, tamen liberae sunt; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
14 vgl. Johannes 8:34 (NT).
15 vgl. Augustinus, <De civitate Dei>, c. 3; en II Petrus 2:19 (NT).
20 nemroth, Nimrod, vgl. Genesis 10:8 (OT).
27 vgl. Augustinus, <De civitate Dei>, c. 3.
28 coninck alexander, Alexander* de Grote van Macedonië.
29 vgl. Wijsheid 11 (OT).
38 vgl. Johannes 8:36 (NT).
49 vgl. II Korintiërs 3:17 (vanaf ‘woer de gheest’) (NT).
| |
160
4 vgl. Genesis 3:15 (OT).
5 Ibidem, 1:26.
6 vgl. Seneca, Ep. 105.
17-26 Ibidem, Ep. 114, 9, 42, 44, 27, 44, 67.
33 vgl. I Koningen 15:23 (OT) en II Korintiërs 16:12 (NT).
39-40 Lat.: Sicut regem ordinant, sic et populos creant; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
42 vgl. Hebreeën 5:1 (NT).
47 iudicum, vgl. Rechters 9:15 (OT).
| |
161
8 in der coninghe boke, Lat. Paralipomenon, vgl. II Kronieken 24:20 22 (OT); Zacharias des bisscoppes ioiades sone, Lat. Zacharias filius Ioiadae: Zekarja*, de zoon van de priester Jojada*.
9 ioiades, Jojada*; ioas, Joas* (OT).
15-16 vgl. Aristoteles, <Historia animalis> 4: 14 en 7: 1. Na telen, volgt in de Lat. tekst: In generatione quidem tria praecipue necessaria sunt, scilicet valitudo congrua generantis, debita qualitas in sementina generationis materia, matrix in concipiente conveniens. Generantis personam, dicimus praelatos. Sementine generationis materiam, praedicationis verbum. Convenientem in concipiente matricem, Catholicae matris Ecclesiae sinum. Et haec sic dicimus, si semper sacra idoneitate conveniant (Colv. II, 34 § 2). Haereticorum enim conventiculorum si qua dici poterit, matrix disrupta et scissa est, et ideo foetus vivos generare non potest. Hinc Propheta Isaias conqueritur, dicens: Venerunt filii usque ad partum, et non erat virtus pariendi (vgl. Jesaja 37; Colv. II, 34 § 3). Dicamus ergo de valetudine congrua generantis.
19 vgl. Romeinen 7:19 (NT).
22 vgl. Psalm 50:16 (OT).
28 vgl. Lucas 2:46 (NT).
30-31 werken der apostelen, vgl. Handelingen 1:1 (NT). Na leren, volgt in de Lat. tekst: Primo scilicet facere, postea docere. Comedere ergo primo iuniores, id est, incorporare sibi deberit, secundum Ezechielem, volumen sacrae scripturae ad incrementum virtutis, ut in ore eorum per praedicationem fiat oportuno tempore tamquam mel dulce.
| |
| |
32 Na Want de naturlicke kracht is em ghekrenket, (Lat. quia natura non potest in eo digerere sanguinem seminalem) volgt nog: Unde in libro Regum tertio dicitur, quod rex David senuerat, et calefierinon poterat, dum cooperiretur pellibus. Naturalis enim virtus in senibus a rigore deflectitur, et necesse est, ut dum organismus corporis, quasi fornax et instrumentum ignis destruitur, servoris et sensus qualitas minuatur. Si enim verum est, quod magnus ille Grammaticus dixit: Quanto iuniores, tanto perspicaciores: ergo ex consequentia verum est, quanto seniores, tanto tardiores.
33-35 virden boke der coninghe, Lat.: tertia; vgl. p. 86, r. 38. - aza, Asa*, koning van Juda, 911-870 v.Chr.; vgl. I Kon. 15:23 (OT).
42 Na lest men, volgt in de Lat. tekst: teste Possidio Calamensi Episcopo; Possidius Calamensis* was de biograaf van Augustinus*, vgl. Vita Augustini c. 31.
| |
162
1 Na tijt, volgt in de Lat. tekst nog een betoog, dat handelt over de noodzaak,. dat preken evenwichtig moeten zijn samengesteld, in overeenstemming met de kwaliteiten waaraan krachtig zaad moet voldoen: Tertio necessaria est qualitas in sementina generationis materia, ut scilicet in ea sit temperantia caloris, frigiditatis, siccitatis, et humiditatis. Unde dicit Dominus in Evangelio: Semen est verbum Dei. In semine autem praedicationis necesse est, ut praedicator sermonem contemperet audientibus, ne per excessum servoris et zeli erumpat in talia, per quae scandalizet, et turbet, aut provocet audientes. Unde Psalmista instruit, dicens: Et bene patientes erunt ut annuncient. Patientiam volens intelligere: in praedicantibus moderamen. Hoc idem de ceteris excessibus caveatur: ne sit scilicet tepor, aut frigus in verbo, ne sit etiam sine humore gratiae siccum. Caveatur in super, ne et humidum nimis, hoc est secundum Prophetam, aqua, id est, seculari scientia mixtum, minus reddat intentos et sollicitos auditores.
7-9 Lat.: Praerogatiuum examen iudicii tenent. Incorrigibiles enim notant, et castigant, mox et morte puniunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 25.
10 vgl. II Kronieken 19:6 (OT).
17 vgl. Psalm 11:7 en 33:5.
21 Ibidem 45:8.
24 Ibidem 75:3.
27 Volgens de Lat. tekst heeft Thomas het nu volgende verhaal uit Lotharingen** gehoord van een ordebroeder; ludic, Luik**.
28 cloester - is, de reguliere abdij van St. Jacob* bij Luik lag in het grensgebied tussen Lotharingen en Brabant.
30 dom prouestes, de domproost van het St. Lambertuskapittel te Luik was Steppon*, vgl. Deboutte, ‘Thomas van Cantimpré’, 293.
35 De abt van de St. Jacobsabdij was Stephanus, idem.
| |
163
8 Zowel de abt als de domproost stierven in 1138, vgl. U. Berlière, <Monasticon Belge> II (Maredsous 1928) 10.
13 hanonien, Henegouwen**; sunte iohans kerken to valencien, de St. Janskerk te Valencijn/Valenciennes**.
14 reguleer canonike - - - werlicke canonicke, reguliere kanunniken leven in kloosterverband naar de Regel van Agustinus; onder een prior, of een abt (als het een gemeenschap betreft die leeft volgens de opvattingen van St. Victor** te Parijs); seculiere kanunniken leven betrekkelijk zelfstandig, en zijn slechts verenigd in een kapittelverband van een bepaalde collegiale kerk of kathedraal, waaruit zij ook inkomsten ontvangen uit hiervoor geschapen fondsen, prebenden (beneficies). De regu- | |
| |
liere kanunniken zijn financieel autonoom. De visitatie geschiedt onder supervisie van de plaatselijke bisschop.
35 vgl. Samuel 4:17-18 (OT).
43 een greue, door Caes. van Heisterbach Erkenbaldis genoemd in het hiermee overeenkomstige verhaal in zijn Dial. Mir. lib. 9 c. 38; vgl. Colv. Notae, 109-11; zie ook Kaufmann, ‘Thomas von Chantimpré’, 132-134, hoe in latere tijden de burgemeester van Brussel hiermee werd vereenzelvigd.
| |
164
22 vgl. Deuteronomium 21:18-21 (OT).
36 Lat.: Mirae modo innocuae sunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 8: 18.
38 vgl. Jesaja 53:9 (OT).
46 Cayn, Kaïn*, vgl. Genesis 4:1-15 (OT).
| |
165
5 enoch, Enos*, vgl. Genesis 5:24 (OT).
6 vgl. Genesis 7:1 en 13:2.
7 vgl. Maleachi 1:2-3 (OT); Romeinen 9:13 (NT) - Genesis 41:40.
9 vgl. Matteus 19:14 (NT).
10 iohannes baptisten, Johannes* de Doper.
11 iohannes euangelistam, Johannes* Evangelist.
20 burgonien, Bourgondië**.
31 cloester - - by cluniaken, Cluny**.
| |
166
11-13 iulianen, Justina* werd lastig gevallen door de tovenaar Cyprianus*, maar zij wist hem tot het christelijk geloof te bekeren. Beiden stierven de marteldood. Het verhaal dateert van vóór 400 (AASS sept. VII, 195-258).
25 marien kerke, volgens de Lat. tekst lag de Mariakapel** bij Hanswijck; Colvenerius deelt mee dat nog in 1626 een vrouw hier genezen was, vgl. Notae, 112-113.
50-51 Lat.: Fructibus nullis nocent, sed nec mortuis quidem; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 8: 18. (N.B. Dit is het vervolg van het citaat in de vorige hoofdstuktitel.)
52 vgl. Johannes 15:4 (NT).
| |
167
3 vgl. Matteus 12:20 (NT).
4 vgl. Jesaja 42:3 (OT).
10 vgl. Spreuken 3:27 (OT).
16 vgl. Genesis 4:8 (OT); iudas, Judas Iskarioth*, vgl. Marcus 14:43 e.v. (NT).
19-21 vgl. Exodus 20:13 (OT).
22-24 Ambrosius*, vgl. Colv. Notae, p. 113.
26-28 hely, Eli*; ofny, Chofni*; finees, Pinechas*; vgl. I Samuel 2:22 (OT).
28-30 vgl. I Koningen 11:1-8 (OT).
30-33 Judas machabeus, Judas de Makkabeeër*, verzetstrijder rond 166-161 v.Chr. tegen de Syrische koning Antiochus IV; vgl. I Makkabeeën 1:11.
36-38 vgl. Genesis 4:8 (OT).
39-40 ester, vgl. Esther* 9 (OT).
40-41 vgl. Job 12:17 (OT).
46-47 best, beest, vgl. Daniël* 7:15 (OT).
47-50 Deze zin is in hs. E met rood doorgestreept.
| |
168
9-12 vgl. Romeinen 3:13 (NT).
12 De na quam weggelaten tekstregel ‘et per quae peccaverat, per eadem torqueretur’ (vgl. Wijsheid 11, OT) is in veel Lat. afschriften weggelaten, evenals in de twee Keulse incunabels LX en LY, en in de mnl. afschriften.
16-20 Lat.: Non solum ab odoriferis, verum etiam a foetidis herbis mellis alimoniam trahunt, mire tamen bonis odoribus delectantur, et naturaliter fugiunt foetida; sed in eis propter mellis bonum ad tempus utiliter demorantur; vgl. de enigszins afwijkende redactie in NR, Boese ed., p. 294.
| |
| |
21-22 vgl. I Tessalonicenzen 5:21 (NT).
24-26 vgl. II Korintiërs 2:11 (NT).
27-32 Deze aanhaling van augustinus* betreffende Marcus 14:3 en Johannes 12:3 (NT) is niet geïdentificeerd.
41-43 vgl. Hooglied 4:11 (OT).
43-45 vgl. Apokalyps 10:9-10 (NT).
45 texte, vgl. 16-20.
| |
169
3 philippus, volgens de Lat. tekst betreft dit Philippe de Montmiral*//Philippus de Montemirabili; vgl. ook p. 7, r. 16.
6 greken, Latijnse keizerrijk**.
7 Na burgundien, volgt in de Lat. tekst ‘Provinciae’, de Provence**.
31-35 Lat.: Mira munditia circa eas. Admoliuntur enim omnia in medium, nullae inter opera spurcitiae iacent: quin et excrementa operantium intus ponunt, ne longius recedant: ut congesta in unum locum, turbidis diebus et operum ocio foras efferant aggregata; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 25.
43 vgl. Filippenzen 2:4 (NT).
48-49 vgl. I Korintiërs 11:31 (NT).
| |
170
3-6 vgl. Job 41:7 en 9 (OT).
13-15 ananiam ende saphiram, Ananias* en Saffira*, vgl. Handelingen 5:1-11 (NT).
15-17 vgl. Galaten 2:11 (NT).
28-29 vgl. 169, rr. 31-32.
34 kerken van remen, kathedraal van Reims**, waar de Franse koningen werden gekroond.
36-43 Albert van Leuven* (+ 1192), broer van Hendrik I* van Brabant, werd in 1191 benoemd tot bisschop van Luik**, waar hij aartsdiaken was. Zijn verkiezing werd door de candiaat van keizer Hendrik VI (1191-1197) betwist, maar paus Coelestinus III steunde hem en benoemde hem tevens tot kardinaal. Omdat Albert bij zijn terugkeer niet in Luik werd toegelaten, werd hij in Reims tot bisschop gewijd. Daar werd hij echter in 1192 door drie Duitse ridders in opdracht van de keizerlijke partij vermoord.
40-42 richardus, volgens Colv. Notae, p. 114, betreft dit Rotrodus*, bisschop van Castilië** (cathalanen).
42 sunder bruloftes kleeth, vgl. Matteus 22, 11-14 (NT).
| |
171
24 kerken van attrabanen, kathedraal van Atrecht/Arras**.
| |
172
3 Lat.: Pariter aggregatae suaviter cantant; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
5 na der litteren, letterlijk betreffende het bijenleven; in het tweede deel van dit sermoen wordt het zingen van geestelijke gezangen betrokken op de ‘gelovige bijen’, vgl. p. 178, r. 5.
36-40 vgl. Johannes 6:33-35; 51 (NT).
46 Zoals in de voetnoot is vermeld, is dit exempel uit de Dial. Mir. door de vert. toegevoegd aan de tekst.
| |
173
17 Ook dit exempel is een inlassing van de vertaler, afkomstig uit Petrus Venerabilis, Libri II de Miraculis, I, 1. De herkomst heb ik niet gevonden; vgl. De Vooys, ‘Middelnederlandse legenden en exempelen’, 239-240.
| |
174
11-14 duacencen, Dowaai/Douai**. De gebeurtenis vond in 1254 plaats in de collegiale St. Amatuskerk**. Colvenerius vermeldt hierbij dat dit verhaal was afgebeeld in een van de gebrandschilderde ramen van deze kerk; het wonder werd jaarlijks met een processie herdacht (1627), vgl. Notae, 115. In de VJ, I, 10 verhaalt Thomas hoe een ongelovige ridder tijdens een dienst in de H. Grafkerk te Kamerijk bij de consecratie eveneens een visioen had van het Kind Jezus. Ook Jacob van Vitry deelt in de VMO,
| |
| |
II, 45 mee, dat Maria van Oignies* meermalen een dergelijk visioen had, vgl. Godding, ‘Une ouevre inédite’, 265.
| |
175
7 preister vth denemarken andreas ghenomet, volgens Colv. geven enige af schriften ioannes, afkomstig uit Sclavelos: in de drie vroegste gedrukte afschriften (LX, LY en LZ) is dit niet het geval; vgl. Notae 115, en Biënboec 403, noot 3.
7-12 pelegrimmaedsie to den hillighen graue, sinds 1187 was Jeruzalem in arabische handen. Dit verklaart wellicht, waarom de pelgrims direct na aankomst weer vertrokken, ofschoon het Pasen was.
35 abbacuc, de profeet Habbakuk*, vgl. Daniël 14:36 (OT).
46 sinte peters auent ten banden, het vigilie van St. Petrus Banden, 31 juli (feestdag 1 augustus); vgl. Handelingen 12 (NT). Zie ook de opmerking bij rr. 7-8.
| |
176
14-15 sijnen lande dar he ghebaren was dat der naturen sote is (Lat. dulce solum natalis patriae), Van der Vet suggereert dat dit betrekking zou hebben op Brabant, vgl. Biënboec, 29, noot 1. Inderdaad was de hoofdpersoon Brabander, maar het is aannemelijker dat hier het vaderland in meer algemene zin is bedoeld, hoe aantrekkelijk het Brabantse land ook moge zijn.
26 Van den alre hillichsten sacramente des lijchames Cristi, de Eucharistie of het Avondmaal.
28-29 vgl. I Korintiërs 11:27 (NT).
29 dorpe, vermoedelijk Bellingen**, vgl. Inl. hfdst. 2, noten 16 t/m 18.
30-32 vgl. I Samuel 21:5 (OT).
| |
177
5 swessen, Soissons**; in den banne, volgens Colv., Notae 116, is hiermee een plaatselijk interdict bedoeld, dat betrekking had op het aartsbisdom Reims**, waartoe S behoorde. Hieraan kan worden toegevoegd dat het aartsbisdom in 1233 in financiële problemen was gekomen, als nasleep van de deelname van bisschop Willem (+ 1226) aan de oorlog tegen de Albigenzen. De burgers van Reims hadden tegen woekerrente grote sommen geleend aan Troyes en Auxerre en vreesden nu kerkelijke strafmaatregelen, omdat de aartsbisschop (Henri de Braine, 1227-1240) zelf geld nodig had voor zijn bouwplannen. Als gevolg van de burgeropstand in 1233 vluchtten de aartsbisschop en de kanunniken, waarna het interdict over het aartsbisdom werd uitgesproken. Lodewijk IX* steunde eerst de burgerij, maar in 1236 helde hij over naar het aartsbisschoppelijk college. In 1240 werd het interdict opgeheven, vgl. W. Schäfke, <Gotische kathedralen in Frankrijk> (1982) 147-149.
6-9 iohan, volgens de Lat. tekst Johannes Resebas*, prior van de regulieren abdij St. Jean des Vignes** (gesticht 1076), voordien regulier in de abdij Resebas, vgl. Colv., Notae 117.
31-32 Vgl. ps. 75, die in het Lat. begint met ‘Te deum laudamus’, vgl. r. 27.
33 robertum, volgens de Lat. tekst Robertus Coquinarius*; hij was kennelijk de kloosterkok.
38 sunte marien camer, het cisterciënserinnenklooster Maria ter Kameren** bij Brussel, gesticht in 1201.
| |
178
7-8 vgl. Augustinus, <Confessionibus> 9, 7.
9 de seuen ghetijde, de zeven kloosterlijke getijden.
10-14 vgl. Psalm 119:16 en 47:2 (OT).
19 Na mede, volgt in de Lat. tekst: Gallici vulgari proverbio utuntur, et dicunt: Bon vin crasse larme à l'oeuil meine. Quod Latine, etsi non aeque, sic dicitur: Bonum vinum pinguem lacrymam ad oculum.
21 augustino, Augustinus*.
31-32 coninck philippus, Filips II Augustus* van Frankrijk regeerde van 1180-1223.
| |
| |
45 Het nu volgende verhaal heeft Thomas ergens gelezen (Lat. ut me legisse recordor), volgens Colvenerius is dit de <Vitis patrum> (?), vgl. p. 409, maar Van der Vet wijst op de verwantschap met Dial. Mir. IV, 82, vgl. Biënboec, 206 noot 2.
| |
179
7 abdisse van argonseles, priorin van de cisterciënserinnenabdij Argensolles**, bij Avize (dépt. Marne), gesticht in 1224, vgl. ‘Die Cistercienser’, 639; hijr to voren, verkeerd vertaald uit ‘inferius faciemus mentionem’, Thomas zal hier dus in een volgend verhaal op terugkomen: vgl. p. 188, Ex. 198.
23 Lat.: Habent gratam miramque vocis suavitatem, vgl. de vorige hoofdstuktitel op p. 172, r. 3.
25 vgl. Augustinus, <Soliloquium> c. 18.
27-29 vgl. Lucas 2:13-14 (NT).
37 vgl. Leviticus 25:9 (NT).
41 ene nunne, vermoedelijk dezelfde als beschreven in de VMO, lib. 3, c. 16, vgl. Colv., Notae 118.
49 vgl. Augustinus, <De Trinitate> c. 17.
| |
180
4 possidius bisscop van calamen, Possidius Calamensis*, bisschop van Calama in Numidië omstreeks 397, biograaf van Augustinus*.
7 Augustinus, <Confessiones> 10, 40.
13 Ibidem, c. 22.
25 Lat.: Habent privatim consilia; vgl. Plinius, Nat. Hist., XI, 5.
26 na salmons worden, volgens de woorden van Salomo*, vgl. Spreuken 11:14.
27-29 vgl. Deuteronomium 32:28 (OT).
29-31 Thobias, vgl. Tobit* 4:18 (OT).
31-33 Niet salomon, maar Jezus Sirach 32:19 (OT).
36-38 Ibidem, 11:29 en 6:6.
47 ‘Hoort daarom het woord van Jahweh: opscheppers, die over dit volk van Jeruzalem regeert! Gij denkt: Wij hebben met de dood een verbond gesloten, met de dodenwereld een overeenkomst aangegaan. Als de aanstormende gesel over ons komt zal hij ons niet deren, want wij hebben van de leugen onze toevlucht gemaakt, het bedrog is onze schuilplaats’, vgl. Jesaja 28:14-15 (OT).
| |
181
26 Lat.: Tempora praecognoscunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 20.
28-29 vgl. Efeziërs 5:16 (NT).
35-37 vgl. Ezechiel 1 (OT). Overigens is hier sprake van 4 wielen, die met ogen zijn bezet, naast vier dieren.
41 Volgens Colv. komt dit verhaal eveneens voor in de <Gesta Romanorum>, vgl. p. 415.
| |
182
29-31 vgl. Spreuken 3:14 (OT).
33 vgl. Handelingen 1:7.
41 henric van collen, de dominicaan Hendrik* van Keulen; vgl. p. 13, r. 6.
46-48 gramtiken, Grammatica; de loyken ende andere kunsten, Dialectica en de zeven Artes.
49-50 in der stat, Lat. praedicto oppido; aangenomen wordt, dat hiermee Marsberg** wordt bedoeld. Het was gebruikelijk dat men tijdens de theologiestudie in een onderdeel docent was in de Artes, die als vooropleiding diende. Voor de studie in artium was de aanvangsleeftijd van 21 jaar vereist; na 6 jr. kon men magister in artes worden, de laatste twee jaar mocht men reeds hierin doceren. Drie van deze 6 jr. konden dienen als voorstadium van theologiestudie, vgl. JvS, 35.
| |
| |
| |
183
4 Sinds 1217 waren er dominicanen in Parijs**, vgl. p. 150. rr. 39-40.
8-9 Do he de pelgrimmase vullenbracht hadde, Hendrik begeleidde in 1217 koning Andreas II van Hongarije en hertog Leopold VI van Oostenrijk tijdens de Vierde Kruistocht naar het H. Land; op aandringen van Jan van Brienne werd de route echter verlegd naar Egypte, waar de tocht voortijdig eindigde bij Damiate**. In 1218 keerde Hendrik met koning Andreas terug en vestigde zich weer te Parijs, vgl. p. 13, 3. 6.
9-10 vant dat die predicker orde do nyes beghunnen was in den lande van albigencen, Dominicus de Guzman (1170-1221) begon omstreeks 1206 met preken in de Languedoc (den lande van albigencen) om de katharen te bekeren; de gemeenschap die zich om hem vormde in Toulouse, kreeg officiële gestalte door het aannemen van statuten op 25.04.1215, en (op verzoek van paus Honorius III) het aannemen van een orderegel (een combinatie van de Regel van Augustinus en van Prémontré); in 1216 werd de dominicanen orde pauselijk goedgekeurd, vgl. ook p. 21, r. 21 en p. 150, r. 39. Reeds in 1217 volgden stichtingen in Bologna** en Parijs**.
11 Na de vestiging in een woning in 1217 in Parijs** kregen de broeders spoedig de beschikking over het St. Jacobsklooster; toen St. Dominicus in 1219 het klooster bezocht waren er 30 broeders, vgl. JvS, 37; Hendrik trad in ca. 1220 hier in, mede op aandringen van zijn vriend Johannes van Wildeshusen*, vgl. Vicaire, ‘St. Dominique et ses prêcheurs’ 266; als Duitser werd hij geplaatst in Keulen**, waar hij de leiding kreeg over het zojuist gestichte dominicanenconvent en tevens lector conventus was.
17-18 Hierna werd Hendrik de eerste provinciaal prior van het H. Land, dat toen nog onder Francia** ressorteerde. Wegens ziekte abdiceerde hij, vermoedelijk in 1233 tijdens het AK te Bologna**. Daarna was hij waarschijnlijk weer lektor te Keulen**.
18 diffinitores, deze gekozen afgevaardigden binnen de dominicanen orde ondersteunden als dagelijks bestuur het beleid van de ordemeester. De commissie bestond uit de provinciaal prior en vier diffinitores, die door het provinciaal kapittel waren gekozen; het diffinitorium benoemde onder meer de lectors in de kloosters, vgl. Hinnebusch, 186.
19-23 Hendrik was zeker in 1236, 1239 en 1240 in Parijs, onder meer als biechtvader van de nog jonge koning Lodewijk IX* van Frankrijk. In 1248 begeleidde hij hem op diens kruistocht. Hij stierf in 1254 op de terugweg naar Frankrijk, vgl. JvS, 166-168.
29-30 greue van losen, Lodewijk II*, graaf van Loon** (1195-1218).
43-49 aleit, Aleida van Bourgondië* (+ 1273 te Leuven), echtgenote van Hendrik III* van Brabant (+ 1261); hun kinderen waren Hendrik, Jan (opvolger van Hendrik III), Godfried, en Marie (de latere echtgenote van Philips de Stoute van Frankrijk). De zwakzinnige Hendrik deed afstand van de troon ten gunste van Jan.
51 ioseph, Jozef*, vgl. Genesis 37:5-11 en 40:9-19 en 41:15-16 (OT).
| |
184
7-10 Colvenerius wijst er op dat soortgelijke visioenen in verband met de komst van de dood onder meer verhaald worden in <Chronicon Windeshemense> van Johannes Busch, lib. 2, c. 34; vgl. Notae, 119.
40-41 Lat.: Praedivinant enim imbres ventosque, et tunc se continent tectis; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 20.
43-46 vgl. Handelingen 9:23-25 (NT).
46-48 vgl. Matteus 10:14 (NT).
48-51 de minre broders ende de predikers; de franciscanen waren sinds 1223 in Bohemen actief, de dominicanen in Hongarije vanaf 1221, maar spoedig waren de twee bedelorden in beide gebieden actief; tartaren, Mongolen*. - De Mongolenvorst Batoe veroverde tussen 1236-1242 het Zuiden van Rusland, Hongarije** (vngheren), Polen** (polonien), en stichtte tenslot- | |
| |
te in Zuid - Rusland het Mongolenrijk Ordoe (de Gouden Horde). In 1243 vertrok de Mongolenleider onverwacht weer naar het Zuiden, in verband met de verkiezing van een nieuwe grootkhan (vgl. p. 194, Ex. 204). In 1254 was er een nieuwe Mongolenaanval in Hongarije, in 1259/1260 in Polen; tegelijk leidde een andere groep onder leiding van Hülagü (1217-1267) een expansietocht in het Midden - Oosten, maar na de val van Aleppo en Damascus werd de opmars gestuit door de Mamelukken van Egypte (1260). - Lit.: G.A. Bezzola, <Die Mongolen in abendländischer Sicht (1220 1270)> (Bern/München 1974).
| |
185
4-5 een ser mechtich hertoghe - - predicker orde, niet geïdentificeerd.
7 Aangezien deze gebeurtenis recent had plaatsgevonden, kan deze tijdens de tweede reeks Mongolenaanvallen (1254-1260) worden gedateerd; vgl. p. 184, r. 49 (latest). Vgl. ook Colv. Notae, 120, waarin zonder meer wordt uitgegaan van het eerste offensief in 1242 in Hongarije.
30 vgl. Lucas 24:26 (NT).
34-39 Tijdens het AK te Parijs** in 1256 dringt Humbert van Romans* er op aan om gevluchte broeders uit Hongarije liefderijk op te nemen, vgl. Reichert, ‘Acta capitulorum’, 83.
40 vgl. Romeinen 6:12 en I Korintiërs 6:18 (NT).
41 vgl. Jozua 7:12-13 (OT).
42 den coninck hay, de koning van Ai, vgl. Rechters 20 (OT).
47-48 vgl. Spreuken 26:17 (OT).
| |
186
1-2 Lat.: Sie dies futurus est mitis, provolant universae; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10: 20.
4-6 vgl. Psalm 55:7 (OT); dezelfde tekst heeft al eerder het uitganspunt gevormd voor een sermoen, vgl. p. 32, hfdst. BUA I, 16.
12-14 vgl. II Makkabeeën 1:4 (OT).
16-17 phijzon, Pison**, een van de vier paradijsrivieren; vgl. Jezus Sirach 24:25 (OT).
19 vgl. II Samuel 1:2 (OT).
20-22 Esdras ende neemias, Ezra* - Nehemia*, vgl. Bijbel KBS, 484-485.
22 vgl. Matteus 5:1 (NT).
25 vgl. Marcus 14:14-15 (NT).
26 vgl. Johannes 13:23 (NT).
30 apocalipsim, vgl. Apocalyps 1:9 (NT).
47-50 Lat.: Procedentes per rura redolentia, inhiant floribus, et fugientibus rivis per gramina, et herbis dulcibus inhaerentes curiose fatagunt redolentias experiri; vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
| |
187
1 vgl. Johannes 5:39 (NT).
13 vgl. Genesis 27:27 (OT).
17 vgl. Hooglied 2:11 (OT).
19-28 Men vindt deze zinnebeelden dikwijls weergegeven in de iconografie, vgl. Timmers, <Christelijke symboliek en iconografie>, nr. 158.
21 vgl. Genesis 2:10 (OT).
23 vgl. Johannes 16:28 (NT).
25 vgl. Genesis 1:11-12 (OT).
35 vgl. Augustinus, <De doctrina Christiana> 3, 1.
45 vgl. Daniel 1 en 2 (OT). Hierna volgt in de Lat. tekst een uitvoerige uiteenzetting over de waarde van filosofiestudie, gebaseerd op teksten van Seneca (Colv. II, 46 § 3), vgl. ook Inl., hfst. 2, noten 102-105.
| |
188
19-20 philozophus, vgl. Seneca*, Ep. 90.
29 cloester, volgens de Lat. tekst is dit het cist.vr.klooster Argensolles**, vgl. p. 179, Ex. 187.
34 robertus abbet van vacelle, Robertus*, abt van Vaucelles**.
| |
| |
38-39 blanthe, Blanca van Navarra*, weduwe van Theobald III van Champagne (+ 1218 in Damiate**) en regentes voor haar zoon Theobald IV (1201/1222-1253, sinds 1234 koning van Navarra); zij stichtte het klooster in 1224.
| |
189
2 Lat.: Unius patriae clauduntur limine; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 10:22 en Ambrosius, <Hexaemeron> V, XXI.
6 vgl. Hooglied 6:9 (OT).
8 vgl. Efesiërs 4:5 (NT).
15 vgl. Jeremia 9:12-15 (OT).
19 vgl. Jezus Sirach 16:6 (OT).
20 vgl. Johannes 19:23-24 (NT).
23 scolastica historia, volgens Colv. betreft het hier niet de <Historia Scholastica> van Petrus Venerabilis, maar de Acta van Petrus Alexandrinus; vgl. Notae, 122.
25 arrius, Arius* (ca. 250-336), filosoof te Constantinopel.
27 manicheus, ls: Mani* (216-277).
31 gwilhelmus cornelij, Willem Corneliszoon* (+ 1248), kanunnik van de O.L. Vrouwekerk te Antwerpen**, hoofd van een sekte van katharen. In 1252 werden zijn leerstellingen kerkelijk veroordeeld, waarna het lijk werd opgegraven en in het openbaar verbrand. Vgl. ook p. 14, Ex. 6.
42-43 vgl. Exodus 23:23 (OT).
51 nycolaum bisscop van camerick, Nicolaas van Fontaines*/Nicolaus de Fontanis (+ 1275), bisschop van Kamerijk*, vgl. Colv. Notae, 122.
| |
190
1-3 vgl. Jesaja 14:19 (OT).
4-7 vgl. Matteus 25:10-11 (NT).
7-8 chore, Korach*, vgl. Numeri 16:35 (OT).
11 Lat.: Non transgrediuntur terminos constitutos; een variatie van de vorige hoofdstuktitel? - Het hierop volgende sermoen bevat feitelijk een pleidooi voor voorzichtige bestudering van de filosofie, welke studie voor christenen verboden was, vgl. Inl., hoofdstuk 2, noten 102-107.
20-22 eenuoldich, op gelijke toonhoogte. Wanneer er op één trompet geblazen wordt, dienen de leiders samen te komen; op twee trompetten, het hele volk, zoals hier bedoeld is; vgl. Numeri 10:3 (OT).
22-23 vgl. Spreuken 14:6 (OT).
23-24 vgl. Jezus Sirach 4:23 (OT).
24-27 vgl. Jesaja 2:4 (OT).
32-33 sanghar, Samgar*, bevrijder van Israel, vgl. Rechters 3:31 (OT).
33-34 sampson, Simson*, bevrijder van Israel, ibidem, 15:15-16.
34-37 vgl. I Korintiërs 1:17-18 (NT).
40-45 vgl. Seneca, Ep. 107, 109, 110.
| |
191
1-36 Het nu volgende betoog is volledig gebaseerd op uitspraken van Seneca: Ep. 15, 83, 73, 16; De 4 virt., 1; Ep. 60; De 4 virt., 1; Ep. 20; Ep. 50.
48-52 de hillighe volusianus*, niet geïdentificeerd.
| |
192
5-6 boeck van der hilligher dreuoldicheit, vgl. <De Trinitate>; yponen, Hippo**.
36 in den boke van den dope, vgl. <De Baptismo>, lib. 2.
45 in den boke van den werken der monike, vgl. <De opere monachi>, c. 1.
| |
193
1-3 isaias, vgl. Jesaja* 19:9-10 (OT).
6 Meister symon van tornaec, Simon* van Doornik**/Tournai (ca. 1130 1201), wordt beschouwd als een belangrijk theoloog; hij doceerde sinds 1165 theologie te Parijs**.
15 machametus, Mohammed* (570-632).
25-26 vgl. Psalm 49:13 (OT).
27 aelheit. Adelheid/Aleida*
| |
| |
28 boetius boeck van der hillighen dreuoldicheit, vgl. Boëtius*, <De Trinitate>, vgl. p. 42, rr. 24-25.
35-36 Lat.: Gaudent plausu et tinnitu aeris; vgl. Plinius, Nat. Hist, XI, 20: 68.
38-40 vgl. Jesaja 58:1 (OT).
40-43 vgl. Numeri 10:10 (OT).
43 vgl. Leviticus 25:9 (OT).
52 vgl. Psalm 47:2 (OT).
| |
194
11 iohannes, volgens de Lat. tekst Johannes* Polinus; misschien was hij afkomstig uit Polen. Hij was regulier in het klooster Effoines**, maar trad daarna in bij de dominicanen. Thomas kende hem (mihi notus).
13 Jn - - -en is, vgl. II Timoteus 2:9 (NT).
15 cloester, volgens de Lat. tekst was dit Cantimpré**.
16 begynen, er woonden veel begijnen in de omgeving van de nabijgelegen St. Salvatorkerk, waarvan de zielzorg was toevertrouwd aan de regulieren van Cantimpré; vgl. Inl. hoofdstuk 2, noten 39 en 41. - hochtijt philippus ende iacobs, de feestdag van Philippus en Jakobus is 1 mei.
16-18 vgl. Johannes 15:5 (NT).
24-25 vgl. Job 32:19 (OT).
29 vgl. Jezus Sirach 11:10 (OT).
30-31 vgl. Matteus 25:21 (NT) en Hooglied 8:3-4 (OT). - Hierna wordt het thema van de ‘zoete klank van de kerkelijke prediking’ vervolgd met uiteenzettingen over de ‘klanken van de spelen van de duivel’. Het steekspel, dobbelen en jagen als vormen van vertier hadden vaak vergaande negatieve sociale gevolgen voor de algemene bevolking. Van kerkelijke zijde beschouwden vooral de bedelbroeders deze vormen van ontspanning als een van de fundamentele oorzaken van maatschappelijk verval. Tevens werden dansen en niet - kerkelijke gezangen veroordeeld als directe oorzaken van moreel verval.
41 vgl. Psalm 9:7 (OT).
43 carolus pert, Lat. Bayardo, het ros Beiaard. - Gwillerimus van barris, Willem van Barris*/Guillelmus de Barris stierf in 1250 tijdens de kruistocht 1248-1252.
47 Putifal, Bucephalus*, het ontembare paard van Alexander de Grote* van Macedonië. De naam werd vastgelegd in de stichting van de stad Bucephalis op de oever van de Hydaspes, waar het dier tijdens de slag om Porus stierf.
52 aldus langhe, volgens de Lat. tekst: heel Duitsland. -
| |
195
2 nus, Neuss**.
3-9 bernardus, vgl. ook p. 37, r. 3, en p. 56, r. 8. - Na de nederlaag van Liegnitz in 1241 zond Wenceslaus van Bohemen brieven om hulp aan alle christenvorsten. Zijn neef Hendrik Raspe*, gaf dit bericht door aan zijn schoonvader, Hendrik II* van Brabant, en deze wendde zich tot de bisschop van Parijs, Willem* van Auvergne. Bela IV* van Hongarije richtte zich echter tot paus Gregorius IX*. Deze trachtte overal aanhangers te vinden voor een kruistocht om te verhinderen dat de Mongolen verder in Europa zouden doorstoten, op dezelfde voorwaarden als naar het H. Land. Bernard was kennelijk een van zijn propagandisten. Er werd echter op geen enkele oproep positief gereageerd, - vgl. Bezzola t.a.p., 66-67.
9 in anderen landen, volgens de Lat. tekst betreft dit Quionia, eigenlijk Iovia, Kiev**.
11 greue ghenomet van der borch, Lat. Comes de Castris; de tweede Keulse incunabel uit 1479 (LY) voegt toe: alias de Marka.
28 iska, Overijse** aan de Yssche.
| |
| |
34 enen broder van der prediker orden, waarschijnlijk Albert de Grote*/-Albertus Magnus, vgl. r. 37.
| |
196
13-15 hundert jaren ende dertich, deze onvoorstelbaar hoge leeftijd van de oudtante (Lat. consobrinam patris mei) van Thomas is in alle afschriften, ook in de Mnl. tekstgetuigen, gehandhaafd. Zij was geboren in St. Pietersleeuw** (Lat. Leeuwes scilicet).
46 gregorius, Gregorius I* de Grote, auteur van het leven van Benedictus* van Nursia in <Dialogus> II. Het door Thomas aangeduide verhaal komt hier echter niet in voor.
| |
| |
198
17 vgl. Augustinus, <De civitate Dei> I, 30-33.
18 sipio, Scipio Nasica*/Publius Cornelius Scipio Nasica Corculum, in 159 v. Chr. Romeins censor, verbood uit morele overwegingen het afbouwen van een theater.
25 vgl. Matteus 25:33 (NT).
31-39 Het is opvallend dat Thomas wel de bruiloftsdansen goedkeurt. De doorsnee bevolking had voor het overige slechts gelegenheid op zon- en feestdagen te dansen. Een bijkomende attractie voor de toeschouwers was, dat tijdens het ronddraaien de wijde rokken van de vrouwen vaak hoog opwaaiden. In de volgende exempels is Thomas slechts éénmaal ooggetuige, maar dan als kind; tijdens die gelegenheid kreeg een dansende vrouw een hartaanval (vgl. Ex. 211).
| |
199
7 laudunum, Laon**.
16 vgl. Baruch 3:16 (OT).
23-24 Waneer Thomas samen met de dominicanenbroeders over de Rijn van Trier** naar Keulen** reisde is niet bekend; wel was hij zeker in 1256 in het Moezelgebied. In het dominicanenklooster te Trier** hoorde hij over een gebeurtenis die in 1231 had plaatsgevonden; ‘vele jaren nadien’ bezocht Thomas de plaats van het gebeuren, waarbij uit zijn handelen blijkt dat Thomas al een zekere autoriteit bezat binnen de orde, want hij reisde alleen, vgl. p. 109, Ex. 100. Dat hij aan het provinciaal kapittel in Trier in 1236 zou hebben deelgenomen is onwaarschijnlijk, want hij was pas rond 1232 bij de dominicanen ingetreden, vgl. Inl., hfdst. 2, noot 71.
| |
200
8-9 dathan ende abiron, de broers Datam* en Abiram* ontkenden het gezag van Mozes* en meenden, dat de gemeenschap als geheel heilig was en voor het vernemen van de Wil van de Allerhoogste de bemiddeling van een priester onnodig was, waarop zij na een vuurproef in een aardbeving verdwenen, vgl. Numeri 16:31-32 (OT). Het voorbeeld is dus wat ver gezocht.
11-13 Ook dominicanen zongen niet altijd geestelijke gezangen, zoals blijkt uit het kapittelbesluit van het provinciaal kapittel te Rome in 1252, waar het zingen van wereldlijke, vulgaire of frivole liederen werd verboden; vgl. Hinnebusch, ‘The history of the dominican order’, 363.
28-29 her gosen van welpen ridder, Gozewijn van Velpen*/ Gossuinum de Velpia.
17-18 vgl. Augustinus, <Tractatus in Ioannis> 100.
18-20 vgl. Seneca, Epistola 7.
49-50 sanck van martinus, dit kennelijk zeer verbreide lied is niet geïdentificeerd.
| |
201
1 Colvenerius signaleert dat ditzelfde verhaal bijna woordelijk voorkomt in de <Vitae fratrum praedicatorum> van Gerard van Frachet*/Gerardus Fraquetius, lib. 5, c. 7, vgl. Notae 126. Gerard trad in 1225 in te Parijs**, werd door Jordanus van Saksen* geprofest en was enige tijd diens begeleider op reis; zijn thuisklooster was Limoges**, waar hij enige tijd prior was; van 1260-1262 was hij provinciaal prior van Romania, vgl. JvS. 24.
| |
| |
5-7 Tijdens het algemeen kapittel (AK) te Parijs** in 1256 werd correctie geëist van broeders, die zich bezig gehouden hadden met spelletjes, vgl. Hinnebusch, ‘The history of the dominican order’, 363.
14-15 vgl. Job 19:21 (OT).
32-33 Lat.: Hilaritate et nitore apum sanitas aestimatur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18:64.
34-36 vgl. Spreuken 17:22 (OT).
| |
202
3-4 recht als een mensche des ewyghen vurs, Lat. quasi homo ignis aeterni. Volgens Colv. is deze vergelijking van Hebreeuwse oorsprong en verwijst ze naar een mens die begint te sterven, vgl. Notae, 127.
18 den texte, vgl. 201, 33. 32-33, en p. 6, r. 11.
21 Niet ecclesiasticus (Jezus Sirach), maar Spreuken 22:11 (OT).
22-24 vgl. Matteus 5:8 (NT).
29-30 vgl. Hooglied 4:1 en 5:12 (OT).
34-36 vgl. II Korintiërs 12:3-4 (NT).
38 elizabeth, Elizabet van Wansin*/Elizabetha de Wans, cisterciënserin in het klooster Aywières/Awirs*/Aquiria.
| |
203
14 elizabeth van aska, Elizabet van Asche*, erfdochter, huwde in 1217 met Willem van Grimbergen, vgl. A. Cosijns, <Grimberghen>.
22-25 vgl. Augustinus, <Confessionis> 10, 22; to vergheues, Lat. gratis.
25 vgl. I Timoteus 1:5 (NT).
29-31 vgl. Prediker 2:2 (OT).
| |
204
8-9 baruerus, Lat. Garnerus*, regulier kanunnik in St- Jean des Vignes** bij Soissons**; vgl. ook p. 85, Ex. 82 en p. 177, Ex. 183.
17 wolterus to ghenomet klene, Walter de Kleine*/Walterus Parvus.
34-36 ester*, vgl. Ester 4:21 en Jesaja 64:5 (OT). Vgl. ook Colv., Notae, 128, waaruit blijkt dat Ester 4 hem niet bekend was.
42-43 lesemeister in den cloester dat in vlanderen licht, in de Lat. tekst Brugensi domo, Brugge**. Deze kloostergemeenschap ontstond ca. 1234. Hetzelfde wordt verhaald door Gerard van Frachet*/Gerardus Fraquetus/-Geraldus Lemovicensi (van Limoges**) in de <Vitis Praedicatorum>, c. 2; hier wordt de broeder Nicolaas genoemd, die 9.08.1256 stierf. Een andere mogelijkheid is Reinier/Raynerus*, waarvan Thomas zegt dat hij een goed lector werd (vgl. p. 77, r. 4). Thomas bezocht Brugge omstreeks 1242/1243, vgl. Inl., hfdst. 2, noot 127; vgl. ook Colv., Notae 128-129.
| |
205
7-8 vgl. Matteus 28:7 (NT).
29-32 vgl. Seneca, Epistola 60.
49-51 Lat.: Sunt qui dicunt apes reviviscere mortuas, si intra tecta hyeme serventur, et ad solem verno tempore reponantur; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 20:69.
| |
206
3-4 vgl. Ezechiel 18:23 en 33:11 (OT).
5 vgl. Matteus 16:18 (NT).
15 vgl. Jesaja 51:9 (OT).
17 vgl. I Timoteus 1:15 (NT).
37-38 vgl. Matteus 9:9-14 (NT).
40-42 coninck henrick, Hendrik VII*, landgraaf van Thüringen**, bijgenaamd Raspe* (1203-1247), sinds 1246 Duits tegenkoning van Frederik II* van Hohenstaufen; diens zoon Conradus IV* versloeg hij datzelfde jaar. In 1235 huwde hij Beatrix, de dochter van Hendrik II* van Brabant (+ 1248); de Brabantse hertog huwde tegelijkertijd met Sophia (+ 1275), de dochter van Hendrik Raspe. Evenals de twee vorige huwelijken van Hendrik Raspe, bleef de verbintenis met Beatrix van Brabant kinderloos. Om deze reden maakte Sophia van Thüringen voor haar zoontje Hendrik (naamgenoot van zijn halfbroer en erfopvolger Hendrik III* van Brabant) aanspraken op
| |
| |
Thüringen** (doringen). Daar werden deze aanspraken door tegenstanders heftig betwist, met als resultaat veel gevechten en politieke onrust; haar heldhaftige pogingen bleken vergeefs. - Litt.: W. Goetz, <Gestalten des Hochmittelalters> 367-389.
| |
207
2-3 bonifacius bisscop van lausen, Bonifatius* van Lausanne vervulde dit episcopaat van 1231-1239. Hier bezocht Jordanus van Saksen* hem in 1233 uit Milaan, vgl. JvS, 65. Tijdens deze periode koos hij de zijde van de paus in diens conflict met Frederik II* van Hohenstaufen, waarna B. ternauwernood aan een aanslag kon ontkomen door de stad te verlaten (1239). Hierna keerde B. terug naar zijn geboorteland, waar hij zich terugtrok in het cist. vr. kl. Ter Kameren**/Cambres, waar hij in 1260 stierf, vgl. <Dictionnaire d'Histoire et de Géographie Ecclésiastique> IX, 955. Thomas schreef dit verhaal dus voor die tijd op. - by den berghe van alpium, in de Alpen**.
23 rijchardus, Richard I* Leeuwenhart (1157-1199), werd in 1171 graaf van Poitou en in 1172 hertog van Aquitanië; als zodanig was hij leenman van Philips II* van Frankrijk. In 1189 werd hij tot koning van Engeland gekroond. Na zijn terugkeer uit Beierse gevangenschap (1195) moest hij zijn rechten verdedigen tegen de coalitie van Philips II en zijn broer Jan* Zonder Land, welke strijd in West - Frankrijk werd uitgevochten.
25 pickerdien, Lat.: Pictaviam et Gasconiam, Picardië** (hoofdstad Amiens**) en Gascogne**. Veel Brabantse ridders sloten zich bij R. aan.
45 rouene, in de Lat. tekst gevolgd door ‘pauperum’. De Brabantse gevechtslieden werden door de bevolking zeer gevreesd vanwege hun onbarmhartige gewelddadigheden. Ook in het algemeen waren Brabanders bekend vanwege hun agressiviteit; de universiteitstaking in Parijs** in 1229 was mede ontstaan door een moord, die door Brabantse studenten zou zijn gepleegd. Als gevolg van deze staking moest (de Brabander) Bonifatius* zijn leerstoel in de theologie verlaten voor een pauselijke benoeming in Keulen als domscholaster (1229-1231).
| |
208
29-30 nouatum, Novatianus*, verzette zich tegen de milde houding van paus Cornelius (251-253) tegenover afgevallen christenen; hij wenste een kerk van reinen (katharoi); dit leidde tot een schisma. Daarna trad N. op als bisschop van de afgescheiden gemeente. Het werk van Augustinus* waar Thomas aan refereert is niet geïdentificeerd. Wel is een vermelding over N. gevonden bij Cyprianus, in ‘Feria de cena Domini’, vgl. Colv., p. 472.
34-35 moder die leue, Lat. mater Caritas, moeder Liefde.
39 vgl. II Samuel 12:13 (OT).
48 vgl. Lucas 7:47 (NT).
49 vgl. Matteus 26:6-13 en Handelingen 9:156 (NT).
| |
209
2-3 peter van corbuel archebisscop van sononen, Petrus van Corbeil*/Petrus de Corbelio, in 1199 bisschop van Kamerijk**/Cambrai, van 1201-1222 aartsbisschop van Sens**, vgl. Colv. Notae, 130. Thomas noemt hem eveneens in de VJ, II, 21 (Godding ed., 307).
37 enen predicker broder, in de Lat. tekst volgt ‘supradicto Gualtero de Mesenborch: de eerder genoemde Walter van Trier*; vgl. p. 75, Ex. 72 en pp. 133, 134: Ex. 126 en 127.
38 Niet to paderborne, maar te Maagdenburg** volgens de Lat. tekst (Magdeburgensem).
41 prior van den prediker broderen, sinds 1224 was in Maagdenburg een dominicanenklooster gevestigd; in 1226 vond hier het provinciaal kapittel van Teutonia plaats.
| |
| |
| |
210
4 cloester, volgens Colv. betreft het hier het cisterciënserinnenklooster St. Agnes**, Notae 130-131; het was gesticht in 1230, vgl. ‘Die Cistercienser’, 653.
27-30 Tijdens het Algemeen Kapittel te Valencijn/Valenciennes* in 1259 werd bepaald dat men geen contact meer mocht hebben met broeders die de orde verlaten hadden, vgl. Hinnebusch, ‘The dominican order’, 324. Thomas dacht daar kennelijk anders over.
32 enen seer hilligher nunnen in brabant, de Lat. tekst vervolgt: in Aquiria monasterio. Men neemt aan dat het hier de cisterciënserin Lutgard van Tongeren* in Aywières betreft.
41 achor, Achan*, beging een godsdienstige overtreding waardoor een oorlog ontketend werd, vgl. Jozua 7:1.
| |
211
10-11 meister albertus, volgens de Lat. tekst ‘postea Ratisponensis episcopus’, bisschop van Regensburg**. Albert de Grote*/Albertus Magnus vervulde dit ambt van 1260-1262, ofschoon het sinds 1233 voor dominicanen verboden was om dergelijke hoge bestuursambten te aanvaarden, op straf van excommunicatie; de leiding vreesde de invloed van corruptie, alsmede te grote inspraak van de seculiere kerk (c.q. de Romeinse curie) op het ordeleven. In 1262 legde A. het ambt neer, en werd pauselijk legaat en kruistochtprediker (1262-1264); deze kruistocht zou pas in 1270 plaatsvinden. Van 1269-1280 was hij weer te Keulen**, waar hij stierf, vgl. H. Scheeben, ‘Albert der Grosse’, 63-64. Vgl. ook p. 40, rr. 35-38, p. 77 en 78, Ex. 74 en 75, en Inl., hfdst. 2, noot 196.
44 niuellen, Nijvel**/Nivelles, waar Maria van Oignies* (+ 1210) het middelpunt werd van een begijnengemeenschap; vgl. S. Axters, ‘Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden’ I (1950) 306-345.
| |
212
7 sunte ghertrude kerke, de Gertrudiskerk** te Nijvel**/Nivelles.
14 ghertrus, Gertrudis* van Nijvel (628-659), AASS Martii II, p. 594 e.v.
25-26 Lat.: Vita longissima septennis numquam autem ultra decem annos durare possunt; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 20: 69.
27-29 vgl. Jesaja 11:2 en Exodus 20:1-17 (OT).
40-41 vgl. Matteus 19:21 (NT).
| |
213
1-2 vgl. I Korintiërs 12:4 (NT).
2-3 seuen gauen des hillighen gheestes, herinnert aan <Tractatus de septem donis Spiritus Sancti> van Stephanus van Bourbon*/Etienne de Bourbon (+ 1261), die met Humbert van Romans* in het klooster te Lyons** woonde. Brett veronderstelt dat <De dono timoris> van Humbert hier grotendeels aan is ontleend, vgl. ‘Humbert of Romans, 202-203.
15-16 vgl. Jezus Sirach 27:5 (OT).
20 vgl. Johannes 16:13 (NT).
23 vgl. Apocalyps 21:3 (NT).
25 vgl. Exodus 25:31-40 (OT).
31 vgl. Prediker 9:1 (OT).
34-35 Lutgard* van Awirs*/Aywières (Lat. in Aquiria monialis; - oren leuene, de <Vita piae Lutgardis> (VL), die Thomas in 1254 definitief voltooid had, vgl. Inl., hfdst. 2, noten 7 en 132 t/m 135.
| |
214
1 Julianum, Julianus van Cantimpré*, was een van de 7 eerste volgelingen van abt Johannes* van Cantimpré, vgl. VJ, II, 10: 11 (Godding ed., 295); vgl. ook I, 15: 45 (Godding ed., 271) waar de Brabander J. als een zeer dierbare vriend en ‘compatriot’ van Thomas wordt genoemd.
9-10 sunte steuene, Stephanus*, vgl. Handelingen 7:56 (NT).
11 philozophus, Seneca.
16 vgl. Seneca, Epistola 71.
18 de wyse man, in algemene zin een verstandig mens (Lat. sapiens).
25 vgl. Seneca, Epistola 103.
| |
| |
26 Na sal, volgt in de Lat. tekst: Cum venerit dies ille, qui mixtum hoc divini humanique secernat, corpus hoc, uni inveni, relinquam: ipse me Deo reddam, nec nunc sine illo sum, sed gravi terrae mole detineor per has mortales moras, quibus illi meliori vitae praeluditur.
30-31 Na heuest, vervolgt de Lat. tekst: Scindetur, obruetur, abolebitur, veniet qui te revelet, dies. Tunc naturae tibi arcana retegentur, discutietur ista caligo, et lux undique clara circumdabit. Imaginare tecum quantur ille sit fulgor tot sideribus inter se lumen miscentibus. Nulla serenum umbra turbabit, a qualiter splendebit omne caeli latus, dies et nox acris infimi cessabunt. Tunc in tenebris vixisse dices, cum totam lucem et totus asperexis, quam nunc per angustissimas vias oculorum obscurissime intueris, et tamen illa iam procul admiraris. Quid tibi videbitur divina lux, cum illam suo loco videris? O Quam stolidum illi spei, illi beatitudini non inniti, ut hinc laetus exeas in id, quod semper et mortis compendio mutes, quod in perpetuum non tollatur.
32 vgl. Seneca, Epistola 112. - Na heuet, volg in de Lat. tekst: Vita non imperfecta est, si est honesta: ubicumque defines, tota est.
33 vgl. Seneca, Epistola 78.
34 Na dinck, volgt in de Lat. tekst: Nam vita, si moriendi virtus abest, servitus est. Quomodo fabula, sic vita: non quamdiu, sed quam bene acta sit, refert. Mirum cernes, si prudens adverteris: Vitam sequeris, fugit illa: mortem fugis, et illa prosequitur, nec est unus omnium, qui evadat. Vide ergo: mors me sequitur, fugit vita, adversus hoc doce me aliquid efficere, ut ego mortem non fugiam, nec vita sequar. Eo maiori animo ad emendatione nostri debemus accedere, quo semel nobis tradita est perpetua boni possessio. Mors quam pertimescimus et recusamus, intermittit vitam, non eripit.
34 vgl. Seneca, Epistola 14.
37-39 ibidem, Epistola 62.
39 Na steruene, vervolgt de Lat. tekst: Ut satis vixerimus, nec anni, nec dies facient: sed animus. Mors autem finis est, aut transitus. Nec ergo desinere timeo: idem est enim, quod non coepisse: nec transire, quia nusquam tam anguste ero. Noli huic tranquillitati considere: in momento mare euertitur. Eodem die ubi luserant navigia, sorbentur. Nullius rei felicior amissio est, quam quae desiderari amissa non potest. Liquet tantam hominum imprudentiam esse, ut timore mortis cogantur ad mortem.
42 Vgl. Seneca, Epistola 109.
48-49 Lat.: Hyeme latent, et tunc vescuntur melle, quod aestivo tempore congregaverunt.
| |
215
4-5 vgl. Daniel 12:2 (OT).
6 vgl. Genesis 3:19 (OT).
18-19 de oldeste stat van al europen, volgens de Lat. tekst is hier Trier** bedoeld. Volgens Colv. mededeling nam men toen nog aan dat deze stad stamde uit bijbelse tijden (gesticht door Trebira, de zoon van Semiramis), vgl. Notae, 135; ook Mattheus Merian deelde zijn mening (1647, vgl. C. Meckseper, <Kleine Kunstgeschichte der deutschen Stadt im Mittelalter> (Darmstadt 1982) 18. - Wel wordt de stad nog steeds als de oudste stad van Duitsland beschouwd; Trier (Augusta Treverorum, stad der Treveri) werd ca. 15 v.Chr. door keizer Augustus gesticht. Reeds ca. 260 was hier een christelijke gemeente. Volgens Meckseper waren hier veel martelarengraven, die dikwijls de oorsprong vormden van een kerkgebouw, zoals de St. Euchariuskerk (sinds de 12de e. St. Matthiaskerk** genoemd).
18-21 een pallaes der keiserynne helenen: keizerin Helena* (ca. 255-330), de moeder van Constantijn de Grote, zou volgens de legende ook in Trier gewoond hebben, wellicht tijdens de periode waarin deze stad hoofdstad
| |
| |
was van het Romeinse rijk (306-314). Het wnderlick timmer was waarschijnlijk een ruine van een Romeinse villa bij de keizerthermen ten Zuiden van de stad (buiten de stadsmuur); een klene bedehues, een memoria; over de aanwezigheid van kerkgebouwen in Romeinse villas buiten de stad, vgl. Meckseper t.a.p., 23-24.
21-23 Vermoedelijk werd de stad in verdediging gebracht in verband met de vete tussen de aartsbisschoppen van Trier** en van Keulen**, welke laatste (Conradus* van Hochstaden +1261) de strijd zou winnen (1258). De Trierse bisschop (Arnold II 1242-1259) steunde Alfons de Wijze van Castilië, de Keulse bisschop Richard van Cornwall, als candidaten voor het Duitse koningschap, na de dood van Willem II* van Holland (1256). Albert de Grote*/Albertus Magnus zou veel tot de verzoening van de vete hebben bijgedragen. Tijdens het bestuur van Arnold II werd het reeds aangevangen herstel van de ommuring van Trier, met behulp van puin uit de keizerthermen, voltooid; vgl. Scheeben, JvS, 103 e.v., en J. Manx, <Geschichte des Erzstifts Trier>, (Trier 1858), en Meckseper, passim.
26 theodolphe, deze heilige is niet geïdentificeerd; Colvenerius veronderstelt, dat Theodulphus* een priester/monnik was uit het gevolg van St. Remi te Reims, Notae, 135; vgl. ook Inl., hfst. 2, noot 166.
29-30 de predicker broders, de dominicanenvestiging in Trier** bestond sinds 1221.
33 den prediker broders, volgens de Lat. tekst in Leuven** (in Lovanio fratribus); volgens Colv. was deze reliek in 1627 nog aanwezig in het dominicanenklooster te Leuven, gevat in een zilveren houder, vgl. Notae, 135.
35 oldesten cloester, volgens de Lat. tekst Horreum** (korenschuur), volgens Colv. gesticht door de Frankische koning Dagobert (+ 646) voor zijn dochter Irmesinde, vgl. Notae, 136. Bij de Moezel waren door de Romeinen twee grote korenschuren gebouwd, vgl. Meckseper t.a.p., 21.
36 diderick, Theodericus*, vgl. r. 26.
37 des keisers van rome susters soens, deze keizer is niet geïdentificeerd; er is wel een soortgelijk verhaal in relatie tot Karel de Grote overgeleverd, vgl. Colv., Notae 137-138.
51 de kerke der predicker broder, vgl. rr. 29-30.
| |
216
3-4 bloyden in der tijt des coninghes van vranckryke, Lat. sub Clodoveo rege Francorum; vermoedelijk wordt hier Chlodovech (Clovis) I (466-511) bedoeld.
7 vgl. Wijsheid 1:15 (OT).
10 vgl. Psalm 68 (OT).
14 vgl. Matteus 2:16 (NT).
16 vgl. Augustinus, <De civitate Dei>, lib. 1, c. 13.
| |
217
16 Dit verhaal over de apostel Bartolomeus* komt eveneens voor in de <Legenda Aurea> van Jacobus de Voragine. Aangezien Thomas hier geen referentiepersoon vermeldt, maakt dit exempel de indruk, later te zijn toegevoegd.
| |
218
15-16 hillighe romessche kerke, St. Pieterskerk te Rome**; hillighe kerke van iherusalem, H. Grafkerk te Jeruzalem**; hillighe kerke van treer, de domkerk te Trier**, oorspronkelijk gebouwd tijdens Constantijn de Grote op resten van een gedeelte van het keizerlijk paleis (vgl. p. 215, r. 18); hillighe kerke van collen, kerk van St. Ursula en haar elfduizend maagden te Keulen**.
31 pawes cesarius, deze naam komt onder de pausen niet voor. In de <Legenda Aurea> van Jacobus de Voragine wordt een paus Cyriacus vermeld, die afstand deed van zijn ambt om het gezelschap van Ursula veilig te kunnen begeleiden; hierna zou zijn naam als paus zijn geschrapt.
| |
| |
45 dat iunckferlicke heer der stat van collen, vgl. rr. 15-16.
52 Her gwilhelm van aska, Willem* van Asse**, gelegen tussen Aalst en Brussel.
| |
219
16-17 in de orde der duesschen heren, volgens de Lat. tekst in het St. Mariahospitaal** in Jeruzalem. De Duitse Orde bestond uit een riddervereniging in het hospitaal van de Duitsers te Jeruzalem (1199); sinds 1187 was de stad echter in arabische handen, afgezien van een korte periode in 1229; in 1230 vestigde een groep Duitse ridders zich als kolonisten in Pruisen, met als doel kerstening van de bevolking. De liturgie was voor een groot deel afgeleid van de dominicanengebruiken.
18 starf, volgens de Lat. tekst stierf de ridder in Toletum, Toledo**.
26 mirakel, een wonder dat de waarde van de heiligenverering (volgens de Lat. tekst ‘de veneratione sanctorum’) bevestigt.
39 penninck, volgens de Lat. tekst een Griekse drachme; na ca. 260 werd de uitgifte van deze munt in het Romeinse rijk gestaakt.
43 in des landes tale, Grieks.
45 de dar nicht en brack de vijr des hilighen daghes, Lat. qui non infregit diem sancto celebrem; ‘vieravont’ betreft de avond en de dag voorafgaand aan een kerkelijk feest, waarop de arbeidsrust ingaat, vgl. J. Verdam, <Middelnederlandsch Handwoordenboek> kol. 711.
50-51 der hilligher iuncferen sunte katherinen hillichdom, een reliek van de H. Katharina*.
| |
220
13 Na ghenck, volgt in de Lat. tekst: Nam secundum poetam moderni temporis: Et vomit, et potat, dira Charybdis aquas. - Deze versregels van een dichter uit Thomas' tijd zijn niet geïdentificeerd.
23-24 De kanunnik van de St. Gaugericuskathedraal trad in bij de regulieren te Cantimpré** (Lat.: in religioso Cantipratensi coenobio).
34-35 vgl. Johannes 21:24 (NT).
42 vgl. Apocalyps 14:13 (NT).
49 vgl. Lucas 16:24 (NT).
50 vgl. Matteus 25:8 (NT).
| |
221
20 den yrsten boke machabeorum, vgl. I Makkabeeën 13:27-28 (OT).
27 ecclesiasticus, vgl. Jezus Sirach 38:16 (OT).
32 Myn older moder, Thomas' grootmoeder van moederszijde.
| |
222
8-11 vgl. II Makkabeeën 12:45 (OT).
13 keyser otto, Otto IV* van Brunswijk (+ 1218), Duits keizer vanaf 1209. Omdat hij zijn belofte aan paus Innocentius III* niet nakwam om de Italiaanse rijksgebieden Ancona, Spoleto en Ravenna aan de kerkelijke staat af te staan, en bovendien de rechten van de toekomstige Frederik II* van Hohenstaufen op het koninkrijk Sicilië betwistte, sloeg de paus hem in 1210 in de kerkban. In de hernieuwde strijd tussen Welfen en Gibellijnen trok Otto zich na de slag bij Bouvines (1214) terug in Brunswijk. Hij stierf zonder van de kerkban te zijn verlost.
38-39 conradus* van Hildesheim**.
43 abner*, vgl. II Samuel 3:35 (OT).
43-46 vgl. Maleachi 3:20 (OT).
50 lambertus* een preister der melaetschen, vermoedelijk van het leprozenhuis te Heverlee (gesticht ca. 1197), de priorij Ter Bank. In 1224 werden de religieuzen door Honorius III* geplaatst onder de leiding van de abt van Villers**, vgl. E. van Even, ‘Louvain dans le passé et dans le présence’, 508.
| |
223
21 repha, Rispa*, vgl. II Samuel 21:10 (OT).
| |
| |
29 Vp den doden screie want sijn licham vntbreket: ‘licham’ is een vertaalfout van het Latijnse ‘lux’ (licht), vgl. Jezus Sirach 22:11 (OT). Deze afwijking is in alle mnl. afschriften aanwezig.
38 eerwerdigher ende wnderlicker cristinen, Christina de Wonderbare*/Mirabilis (+ 1224), vgl. Inl., hoofdstuk 2, noot 2; Lodewicus greue van losen, Lodewijk II* graaf van Loon (1195-1218). Ook Christina hield de wacht bij de lijken van opgehangenen, zoals beschreven is van Rispa, vgl. rr. 22-24.
| |
224
9 twelf dusent marck, Lat. duodecim millia drachmas argenti'; in de KBS is dit tweeduizend drachmen zilver, vgl. II Makkabeeën 12:43 (OT).
11-12 vgl. Jezus Sirach 3:30 (OT).
12 vgl. Daniel 4:24 (OT).
16-17 den werken des groten coninghes caroli, in de <Vita Karoli Magni imperatoris> van Einhardt (MGH, Scriptores rerum Germanorum) komt dit verhaal niet voor. Wel is het aanwezig in de <Historia Occidentalis> van Jacob van Vitry*, nr. CXIV, vgl. Biënboec 249, noot 2.
45-47 vgl. Augustinus, Ep. 54.
47-48 den propheten, vgl. Jesaja* 33:1 (OT).
| |
225
30 vgl. Exodus 12 (OT).
34 vgl. Numeri 21:9 (OT).
35 vgl. Psalm 23:5 (OT).
36-39 vgl. Gregorius de Grote, <Dialogus> lib. 4: 55. De betreffende persoon was een monnik.
| |
227
37 iherusalem versochte, volgens de Lat. tekst ‘terram sanctam, ac Hierosolymam visitare’; Jeruzalem** was sinds 1187 niet meer in handen van de kruisvaarders; om deze reden zal Thomas' vader niet, of niet lang in Jeruzalem geweest zijn, vgl. p. 175, Ex. 179. Het is mogelijk dat dit bezoek aan het H. Land plaats vond in het kader van de kruistocht van Richard I* Leeuwenhart van Engeland (1189-1192), waarbij Thomas' vader zich misschien had aangesloten; zekerheid bestaat slechts over diens begeleiding van Richard in Bretagne** (+ 1199), vgl. p. 249, rr. 18-20.
38 den swarten berch, volgens Colv. betreft het de berg Neros (Grieks: vochtig) in de nabijheid van de stad Antiochië, centrum van het Latijnse koninkrijk. Via de foutieve Franse vertaling ‘noire’ leidde dit tot het Lat. ‘nigrum’, vgl. Notae, 145.
| |
228
19-23 Over deze opvatting geeft Colv. enige toelichting in Notae, 143-144.
29 sunte katherinen nacht, 24 november.
| |
229
35-38 Lat.: Aestate prodeunt, et quasi longo hyemis taedio fatigatae, extensis membris et alis, et excussis exuviis, exultatione multiplici in auras liberas spaciantur; deze tekst is niet geïdentificeerd.
43-48 na den worden des propheten, vgl. Ezechiël 37 (OT).
48-49 vgl. I Korintiërs 13:12 (NT).
49-51 ysayas, vgl. Jesaja* 60:5 (OT).
| |
230
1-6 vgl. Job 19:25 (OT).
9-11 vgl. Matteus 25:23 (NT).
15-16 dese sesse, deze zes vreugden; Versus., in het Lat.: Nota versus.
25-28 ysaias, vgl. Jesaja* 2:9-11 (OT).
29-30 sanctus iheronimus, St. Hieronymus*, Epistola 1.
31-34 vgl. Matteus 17:1-8 (NT).
38-40 vgl. Johannes 17:2 (NT).
42-45 berten, Berta* was eerst moniale in Aywières**, daarna abdis van het klooster Marquette**/Reclinatorium bij Rijsel**.
| |
| |
| |
231
1-4 vgl. Exodus 34:30 (OT).
4 ade, Ada van Belomeir* (Lat. Adae), hijr to voren, vgl. p. 110, Ex. 102. - Deze voornaam is op deze plaats vaak abusievelijk als Adam geïnterpreteerd, zoals in de hss. A, B, D, M.
9-12 den boke yosue, vgl. Jozua* 10:24 (OT).
15 der vader boke, <Vitae Patris>, Mnl. <Vaderboec>.
30-33 de coningynne van saba, koningin van Seba*, vgl. I Koningen 10:8 en 9 (OT).
42-43 nyuelle, Nijvel**/Nivelles; elizabeth, volgens de Lat. tekst betreft het Elizabet de Gravio*.
43-44 de ick nicht nomen en wil want se noch leuet, vgl. p. 5, rr. 26-29.
46 laloes, Lillois**.
| |
232
13-15 broder henrick van collen, Hendrik van Keulen*.
27 vgl. Matteus 6:33 (NT).
47 vgl. Lucas 22:29-30 (NT).
| |
233
1 boke van der stat godes, vgl. <De civitate Dei> lib. 19 c. 27.
7-9 vgl. Psalm 124:7 (OT).
8 vgl. Jesaja 25:8 (OT).
10-12 vgl. Matteus 25:34 (NT).
16-18 vgl. Psalm 133:1 (OT).
24 dusent. twe hondert ende sestich, dit is overeenkomstig de meeste afschriften in de Lat. tekst. Tijdens het opstellen van het BUA (ca. 1258-ca. 1262) had de Franse koning Lodewijk IX* slechts één kruistocht gemaakt (1248-1252). Wel werd in 1259 op het bericht van een Mongolenaanval in Perzië opnieuw een kruistocht voorbereid, waarvoor de propagandisten uiteraard gebruik maakten van vroegere ervaringen van de kruisvaarders. Tevens kreeg paus Urbanus IV in 1260 een brief van de Hongaarse dominicaan Johannes, die zich als gezant van de Mongolenleider Hülagü (ca. 1217-1267) presenteerde, met het bericht dat deze christen wilde worden (de vrouw van H. was christin). Dit herinnerde aan een vroegere gebeurtenis, waar Thomas nu over wil vertellen. Het is begrijpelijk dat Thomas bij al deze exotische berichten in verwarring raakte. Vgl. Bezzola t.a.p., 197 198.
25-27 roberte den greuen van attrebaten, Robert I* van Artois (+ 1250); alfontius den greuen van pickerdien, Alfons* van Poitou (+ 1271); carolus den greuen van andegauensen, Karel I* van Anjou (+ 1285) waren de drie broers van Lodewijk IX, die hem in 1249 tijdens zijn kruistocht begeleidden.
28-29 een die edelste stat van egipten, volgens de Lat. tekst Damiate** (Damiatam), maar deze stad was sinds 1221 weer in handen van de arabieren; ook Matthew Paris noemt Egypte, maar het betreft hier zonder twijfel Nicosia op Cyprus, vgl. Bezzola, ‘Die Mongolen’, 150.
29-33 In Nicosia werd Lodewijk IX bezocht door een afvaardiging van de Mongolenbevelhebber Ilchikadei uit Perzië, om namens de grootkhan van de Mongolen* aan de kruisvaarders assistentie aan te bieden in het verdrijven van de arabieren in het H. Land. De woordvoerder was Sabeddin Monifat David. Deze verklaarde dat de moeder van de grootkhan, Töregeme, christin was, een dochter van de ‘christelijke koning van Judea’, en tevens, dat 3 jaar tevoren de grootkhan Güyük en zijn gevolg zich eveneens hadden laten dopen; Ilchikadei zelf was al eerder christen geworden. Het verhaal van David bleek later volkomen ongegrond te zijn. - Als tolk voor David fungeerde de dominicaan Andreas van Longjumeau, die tot het gevolg van de Franse koning behoorde. In 1245 had hij in opdracht van de paus zijn ordebroeder Ascelin/Anselm begeleid voor een diplomatieke missie naar de Mongolenleider (beschreven door Vincentius van Beauvais* in diens
| |
| |
<Speculum Maiorum>, lib. XXXI, c. XL-LII). Deze missie had geen resultaat opgeleverd. Toevallig had hij tijdens zijn reis David reeds ontmoet in het kamp van Baitu, de Mongolenleider in West - Azië. - In Cyprus werden in 1248 de voorstellen van David aan de Franse koning bij toeval aangevuld door berichten uit Armenië, waar grote aantallen christenen waren ontdekt. Onmiddellijk zond de opgetogen Lodewijk IX een antwoordmissie naar Ilchikadai, evenals een afvaardiging naar Güyük khan onder leiding van de dominicaan Andreas van Longjumeau.
29 den coninck der tateren, Ilchikadei; ene kerstene moder, Töregeme.
31-33 den coninck van indien, volgens de legende was dit de christelijke koning David van Judea, uitgeweken naar India, zoon van de priesterkoning Johannes; Djengis Khan zou zijn dochter gehuwd hebben volgens Joinville; vgl. ook Bezzola t.a.p., 24-25. De legendevorming zou zijn ontstaan rond de aanwezigheid van nestorianen in Klein - Azië.
36 twe minrebroders; dit is een vergissing van Thomas. Wel zond Innocentius III* na het concilie van Lyon in 1248 twee franciscanen naar Parijs, om Lodewijk IX over te halen zijn voorgenomen kruistocht niet tegen de islamieten, maar tegen de Mongolen te richten. De koning liet zich echter niet van zijn stuk brengen. Vgl. W.W. Rockhill, ‘The Journey of William of Rubruck to the eastern parts of the world, 1253-1255’, <The Hakluyt Society>, second series IV (1900/1967), XXV-XXVI.
In februari 1249 vertrok Lodewijks afvaardiging uit Cyprus naar Güyük khan, met als geschenken (met het oog op diens verwachte kerstening) een purperen tent, die met witte zijde was gevoerd en geborduurd met afbeeldingen uit het leven van Christus, en kerkelijke gebruiksvoorwerpen. Bij aankomst bleek Güyük (+ 1248) te zijn overleden (David was onderweg ergens ‘blijven steken’); diens echtgenote Ogul Gaimisch aanvaardde het geschenk, maar interpreteerde de tentkapel als een tribuut, als een bewijs, dat de Franse koning zich aan de Mongolen had onderworpen. Hierop gaven enige nog tegenwerking biedende machthebbers uit de omgeving zich aan haar over. De missie was dus volslagen mislukt. Pas in 1251 durfde Andreas zich bij de koning te melden, die zich inmiddels in Caesarea bevond, vgl. Rockhill t.a.p., XXIX-XXXI. De tentkapel is door Joinville (1224-1317) tweemaal uitgebreid beschreven, niet helemaal gelijkluidend; hij schreef de memoires in 1305-1309. Hij was seneschalk van Champagne** en behoorde tot het naaste gevolg van Lodewijk IX, vgl. <Le livre des saintes paroles et des bons faits de notre saint roi Louis>, André Mary ed. (Parijs 1928), XXIX.
44 enen edelen man de des coninghes neue was, vermoedelijk Sartach, die zich bevond in het legerkamp van een broer van Güyük, Batu, en inderdaad christen was. Het volgende verhaal wordt in een variant eveneens verteld door Joinville t.a.p., XCIV.
| |
234
24-26 een ridder, volgens de versie van Joinville was dit St. Joris, de patroon van de ridderstand.
39-40 vgl. Augustinus, <De civitate Dei>, lib. 22.
49 vgl. Genesis 43:34 (OT).
| |
235
1-3 de prophete david, koning David*, vgl. Psalm 57:11 (OT).
3-5 vgl. Jesaja* 66:24 (OT).
18-20 meister Johan, Johannes* van Nijvel/van Luik, was eerst deken van Luik, en trad daarna in bij de regulieren in het St. Nicolaasklooster** te Oignies**; hijr to voren, vgl. p. 155, Ex. 156. Hij stierf in 1233.
25 marien de ogenes, Maria* van Oignies.
27-28 de eerwerdighe iacob - - rome, Jacob van Vitry*, was eerst bisschop van Acco** (achonen, 1216-1228), en vervolgens kardinaal van Tusculum (1229-1240).
39 maria magdalena*, vgl. Lucas 10:39 (NT).
| |
| |
| |
236
11-14 vrij naar Matteus 25:31-34 (NT).
15-16 Jn- - -duuele, dit is een zelfstandige opmerking van de vertaler om het volgende hoofdstuk in te leiden.
16-24 ende dat sint se - -in den texte merken mach, volgens de Lat. tekst dienen deze regels pas te volgen na de hoofdstuktitel in r. 26; se heeft dus betrekking op de zwaluwen en andere vogels, die de bijen vervolgen.
26 Lat.: Hirundines et aliae aves depopulantur easdem; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18: 61.
28-29 vgl. II Korintiërs 11:14 NT).
39-41 bisdom van camerick in brabant; aangezien Leuven** tot het bisdom Kamerijk//Cambrai behoorde, doelt Thomas in het volgende verhaal kennelijk op zijn functie als bisschopp, poenitentiarius in de St. Gaugericus-kathedraal te Kamerijk**, ditmaal nog als regulier van Cantimpré (Lat.: Me in episcopatu Cameracensi in Brabantiae partibus tunc manente). -stillen vriedach, volgens de Lat. tekst de zesde vrijdag voor Pasen.
| |
237
46-47 vgl. Tobit 2:10 (OT). niet thobias was blind, maar zijn vader Tobit*.
| |
238
8-12 gwilhelmus van aluernien, Willem* van Auvergne, bisschop van Parijs** (1228-1249); een Parijse mark (livre de marc) en een livre de Paris hadden ongeveer dezelfde waarde, vgl. R.E. Zupko, <French weights and measures before the revolution> 97-98.
19 Lat.: Insidiantur et iis (supple apibus) adaquantibus ranae, hoc est ad aquam bibentibus; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18: 61.
24-27 vgl. Job 1:4-5 (OT).
| |
239
1 vulle, correctie uit ‘wulle’.
13 de coninck van sodome, de koning van Sodom*, vgl. Genesis 14:21 OT). Deze bijzin is door de vertaler toegevoegd; in de Lat. tekst is de volledige zin: Quis enim alius se animarum diceret mercatorem, nisi ille, in cuius figura olim ad Abraham dictum est: Da mihi animas, cetera tolle tibi.
16-17 Lat.: Vespae quoque persequuntur easdem, et impugnant eas odio naturali; vgl. Plinius, Nat. Hist. XI, 18: 61. - De hornten, hoornaars (oostnl honneten), een wespensoort.
18-19 Aan de hoornaars kunnen drie verwante insectensoorten worden toegevoegd, kakkerlakken (Lat. blattae), horzels (crabrones) en kevers (‘stupestres’), de laatste weer onder te verdelen in snuitkevers, die vliegen, waterroofkevers (die zeer groot kunnen zijn), en engerlingen die in de grond huizen. Colvenerius wijst er op, dat het woord ‘stupestres’, door Thomas eveneens genoemd in zijn NR, in het Latijn niet voorkomt; de correcte schrijfwijze is ‘buprestes’, vgl. Notae, 151. In alle onderzochte hss. is Thomas' schrijfwijze gehandhaafd. ‘Stuprator’ betekent echter schender, onteerder, en in deze betekenis wordt ‘stupestres’ door Thomas ook gebruikt. (In de NR, lib. 9, XLII noemt hij als bron Isidorus van Sevilla, vgl. Boese ed., p. 309.) - vleder muse, is een foutieve Mnl. vertaling van ‘blattae’, kakkerlakken; een vleermuis is een zoogdier, geen insect (worme), maar het is aanemelijk dat de vertaler hiervan niet op de hoogte was.
25 dessen dreen, relateert niet aan de bovengenoemde insecten, maar aan het voorgaande menschen verueren, doet em schaden, doden se.
31 treer, Trier**.
36 der prouincien lemoniken, in de (dominicanenprovincie) Provence**, in de omgeving van de stad Limoges**.
37-38 prier der predicker broder der seluen stat, het dominicanenklooster was sinds 1221 in Limoges, vgl. Hinnebusch, ‘The history of the Dominican order’, 327; Gerard Fraquetius maakt in zijn <Vitae fratrum> lib. III, c. 41 § 2 (ca. 1258) melding van een broeder ‘multo religioso et authen- | |
| |
tica persona in ordine’, die prior was van Limoges**, vgl. B.M. Reichert ed., MOPH I (Leuven 1896).
48 peter rickerdes, Peter Rijkaard* (vgl. de voetnoot).
| |
240
7 schedinghe des landes, Lat. Marchia, de scheiding tussen Brabant en Vlaanderen.
10 meister gwilhelmus, Willem*, priester in een dorp op de grens van Overijse en Vlaanderen.
37 vleder muse, ls: kakkerlakken, vgl. p. 239, rr. 18-19.
38-39 in den boke der naturen, vgl. NR, lib. VIII; Boese ed., 300.
39-40 Volgens Colv. houdt deze opvatting verband met de dagelijkse completen: Procul recedant somnia, et noctium phantasmata, hostemque nostreum comprime, ne polluantur corpora.
42 Hijr van hebbe ick ghelesen, volgens de Lat. tekst herinnert Thomas zich hierover iets grappigs te hebben gelezen (de hoc quidam ridiculosum legisse me memori); de bron is hem kennelijk ontgaan.
| |
241
2 dorpe van niuelle, Nijvel**/Nivelles.
37 boke van der naturen, vgl. NR, lib. IX, XVI, Boese ed., 301. Thomas baseert zich hierin op Plinius.
43-45 neptuni, meervoud van neptunos; incubi, mv van incubos; duseos, ev, genoemd door Augustinus* in <De civitate Dei>, lib. 13, c. 23.
46-47 vgl. Efesiërs 6:12 (NT).
47-48 dessen, volgens de Lat. tekst: deze vier; na ordinancien in oren steden, volgens de Lat. tekst: in aantal, gewicht, en afmetingen (de volledige zin luidt: De his quatuor, prout in suis locis habent dominium, permittente tamen illo, qui omnia in numero, pondere, et mensura disponit.
48-50 vgl. Wijsheid 11 (OT).
50 De niet opgenomen zin na ‘mate’ luidt: Non nisi singulariter Neptunus ponitur ab Aristotele, licet Neptunos pluraliter hinc ponamus.
51 vele vunders, volgens de Lat. tekst veel belachelijke en grote wonderlijke dingen (Lat. De Neptunorum factis multa ridiculosa et magna mirabilia referuntur).
| |
242
4 comanen, Kumanen*, een volk uit Turkije dat was doorgedrongen tot Zuid - Rusland, en daar in ca. 1211 door de Mongolen* was verslagen en was uitgeweken naar het Balkan -schiereiland en Hongarije**. Daar kregen zij van Bela IV* (1206/1235-1270) een bepaald gebied toegewezen (Allföld). Vervolgens trachtte men ze door een intensief bekeringsprogramma te integreren. Om dezelfde reden liet Bela IV zijn zoon Stefanus (1239-1272) huwen met een Kumaanse prinses; in 1260 was S. heer van de Kumanen; hij leefde in voortdurende onmin met zijn vader; vgl. K. en M. Uhrlizz, <Handbuch der Geschichte Oesterreich - Ungarns> I (19632).
25 den prior der predicker orden, sinds 1221 waren de dominicanen in H. gevestigd in opdracht van Paul van Hongarije, prior van het klooster in Bologna**; Theoderik werd de eerste provinciaal prior (ca. 1223 1228); in 1228 was hij bisschop van de Kumanen, vgl. Hinnebusch, 93; van 1231-1233 was Johan van Wildeshusen* provinciaal prior van H.
47 wy seghen em do he preister was, misschien toen hij in Parijs studeerde?
| |
243
2-3 ene iuncfer in gheestlicken habite, vermoedelijk uit Hertogendal**, vgl. rr. 22-26.
8 vth persede ick mit ghewelde van er (Lat. ab eo violenter extorsi), het is niet aannemelijk dat Thomas hier fysiek geweld gebruikte, al is het niet onmogelijk. Eerder kan men denken aan de bisschoppelijke jurisdictie die hem als pauselijk poenitentiarius was verleend, waarmee hij haar onder druk zette, vgl. Inl., hoofdstuk 2, noot 61.
| |
| |
19 ludgart, Lutgard van Tongeren*/van Aywières.
23-24 de eerwerdighe hillighe nunnen van des hertoghendale ghenomet cristina, Christina*, cisterciënserin in het klooster Hertogendal** bij Leuven, door hertog Hendrik II* gesticht in ca. 1231.
50 Na becorres, volgt in de Lat. tekst: Incubos generare, Beda in historiis Britonum, et multae aliae scripturae testantur. Qua autem ratione hoc fieri possit non video: nisi hac sola, quod virile semen effusum mox in vas muliebre cum debita temperantiae qualitate transfundant. Sed sic proprie generare incubum non dicemus. Infinitas tamen rationes latere humanis ingeniis in rerum secreto naturae plenissime confitemur, et paucissimas respective hominum sensibus apparere. (BUA II, 57 § 16)
51 duseen, Lat. duseos; zie ook Biënboec, 154, noot 4.
| |
244
2 Die heydenen van prusen, de Pruisen* vormden een Baltische stam van de Prussi, die het gebied tussen Meml en Weichsel bewoonden. Zij plantten bomen ten behoeve van de ‘duseos’. Sinds 1212 waren hier cisterciënsers, die trachtten de bewoners te bekeren, in 1230 gevolgd door de ridders van de Duitse Orde, vgl. p. 219, rr. 16-17.
8 dyanen, Diana*, genoemd in <De civitate Dei>, lib. 18, c. 18.
17-19 vgl. Exodus 7:12 en 8:22.
19 draken, Lat. dracones, eigenlijk ‘slangen’.
20-22 vgl. Augustinus, <De Trinitate>, lib. 3, c. 8-9.
35 oscolamus, ls: ophthalmos (oog), volgens Colv. beschreven door Albert de Grote*/Albertus Magnus, Notae 155.
39-40 Na ghetughe der predicker ende der mynrebroder, volgt in de Lat. tekst: et praecipue beatae memoriae episcopi Ioannis, magistri ordinis Praedicatorum; Johannes van Wildeshusen* was van 1241 tot zijn dood (1253) ordemeester; van 1231-1233 was hij werkzaam als bisschop van Bohemen**. Omdat Thomas hem (tezamen met de dominicanen en minderbroeders) als bron vermeldt, en daarbij herinnert aan de bisschopsfunctie, hoorde Thomas het verhaal misschien in de laatstgenoemde periode (Johan was immers ook enige tijd prior van Hongarije.); zie ook de aantekening bij p. 249, r. 18.
40-41 des greuen dochter van swauenborch, niet geïdentificeerd.
45 vp den schoet, Lat. in gremio (niet ‘op den choer’, zoals hss. A, B, D, E, en M schrijven); in Vert. II is dit exempel uitsluitend in G aanwezig. Hier is de in Vert. I ontbrekende Latijnse zin wel vertaald: ‘ende nochtant alst auent quaem. ende die vr was soe wart sie onzienlike ende ontastlike. wt sinen handen van den duuelen genomen.’ (f. 285c).
47-48 meister albert, Albert de Grote*/Albertus Magnus (ca. 1193-1280), de zegsman van het verhaal, voltooide in 1245 zijn theologiestudie te Parijs**, en was daar van 1245-1248 theologiemagister. In die tijd zal het verhaal tijdens een college ter sprake zijn gekomen, naar we mogen aannemen. - Albert trad tijdens zijn studietijd in Padua in 1229 in bij de dominicanen en werd geplaatst in Keulen**. Nadat hij daar enige tijd lector conventus was geweest, vervulde hij deze functie in Hildesheim** (1234), Regensburg**, Freiburg in Breisgau** en Strasbourg** (1238); in 1242 ging hij naar Parijs om theologie te studeren, vgl. Scheeben, ‘Albert der Grosse’, 45, 48. In 1248 werd hij belast met de leiding van het nieuwe studium generale in Keulen. Na zijn benoeming tot provinciaal van Teutonia (1254-1257), tijdens welke periode hij in Anagni de orde verdedigde, werd hij weer lektor in Keulen (1258-1260). Van 1260-1262 was hij bisschop van Regensburg, daarna kruistochtlegaat (1262-1263), waarna hij weer naar Keulen terugkeerde.
49-50 den bisscop van parijs, dit was Willem* van Auvergne (1228-1249); waerachtelicke, Lat.: plena fide.
| |
| |
| |
245
15 swartena, Lat. Gwerthena; volgens Colv. betreft het hier Werchten**, gelegen tussen Mechelen en Aarschot.
48 bi vlanderen, Lat. in confinio Flandriae, vermoedelijk in Brabant, aan de grens met Vlaanderen**.
| |
246
10 Na verwnderen, volgt in de Lat. tekst: in tam videlicet inexplicabilem cacum, rerum ordinem et rationem naturae, super id quod estimari poterit, variari? Ego quidem talia fieri, permittente occulto Dei iudicio, per operationem demonum, nec inficior, nec confirmo: sed quia obiicientibus talia et verissima assertione firmantibus, subterfugere dissimulatione non potui, ista mihi narrata et inculcata conscripsi, et aliis discutienda reliqui.
13 meister alberte, Albert de Grote*/Albertus Magnus. Wanneer Thomas hem hierover raadpleegde, is niet na te gaan; misschien tijdens diens bezoek aan Leuven** in 1256, bij welke gelegenheid hij de eucharistieviering in de zojuist voltooide dominicanenkerk leidde, met Thomas van Aquino* als assistent, vgl. E. van Even, ‘Louvain’, 414. Wel staat vast, dat Thomas ‘menigmaal zijn toehoorder was’, vgl. p. 256, rr. 47-50, en Inl., hoofdstuk 2, noot 118.
17-19 meister coenraet, Conradus* van Marburg (+ 1233), biechtvader van Elisabeth van Thüringen (1207-1231), was sinds 1215 kruistochtprediker en pauselijk legaat in Noord - Duitsland, sinds 1227 pauselijk inquisiteur; vanwege zijn wrede optreden werd hij vermoord.
20 broder corde, Conradus* van Höxter, provinciaal prior van Teutonia (1225 1234).
33-48 Dit verhaal lijkt veel op de ervaring van de Mongolenprins in Ex. 258.
| |
247
7 der veerder maneer der duuele, vgl. p. 241, rr. 46 47.
18 vgl. I Petrus 5:8 (NT).
40 Na tale, volgt in de Lat. tekst de Franse zin: Moy dois aimer, ie suis tres biau, Bons, et douz, noble, et loyau. De hierop volgende Lat. vertaling hiervan is in het Mnl. omgezet (rr. 40-41). De transcriptie van de Franse zin is door Colvenerius ‘verjongd’; oorspronkelijk stond hier ‘Moy dois aimer, suis tres biaus, li bons, li dous et li tres liaus’, vgl. de opmerking van J. Margeant, <Catalogue descriptif et raisonné des manuscrits de la bibliothèque de Valenciennes> (1860) p. 220 (over dit door Colvenerius geraadpleegde hs. c, zie Inl., hfdst. 4.3).
44-45 vgl. Psalm 45:3 (OT).
45-46 vgl. Hebreeën 1:3 (NT).
47 alle vleesch is hoy, vgl. Jesaja 40:6 (OT).
48-49 vgl. Lucas 18:19 (NT).
49-50 vgl. Hooglied 4:11 (OT).
50 vgl. Psalm 145:9 (OT).
51-52 salomon, vgl. Jezus Sirach 31:13 (OT).
52 Vanaf nochtan, vgl. Matteus 6:22 (NT).
| |
248
1-3 vgl. Hebreeën 1:2 (OT).
3 vgl. Maleachi 2:10 (OT).
10 een soortgelijk verhaal komt eveneens voor in andere literaire bronnen, waaronder de <Dialogus miraculorum> liber 4, c. 80, vgl. Biënboec 115.
| |
249
1-2 broder henricke vth dudeschlant, Hendrik* van Keulen (+ 1254). Thomas is de enige bron voor zijn lectoraat te Keulen. Vermoedelijk was H. als zodanig werkzaam na zijn terugkeer uit het H. Land in 1233, toen hij om gezondheidsredenen aftrad als provinciaal prior van het H. Land (ca. 1231-1233), vgl. JvS, 166-168.
4 britanien, Bretagne**.
5 lugdunen, Lyon**.
| |
| |
6 den prior, vermoedelijk niet Humbert van Romans*, anders zou Thomas dit wel vermeld hebben; H. was na zijn intrede bij de dominicanen geplaatst in Lyon**, waar hij lange tijd prior was, zeker in 1237, vgl. Brett, ‘Humbert of Romans’, 5.
9-10 dat olde mirakel van britanien, de bron van Barenton** in het woud van Brocéliande, die nog steeds aan de toeristen wordt getoond; vgl. ook J. Janssens, ‘Koning Arthur en de tafelronde’, in: <Arturus rex> I, Medievalia Lovaniensia Series I/Studia XVI (1987) 55-57.
11-12 dar een steen bouen lach vp calumpnen van marmorstene, deze dolmen is nog aanwezig.
17-18 meister van der orden, ordemeester Jordanus van Saksen* (1222-1237); bisscop broder iohan, Johan* van Wildeshusen was van 1233-1237 bisschop van Bohemen; vgl. ook de aantekening bij p. 244, r. 39.
18-20 Thomas' vader was een ridder, hoogstwaarschijnlijk uit Bellingen**. Hij vertelde het verhaal aan Thomas meer dan veertig jaar tevoren (ouer virtich jaren, naar men mag aannemen omstreeks 1219, vgl. Inl., hoofdstuk 2, noten 13-19. De vader had de bron gezien toen hij meereed in het gevolg van Richard I* Leeuwenhart, vermoedelijk toen deze tussen 1194 en 1199 in Frankrijk streed tegen Philippus II Augustus* en zijn broer Jan Zonder Land*.
29 prouinciael prior der predicker broder de ouer dat meer wonen, Hendrik van Keulen* was van ca. 1231-1233 provinciaal prior van het H. Land; acconen, Akko**. Het hierop volgende verhaal wordt beschouwd als een beschrijving van een fata morgana.
| |
250
7 na den worden des gloriosen iheronimi, Hieronymus* in zijn <Epistola ad Eustachium de custodia virginatis>.
12 in der schole, vermoedelijk de kapittelschool van de St. Gaugericuskathedraal te Kamerijk**/Cambrai, vgl. Inl., hoofdstuk 2, noten 25, 26.
19 bonifacius bisscop van lausonen, Bonifatius van Lausanne*.
44 meister albert, Albert de Grote*.
| |
251
13 de regule der alre hoghesten insettinghe, Lat.: sanctae, et excellentissimae institutionis regulam, de voorschriften van de dominicanenleiding.
18 vgl. Lucas 10:1 (NT).
41-43 vgl. Ambrosius, <Hexaemeron> VI, 4.
| |
253
13 dorpe, Koningsdorp** bij Keulen aan de Rijn (Lat. Oppidum regis vocatur). Thomas schreef dit verhaal in 1258, vgl. r. 13 (Lat. anno praesenti).
26 iordanus, Jordanus van Saksen* was van 1222-1237 ordemeester. Scheeben neemt aan dat hij meteen na zijn benoeming de paus te Rome bezocht. Het was gebruikelijk dat bij een dergelijke gelegenheid een preek werd gehouden voor het pauselijk hof, vgl. JvS, 45-47.
36 pawes honorius, Honorius III* (1216-1227).
| |
254
32 Na machten, volgt in de Lat. tekst een uiteenzetting over de daarma verleende voorrechten aan de dominicanen door Gregorius IX*: Hinc postea factum est, ut ipse Papa et Cardinales in curia, devotissimi erga Praedicatorum in ordinem, cum inconsuctis auctoritatibus et privilegiis exaltaret. Unde successor ipsius Honorii Papae, dominus Papa Gregorius, fratri Ioanni, dicto de Argentina, quondam Bosnensi Episcopo, magistro Praedicatorum ordinis facto, cum magna devotione dixit: Me tibi charissime quasi pro incude Papam orbis constituo, linguam autem tuam pono pro malleo, ut secundum omnia privilegia, quae ordini tuo expediunt, vel etiam, quae aliis religiosis quibuscumque usque in praesens concessa sunt, scribi facias, et bullabo. Nec mora, magister ordinis, et qui cum eo erant fratres, omnibus registris Apostolicorum inspectis, omnia privilegia, quae sibi commoda et utilia pro confirmatione ordinis essent, vel fore possent, consensu fratrum Cardinalium et curiae, bullata et sub- | |
| |
scriptionibus insignita solemniter acceperunt. Hinc ad beatae memoriae Iordanum redeamus, et quid fecerit, vel de eo factum sit, videamus. (II, 57 § 44).
46 den hoghen berghe, Lat. Alpium.
49 der stat, Jordanus vertrok in 1233 uit Rome naar Milaan, waar hij ernstig ziek werd, en bijzonder goed verzorgd werd door prior Nicolaas, volgens de berichten van zijn metgezel Gerardus Fraquetius, vgl. JvS, 24-26. Een andere maal was hij ziek in Besançon, waar hij het zojuist gevestigde dominicanenklooster bezocht (1224). De deken en kanunniken hadden om deze vestiging verzocht. Hier had J. volgens Gerardus een duivelsverschijning. De tweede locatie ligt voor Thomas' verslag meer voor de hand, vgl. rr. 45-46.
| |
255
20-25 Ook St. Dominicus wilde niet in een bed slapen, zelfs als hij ziek was, lag hij liever op de grond, vgl. R. Brooke, ‘The coming of the friars’, 102.
47-48 vgl. Prediker 4:17 (OT).
48-49 vgl. I Samuel 15:22 (OT).
| |
256
6 bononien, Bologna**.
19-20 meister iordanus, Jordanus van Saksen* trad in 1220 bij de dominicanen te Parijs** in, en werd reeds in 1221 tot provinciaal prior van Lombardije** benoemd en volgde in 1222 Dominicus* op als ordemeester; bekiert hadde to der orden, dit gebeurde in Bologna** volgens de Lat. tekst (et in Bononia recepisset).
29 vgl. Jesaja 28:15 (OT).
47-49 Jck was mannich tijt sijn discipule, (Lat.: sicut auditor eius per multum tempus); meister albert, Albert de Grote* voltooide tussen 1242-1245 zijn theologiestudie te Parijs**, waarbij hij tevens in natuurwetenschappen doceerde; van 1245-1248 bekleedde hij daar een leerstoel theologie, vgl. Scheeben, ‘Albertus Magnus’, 45, 46, 52. Daarna nam hij de leiding op zich van de zojuist te Keulen** opgerichte academische opleiding, waar ook Thomas van Aquino* van 1248-1252 studeerde. Van 1254-1257 was Albert provinciaal prior van Teutonica, waardoor hij zelden in zijn klooster (Keulen) kon zijn. Het is niet duidelijk wanneer Thomas van Cantimpré zijn colleges volgde; wel reisde Thomas over de Rijn** uit Trier** naar Keulen, maar naar we kunnen aannemen pas na 1256, vgl. p. 199, rr. 22-24, en Inl. hfdst. 2, noten 162 en 165. In 1248 was Thomas lector en subprior in Leuven** (idem noot 135); meestal behield men dergelijke functies langere tijd; Thomas zal toen niet het klooster hebben verlaten voor colleges in Keulen**; vgl. ook Deboutte, ‘Thomas als auditor van Albertus Magnus’, OGE 58 afl. 2-3; 192-209.
Eerder is het aannemelijk dat Thomas Alberts colleges over natuurkunde in Parijs** volgde, want hij heeft niet slechts meegemaakt dat Albert al een leerstoel in de theologie bekleedde (cum tamen in cathedra theologie regeret). Dit doet vermoeden dat Thomas langer in Parijs studeerde dan gewoonlijk wordt aangenomen, vgl. Inl. hfdst. 2, noot 122.
| |
257
10 Na dogheden, volgt in de Lat. tekst een ode op Jordanus van Saksen*. Deze was door Thomas op verzoek van zijn medebroeders opgesteld. In de Mnl. vert. is de dichtvorm verloren gegaan, ook de lofprijzingen in aanhef en slot zijn weggelaten. Men vindt de volledige Lat. tekst van de hymne in Biënboec, 342-345.
11 ene vrouwe, volgens de Lat. tekst de echtgenote van een man in Bohemen**; zij beloofde haar nog ongeboren kind aan hem te wijden (naar hem te noemen?). N.B. Het betreft hier in feite geen exempel; de tekst is onderdeel van de hymne.
| |
| |
18 Jordanus* verdronk tijdens een schipbreuk op 13.02.1237.
26 sinen ghesellen, zijn metgezel Geraldus*, zoals blijkt uit Thomas' beschrijving in de VL, III, 1 § 2. Een andere metgezel, de lekebroeder Iwan, overleefde de schipbreuk.
28 de greken, de Byzantijnen*. Jordanus werd gevonden op de kust van Pamphylië in de buurtvan de stad Attalia, vgl. JvS, 81.
30 akon, Akko**; hier was sinds ca. 1221 een dominicanenconvent.
33-34 vgl. Lucas 7:22 (NT).
34-35 een dudesche ghebaren vth westualen; Jordanus* werd geboren in het dorp Bortege bij Mainz ca. 1185 (zeker voor 1200), JvS, 35; Brooke, ‘The coming of the friars’, 98.
38-40 arnoldus ghenomet ghebaren vth den lande van treer, Arnoldus*, afkomstig uit de omgeving van Trier**, was prior van het dominicanenconvent Wirtzburg te Freiburg** (Lat. Wiburgensi). Misschien heeft Thomas hem ontmoet tijdens zijn reis in 1256, vgl. p. 239, of tijdens het AK te Parijs in 1256 (vgl. de aantekening bij p. 5, r. 31); in ieder geval was A. na 1237 nog in leven, en was hij overleden toen Thomas over hem schreef, vgl. r. 50.
43 luthgarda, Lutgard van Tongeren*/van Aywières.
| |
258
3 vgl. Psalm 45 (OT).
9 vgl. Daniel 12:1 (OT), Apocalyps 5, 20, 21 (NT).
17-18 He wart .. pelgrimasien, dit is een verkeerde vertaling van: Ipso enim assumpto in socium a domino Hugone presbytero Cardinali; hij was dus begeleider van kardinaal Hugo van St. Cher*, die sinds 1251 tevens pauselijk legaat was voor Duitsland, vgl. Hinnebusch, 391.
20-22 Na em, Na Jordanus van Saksen*, werd meister raymundus, Raymundus de Penaforte* (ca. 1175-1275 te Barcelona) algemeen overste (1238-1241). Hij was magister kerkelijk recht te Bologna**, werd daarna kanunnik in Barcelona (1220). Hij had een neef ontraden om bij de dominicanen in te treden; daarna kreeg hij wroeging en trad in 1222 zelf in (in het klooster te Barcelona); als penitentie moest hij een handboek voor biechtvaders schrijven (Summa de poenitentia et matrimonio, vóór 1238 voltooid). Gregorius IX benoemde hem in ca. 1230 tot kapelaan en biechtvader van de pauselijke curie; tevens kreeg hij opdracht tot uitbreiding van de pauselijke Decretales (Liber Extra). Toen na de dood van Jordanus (1237) in 1238 tijdens het AK te Bologna een dubbelkeuze ontstond tussen Albert de Grote* en Hugo van St. Cher*, werd daarna met algemene stemmen Raymond gekozen. Tot ieders ontsteltenis abdiceerde hij ‘om gezondheidsredenen’ tijdens het AK te Parijs** in 1241, waarna hij terugkeerde naar Barcelona. Daar was hij bijzonder actief in de kerstening van arabieren en joden (AASS Januarii I, 404 429). Gedurende zijn bewind was Thomas in Parijs**, waar in 1239 en 1241 het AK plaatsvond. Thomas is dus opvallend terughoudend in zijn meededelingen over deze algemeen overste.
23-25 iohannes ghebaren vth dudesch lant, Johannes van Wildeshusen* (ca. 1180 1252), afkomstig uit de streek rond Osnabrück, was biechtvader van paus Honorius III* tot zijn intrede in 1222 bij de dominicanen te Parijs**, vgl. p. 149, r. 51. Misschien heeft Thomas hem daar leren kennen. Vervolgens werd J. geplaatst in Strasbourg**. Daarna werd hij in 1231 tot prior van Hongarije** benoemd, gevolgd door een pauselijke aanstelling als bisschop van Bohemen** (bosuen, 1233-1237).
30-31 ghecoren to enen meister der ghemenen orden, in 1241 werd hij gekozen tot ordemeester/algemeen overste.
39 romessche lant, de dominicanenprovincie Romania**.
| |
| |
| |
259
4 straesborch, Straatsburg**, het klooster van Johannes van Wildeshusen*.
5 Sijn hillighe lijcham wart verheuen van den bisscoppe van mets... straesborch, de bisschop Jacob van Metz** (1239-1260) en de elect van Strasbourg** brachten het lichaam van Johannes over naar het graf in de zojuist voltooide dominicanenkerk in S.; Johannes was oorspronkelijk buiten de stadsmuren begraven, zoals Gerard Fraquetius meedeelt (MOPH VII, I, 13).
6 ghecornen bisscop van straesborch, de gekozen bisschop van Straatsburg** was Walther van Geroldseck, die na zijn verkiezing in 1260 in 1261 werd gewijd, vgl. Colv. Notae, 161. Het jaartal 1276, dat eveneens voorkomt in de drie vroege drukken LX, LY en LZ en enige Lat. afschriften, moet dus 1260 zijn.
7-8 De plechtigheid vond plaats tijdens het AK te Straatsburg (1260), dat onder leiding stond van ordemeester Humbert van Romans*.
8-10 coningynne van vngeren, Maria*, echtgenote van Bela IV* van Hongarije** (vgl. de aant. bij r. 17), dr. van Theodorus Laskaris, keizer van Nikaia. Haar brief aan paus Alexander IV* (1254 1261) is opgenomen in B.M. Reichert, <Vitae Fratrum Ordinis Praedicatorum necnon Cronice ordinis ab anno MCCIII usque ad MCCLIV>, MOPH I (1897) 311-312. Haar oudste zoon Stefanus*/Istvan (1239-1272) was in opstand gekomen tegen zijn vader (in seditione); dit gebeurde in 1262, zodat de brief ca. 1262/1263 wordt gedateerd. Zij schrijft hierin, dat Johannes van Wildeshusen en Gerard, ‘prior van dezelfde orde’ aan haar waren verschenen. In dezelfde editie (p. 310) is ook een brief van Bela IV opgenomen, gericht aan het AK (te Straatsburg?), waarin deze zich heel lovend uitlaat over Johannes van W.
16 mester iohanne, Johan van Wildeshusen*.
28 humbertus, Humbert van Romans*/de Romanis (1194-1277), was geboren in Romans bij Valence; Thomas is de enige bron voor zijn Bourgondische adellijke afkomst. Na zijn intrede in 1224 bij de dominicanen te Parijs werd hij lector en daarna prior in het dominicanenklooster te Lyon**, vgl. Brett, ‘Humbert of Romans’, 5.
32 In 1240 werd Humbert provinciaal prior van Lombardije (tussien, Toscane**).
33-35 Bij de pauskeuze in 1243 kozen velen hem als candidaat.
35 Van 1244-1254 was hij provinciaal prior van Frankrijk**/Francia.
36 wart he, Lat. est effectus; in 1254 werd hij tijdens het AK in Buda (Hongarije) tot algemeen overste gekozen; in 1263 abdiceerde hij ‘wegens gezondheidsredenen’, waarna hij zich na terugkeer in zijn klooster te Lyon** wijdde aan organisatorische studies. Zijn bewind kenmerkt zich door talloze voorschriften (admonitiae) die erop gericht waren, de vroege dominicanenprincipes in stand te houden, en iedere concessie aan veranderde tijdomstandigheden te vermijden.
| |
260
43-44 guden enghele, volgens de Lat. tekst zoals bij Herodes Agrippa, vgl. Handelingen 12:7 (NT); quaden enghel, ibidem 12:23.
45 vgl. I Samuel 16:14 (OT).
47 lodewicum, Lodewijk IX* van Frankrijk.
| |
261
1 greue van ghelre otto, Otto II* van Gelre (ca. 1215/1229-1271), zoon van Gerard van Gelre en Margareta van Brabant.
2-3 lodowicum, Lodewijk IX* van Frankrijk (1226-1270).
5 sine coghele, zijn scapulier. Lodewijk behoorde tot de lekenorde van St. Franciscus (Derde Orde).
7-8 snode meister der gotheit, met deze tegenstander van de dominicanen te Parijs, die voor Thomas' ordebroeders zonder meer bekend was, is Willem* van St. Amour bedoeld. In 1254 liet bij zijn smaadschrift <De periculis>
| |
| |
circuleren, dat voor de bedelbroeders fataal kon worden. Hij noemde ze <gyrovagi>, omdat ze ledig leefden op het zweet van de arbeid van andere mensen; zij zouden valse profeten zijn, volgelingen van de antichrist, die diep waren doorgedrongen in de invloedsfeer van wetgeving en zielzorg. Paus Innocentius IV* (+ 1254) trok daarop de verworvenheden van de bedelbroeders (dominicanen en franciscanen) in wat onderwijs en zielzorg betreft, maar deze werden kort daarop door zijn opvolger Alexander IV* voorlopig hersteld. Desondanks bleef het smaadschrift circuleren. De dominicanen in Parijs waren voor hun onderhoud grotendeels afhankelijk van de gunsten van de koning; Humbert van Romans* was peetvader van Robert I* van Artois, zoon van Lodewijk IX*; Alfons van Poitou* (+ 1271), broer van Lodewijk, echtgenoot van Johanna van Toulouse, had zich verplicht tot vaste jaarlijkse donaties aan alle dominicanen gemeenschappen en daarmee verbonden charitatieve projecten in zijn gebied, vgl. Vicaire, ‘Dominique et ses prêcheurs’, 379. Gedurende het AK te Parijs** (Pinksteren 1256) werd het gebeente van Petrus van Verona* (+ 1252) naar de dominicanenkerk aldaar vervoerd. In dezelfde tijd hield Willem van St. Amour een preek waarin hij kritiek uitoefende op de kleding van Lodewijk IX. De koning, die altijd heel diplomatiek en verzoenend was opgetreden, zond nu copieën van deze preek naar Alexander IV, vgl. Brett, ‘Humbert of Romans’, 34. De voorrechten van de bedelbroeders werden in het najaar 1256 na een proces te Anagni** weer hersteld. Het smaadschrift werd op 5 oktober van dat jaar kerkelijk veroordeeld; vgl. de aantekeningen bij p. 77 en 78.
14 vgl. Matteus 11:8 (NT).
15 Ibidem 3:4.
19 philippus, Filippus II Augustus* (1165-1223).
20-22 sinen sone lodowicum, Lodewijk VIII* van Frankrijk (1223-1226). Thomas kan hem ontmoet hebben toen deze koning zich in Frans Vlaanderen bevond, of in Parijs**, vgl. Inl., hoofdstuk 2, 46.
22 Na cledere, vervolgt de Lat. tekst: Karolus ille magnus, postquam in Roma coronatus est Imperator, numquam postea voluit, ut de eo scribitur, insula pomposi habitus insigniri. Deze zin is wel in Vert. II, alleen in K: ‘Die grote coninck kaerl daer nae als hie tot romenschen keiser was gecroent en wolde hie niet meer myt costeliken clederen verciert wesen.’ (f. 228a). Hierna volgt in BUA II, 57 § 65 nog een uitvoerige lofrede op de Franse koning, waarbij tevens teruggekomen wordt op de verdachtmakingen van de zijde van de docenten van de Parijse faculteit, die in 1256 door Albert de Grote* werden weerlegd. Hiervan zijn slechts enige zinnen door de vertaler overgenomen, maar in Vert. II is de tekst wel volledig (alleen in G en H): Ach hoe veel eren dat die ganze helige kerck den voerscreuen coninc lodewich sculdich is, en waer niet lichtelic te begrijpen. van den genen die mit goeden herten verstaen willen wat scade van zielen gewest hadde. hadde die onverdrachlic houerdie dair voir af geset is enen voirt ganc gehad. als deren clercken die te parijs tegen die predikers ende mijnre bruders in verderfnis dier twier orde oir setten. Want dese voirscreuen conninc verdreef die bose wt sinen lande. Hie screef voer die twe ordene aen den paeus ende cardinalen des stoels van romen. Die doir die gracie gods ende om des connincs wil. den voirscreuen ordene zeer gonstich was. op dat die quaetheit een eynde name ende die rechuerdicheit in oere macht bleue staen. Ic tuyge gade ic tuege die bruederen ende ic tyge alle gelouige menschen. dat nye conninc of prins soe noitbarlike tot vrede ende zalicheit der gelouigen menschen die helige kerck bescermde. cierden van gauen ende mit eren verhif. als dede dese conninc lodewich voirscreuen. Want die waerheit spraec ende seide die waerheit. Mijn rijck en is op deser werlt niet.
| |
| |
Want pilatus lauen ende prysen als van sinen volc ende van sinen biscoppen en ruecten hie niet. mer hie stont volherdelike om voer dat volc te steruen. ende haesten tot sijnre passien op dat hij hir bouen een rijc maecten. dat nummer meer eynd en sal hebben. Hier om o gemeyn kercke danct den ouersten coninc ende prince Christus. die een maker is dynre zalicheit. danct oen bijsonder gij mynrebrueders ende prediker. Jae laet ons alle gader tsamen dancken die ons in onsen tijden dusdanigen coninc heft gegeuen. die in crachtiger hant dijn rijck had staende. ende niet te myn alle mensche exempel geeft des vreedes. der caritate ende der ormodicheit. Al enen wal is een zweert te snede bequaem alst vter sceyen is getogen of alst in der sceyen weder om word gesteken.’ (geciteerd naar G, ff. 293v-294r). - Over de vrijgevigheid van deze koning ten opzichte van de dominicanen, vgl. Hinnebusch, ‘The Dominican Order’, 257.
45 vgl. Deuteronomium 32:18 (OT).
| |
262
7 vgl. Johannes 8:44 (NT).
19 margareten, Margareta*.
28-31 By der stat van camerick, in de omgeving van Kamerijk**/Cambrai waren in 1236 grote kettervervolgingen, waarin Robert le Bougre (de Bulgaar) een grote rol speelde. In 1239 werden in Mont Aimée in het bisdom Reims 183 ketters verbrand in aanwezigheid van 13 bisschoppen, waaronder de aartsbisschop van Reims en de graaf van Champagne, tevens koning van Navarra, Theobald V (1201-1253), vgl. J. Hamilton, <The medieval inquisition> (Londen 1981) 74.
32-33 sunte aychadus kerke, de St. Aicadro-kerk in Asper**.
35 ketter, deze werd Aegidius Boogris genoemd volgens de Lat. tekst.
|
|