Het begrip metaphoor: een taalkundig en wijsgerig onderzoek
(1941)–C.F.P. Stutterheim– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||||
§ 1 - MoeilijkhedenEen studie als deze kent vele en velerlei moeilijkheden, die niet in deze inleiding maar voornamelijk in Deel I en voorts nog waar zij zich in de descriptie zelf van het begrip ‘metaphoor’ openbaren, genoemd en besproken zullen worden. Voor twee echter maken wij een uitzondering. De eerste is van geheel andere aard en daarom ook op geheel andere wijze aan ons onderwerp inhaerent dan de overige. Zij verhoudt zich tot deze als stileren tot denken, en doet zich voor overal waar een gedachte tot uitdrukking moet worden gebracht. Een eenvoudige gedachte zal volkomen en zonder moeite haar uitdrukkingsvorm vinden. De psyche is zich dan van de wrong tussen Taal en Denken totaal niet bewust, ja zelfs niet van haar eigen sprong van het een op de ander; zij bemerkt niet dat zij iets ‘overdraagt’. Onbewust verloopt dan een ingewikkeld proces, als bij een technisch volmaakt violist, die met ‘vingergeheugen’ speelt. Anders wordt het, wanneer het gedachte een groot complex is, welks momenten ten opzichte van elkaar a.h.w. in verschillende dimensies liggen en energetisch met elkaar zijn verbonden. Moet nu een dergelijk complex aan anderen worden meegedeeld (dus in taal weergegeven), dan worden wij er ons wel zeer pijnlijk van bewust, dat Taal en Denken niet identiek zijn. Taal is één-dimensioneel, beweegt zich in de ene tijd-dimensieGa naar voetnoot1). Denken echter is een multi-dimensionele menigvuldigheid, kent een ‘Schichtung’ in vele richtingen. Begrippen hebben hun prae- en postmissen, waartussen een logische rangorde, geen temporele volgorde bestaat. Een logische uiteenzetting, een logische opbouw moet nu in taal gegeven worden. Daar-door wordt het gelijktijdige (liever: het a-temporele) in een temporeel verband gebracht; zo'n opbouw wordt dus in zekere zin onlogisch. Beschrijven wij de evolutie van een begrip, dan moeten wij op verschillende punten van die evolutie op andere eerst later te behandelen kwesties anti- | |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
ciperen. De practische compositie doorbreekt telkens de theoretische. Om een enkel voorbeeld te geven: De eenvoudige en wel in elke begripsmonographie aan te treffen opmerking: ‘Het begrip “M” bij A. en het begrip “M” bij B. zijn totaal verschillend’Ga naar voetnoot2) verwijst naar een woord-terminologisch en zelfs philosophisch probleem, dat zeker niet op de plaats waar men die begrippen beschrijft, besproken kan worden. Eigenlijk is de zaak nog minder eenvoudig, dan wij hierboven voorstelden. - Wij willen beschrijven onze visie op de bestaande begrippen (waarin onze visie op het objectGa naar voetnoot3), althans gedeeltelijk, onherroepelijk ligt geïmpliceerd), d.w.z. wij willen in den lezer dezelfde visie doen ontstaan. Een nauwkeurige adaequate descriptie is om bovenvermelde reden niet goed mogelijk: wij hebben het gevoel, of wij in een lijn een ruimte moeten construerenGa naar voetnoot4). Bovendien zou zij ook niet voldoende wezen. Want wij zijn niet in de omstandigheden van een romancier, die een kamer moet beschrijven, d.i. zijn visie daarop zo precies mogelijk moet weergeven. Daar wij het onderwerp wetenschappelijk, philosophisch, beschouwen, kent onze visie een logisch moment, en langs logische weg moeten wij den lezer tot haar voeren. Deze weg kan niet dezelfde zijn als die, welke de visie heeft gevolgd, toen zij zich in óns denken ontwikkelde. Dit rijpingsproces immers kende de continue evolutie van het discursieve, maar ook de mutatie-sprongen van het intuïtieve denken. Bovendien was er veel toevalligs en onlogisch' in. Toevallig was de volgorde, waarin wij de begrippen leerden kennen; toevallig ook waren vaak de associaties, die ons denken op een gegeven ogenblik bepaaldenGa naar voetnoot5). Dit toevallige en chaotische, hoe belangrijk | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
ook in het individuele denken, mag nergens door een logische uiteenzetting heen zijn vormloze tentakels bewegen. De intuïtie, die op verschillende ogenblikken de dooreenwarrelende elementen der chaos met elkaar verbond en verstilde tot de eenheid van een kaleidoscopische figuur, laat zich niet expliceren. Van expliceren in de etymologische zin van het woord, van ‘uitwikkelen’, kan geen sprake zijn, omdat de visie juist ‘uitgewikkeld’ in onszelf voorhanden is. Dus op een andere wijze moeten wij het in ons ontstane complex op anderen overdragen. Want toch moeten wij beschrijven en toch moeten wij verklaren. - Beschrijven (helaas één voor één, want daartoe door de taal gedwongen, hoewel het ‘onlogisch’ is): de verschillende begrippen (en daarin de verschillende aspecten van het object)Ga naar voetnoot6), daarbij echter voortdurend gericht op het geheel in ons, en dit geheel niet alleen uit de momenten na elkaar opbouwend, maar in elk moment zomogelijk opnieuw suggererend, als een spinozistische substantia met al haar attributen en modi. - Verklaren en tot een logische noodzakelijkheid maken: de wijze, waarop wij de verschijnselen interpreteren en de begrippen combineren en critiseren. Bovendien voert nog iets anders ons boven de ‘eenvoudige’ descriptie uit. Voor den wijsgeer is elk begrip en elk object als een oog van het universum; een oog, dat zijn verwondering en daardoor vele problemen spiegelt. Of beter: begrip en problemen spiegelen elkaar; in de problemen ziet hij het begrip, in het begrip de problemen. De metaphoor is een oog met vele facetten. De problemen, die zij spiegelt en die haar spiegelen, liggen in verschillende wetenschapsgebieden, maar zijn toch ook met elkaar verbonden, precies als die gebieden zelf. Vaak kunnen die problemen slechts ‘autochtoon’ gesteld en (misschien!) opgelost worden, vaak echter juist door de visie op het object ‘metaphoor’, door het begrip ‘metaphoor’ zelf, waardoor dit laatste zijn bestaansrecht als wetenschappelijk begrip bewijst. Dit alles maakt het stileren, de compositie, zeer moeilijk. - De tweede moeilijkheid is op een andere en in zekere zin nog directere wijze aan ons onderwerp inhaerent dan de vorige. Hoewel zij nog meermalen ter sprake zal komenGa naar voetnoot7), noemen wij haar hier toch, omdat zij voor ons onderwerp zo buitengewoon typerend is en (althans in deze vorm) bij geen ander voorkomt. Het woord ‘metaphoor’ is zelf een metaphoor en wordt in metaphoren beschreven. Zelf kan het ook weer ‘metaphorisch’ gebruikt worden. Anders gezegd: verschillende begripsphasen staan tot elkaar in een verhouding, die ‘metaphorisch’ kan worden genoemd. Om het begrip te | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
leren kennen, hebben wij het object weer nodig. Het kern-probleem van de metaphoor - de vraag naar ‘gelijkheid’, ‘overeenkomst’ of ‘verschil’ (om het nu maar even zeer praegnant te formuleren) - doemt reeds op, zodra wij spreken van het begrip ‘metaphoor’, van verschillende visies op hetzelfde object. | |||||||||
§ 2 - Het bestaansrecht van deze studieDe literatuur over de metaphoor is zeer omvangrijk. Enorm is ook het aantal geschriften, waarin zij min of meer terloops genoemd wordt, zonder daar nochtans tot een wetenschappelijk begrip te zijn uitgewerkt. Men zou zich kunnen afvragen: Heeft een studie als deze eigenlijk wel recht van bestaan na de werken van Brinkmann, Biese, Wundt, Stählin, Werner, Pongs, - na al wat er door vele philosophen als Nietzsche, Vaihinger, Mauthner, Grün, Cassirer, philologen als H. Paul, Erdmann, Bruchmann, Bréal, Jespersen, Stern, schrijvers en critici als Goethe, Flaubert, Kloos, - na al wat er in talloze ‘stijlboeken’ van Aristoteles tot heden, in talloze tijdschriftartikelen en dissertaties over geschreven is? Ons inziens zeker. Immers zij schreven over het object, wij schrijven over het begrip. En al bestaat er ook over dit laatste (zij het ook veel minder) literatuurGa naar voetnoot8), een samenvattend werk over de wijzen, waarop nu reeds meer dan vier en twintig eeuwen, d.i. vrijwel de gehele ons bekende beschavingsgeschiedenis der mensheid, over de ‘metaphoor’ is gedacht, ontbreekt nog. Bovendien - wij hebben het hierboven reeds in een andere vorm gezegd - is wat er is gedacht, nog op een geheel andere wijze van betekenis voor onze kennis van het object ‘metaphoor’, dan de denkers zelf hebben bedoeld. Voorts willen wij streven naar een nieuwe vorm van terminographie, van begripsbeschrijving (daarvoor hadden wij dus even goed een willekeurige andere term kunnen kiezen). En eindelijk is juist het feit dat ons object van zoveel verschillende zijden bekeken wordt (zoveel verschillende aspecten heeft) een prachtige gelegenheid om diverse gebieden en problemen met elkaar te verbinden - ook wel eens gebieden waar men niet over de metaphoor spreekt, problemen die niet in de literatuur over de metaphoor genoemd worden. Wat die verschillende beschouwingswijzen betreft: de meeste der genoemde werken beschouwen slechts één of slechts enkele der aspecten van het object, en dat weer vanuit een bepaalde gezichtshoek (theorie). De ‘stijlboeken’, die meest het karakter van leerboeken dragen, hebben alleen oog voor de metaphoor in de poëzie en het kunst-proza; hun methode is veelal semasiologisch en oppervlakkig-aesthetisch. - In het kleine | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
bestek van vele tijdschriftartikelen treffen wij wel interessante maar toch toevallige, subjectieve en op zichzelf staande opmerkingen aan; soms ook worden grotere werken over deze materie samengevat, besproken en voorzien van marginaliaGa naar voetnoot9), of het begrip dient als contrast, als begrenzingsdefinitie voor een ander in dezelfde sfeer gelegen begripGa naar voetnoot10). - Vele artikelen en grotere werken, waaronder vooral proefschriftenGa naar voetnoot11), behandelen de metaphoor bij een of anderen schrijver, waarbij het accent natuurlijk op dien schrijver, niet op de metaphoor valt; zij veronderstellen het begrip dan als bekend of nemen genoegen met een pragmatische definitie, die voor een deel slechts methodisch van belang is en voornamelijk op poëtisch gebied blijft; de beschouwingswijze is deels van dezelfde soort als die der stijlboeken, staat echter ongetwijfeld wetenschappelijk hoger. - De werken der algemene taalkunde (waaronder ook dat van Brinkmann) leggen meestal verband tussen de poëtische en de algemeen ‘sprachliche’ metaphoor, maar behandelen niet of oppervlakkig en onmethodisch de functie, die zij heeft in het (philosophisch) denken; de beschouwingswijze is logisch, semasiologisch, etymologisch, ook wel psychologisch en aesthetisch, of een meer of minder samenhangend conglomeraat van deze. - In verschillende wijsgerige werken wordt het begrip (en ook zeer verwante begrippen) herhaaldelijk genoemd in verband met kennis-theoretische problemen, maar niet voldoende wetenschappelijk gefundeerd; het kent hier, in tegenstelling met dat der taalkunde, een appreciatief moment, dat van een geheel andere aard maar zeker niet minder intensief is dan dat van de poëtische metaphoor; men is zich van het .... ‘metaphorisch’ verband tussen het kennistheoretische en het poëtische begrip meestal niet duidelijk meer bewust. Stählin's beschouwingswijze is psychologisch, die van Werner ontwikkelingspsychologisch (hij schrijft speciaal over het ontstaan van het object); Stählin's object ligt in de religieuze literatuur, dat van Werner in de taboetalen der primitieven. Pongs komt eigenlijk niet buiten de poëtische sfeer | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
uit (al is deze sfeer bij hem toch wel zeer uitgebreid), omdat hij zich de ‘Erforschung der dichterischen Sprache’ tot doel heeft gesteld (Gefühlsmetapher). De monographieën, hoe uitvoerig en belangrijk ook, behandelen dus evenmin alle aspecten. Een philosophie speciaal van de metaphoor heeft ons Biese gegeven. Maar sindsdien is er bijna een halve eeuw verlopen, waarin veel is gebeurd op taal-theoretisch en philosophisch (glottologisch, taal-critisch) gebied. Volledig is zijn werk niet; hijzelf noemt het ‘skizzenhaft’Ga naar voetnoot12). Bovendien kan men de stelling verdedigen, dat de metaphoor niet eens primair is voor zijn werk, d.w.z. niet de behoefte om dit object zoveel mogelijk objectief te beschrijven drong hem tot dit boek, maar de in veel diepere lagen van zijn psyche verankerde wil om het materialisme van zijn tijd te bestrijden en met zijn eigen idealisme, met zijn geloof, te overwinnen. Deze wil is de primaire wortel van zijn visie. Dit subjectieve moment doet aan de strenge wetenschappelijkheid afbreuk. Maar juist dat hij in wezen niet een objectieve descriptie van een verschijnsel geeft maar zijn eigen diepste wezen uitdrukt, dat hij niet een philosophie van de metaphoor opbouwt maar het philosopheem van Biese, maakt zijn visie zo uitermate interessant en maakt ook dat wij ons afvragen, of zo niet die ‘wetenschappelijkheid’ dan toch die ‘objectiviteit’ bij de descriptie van objecten als ‘metaphoor’ (dus b.v. ‘philosophie’, ‘substantief’, ‘rhythme’) niet een fictie is. Op een wijze als wij ons hier voorstellen dit te doen, zijn alle bovengenoemde aspecten en gezichtshoeken nooit verbonden. Hoe weinig men voorts tot nu toe de metaphoor als een important philosophisch begrip, als een important philosophisch probleem, heeft gezien, wordt bewezen door het feit dat LalandeGa naar voetnoot13) het niet eens noemt, dat EislerGa naar voetnoot14) het (in vergelijking met andere begrippen) in een zo kort bestek behandelt, dat zelfs MauthnerGa naar voetnoot15) er geen aparte rubriek aan wijdt, en dat het in het zaak-register van leerboeken der geschiedenis van de wijsbegeerte of van inleidingen tot de kennis-theorie niet voorkomtGa naar voetnoot16). | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
Om al deze redenen is een nieuwe ‘philosophie van de metaphoor’ - en vooral dan van het begrip - gewettigd. | |||||||||
§ 3 - ‘Philosophie’Het is niet ongebruikelijk, een onderwerp van verschillende zijden min of meer uitvoerig te beschouwen, de zo ontstane hoofdstukken in een enigszins toevallige volgorde te plaatsen, en deze rhapsodie tot een ‘philosophie’ van dat onderwerp te decreterenGa naar voetnoot17). Het spraakgebruik laat zich (in dit verband: helaas!) niet dwingen: men spreekt nu eenmaal van de philosophie van bepaalde objecten, hoewel dit begrip hier niets heeft van de juist in de wijsbegeerte geëiste strengheid. In een titel belooft het meestal te veel en zegt het meestal te weinig: wij weten niet wat wij er ons bij moeten denken, en het werk zelf geeft vaak geen uitsluitsel. Confronteren wij het begrip met de bestaande definities van ‘philosophie’, dan begint het er verdacht uit te zienGa naar voetnoot18). Men krijgt de onaangename indruk, dat het hier optreedt als ancilla vanitatis om de titel tegelijk epatant en mysterieus te maken. Reeds lang is dit gebruik van het woord geridiculiseerd in de titel van een hypothetisch, maar voor een bepaalde Duitse geleerden-mentaliteit zo typerend, standaard-werk: ‘Die Philosophie des Kamels’. Slechts schimmig openbaart zich hier de wijsbegeerte als scientia universalis. Want dat diverse aspecten van een verschijnsel vanuit diverse gezichtshoeken worden bekeken, getuigt toch meer van de universaliteit van de studie dan van haar wijsgerig karakter. Een alzijdige studie is over elk object mogelijk, een philosophische niet. Maar al is het dan ook schimmig, zij openbaart zich toch, wanneer er maar al-zijdigheid is (met de nadruk op ‘zijdigheid’), d.w.z. wanneer wij er ons van bewust worden met verschillende zijden van ‘hetzelfde’ te doen te hebben. Overal waar het laden-systeem der wetenschap (dat eigenlijk geen systeem, doch een aggregatie is) wordt doorbroken, overal waar ‘verschillende’ gebieden met elkaar worden verbonden, grijpt de philosophie in. Wil men echter in volledige zin spreken van ‘de philosophie van een object’, dan moet het zeker ook gedemonstreerd worden als spiegel en spiegeling van wijsgerige problemen, d.i. dan moet het zelf een wijsgerig begrip of probleem zijn. Als eisen zien wij dus (in tegenstelling met de hierboven bedoelde opvatting):
| |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
Het voldoen aan deze eisen, vooral aan de laatste eisGa naar voetnoot19), was het ideaal, dat wij bij het schrijven van deze studie voor ogen hadden. | |||||||||
§ 4 - ‘Begrip’De term ‘begrip’, zoals hij in de titel en ook in verschillende passages der vorige paragrafen fungeert, verdient hier nog enige nadere toelichting, daar ook hij op verschillende wijzen geïnterpreteerd kan worden. Hier bezit het ‘begrip’ twee constituerende momenten: 1. zijn correlatie, maar vooral ook zijn contrast met het geïntendeerde object; 2. zijn karakter van totaliteit, niet van abstractie. Met enige varianten op de definitie van SpickerGa naar voetnoot20) (‘Der Begriff ist die Totalität aller möglichen Urteile, die ich von einem Gegenstand mir bilden kann’), kunnen wij hier definiëren: Het begrip (metaphoor) is de totaliteit van alle reële oordelen, die men zich over het object (metaphoor) gevormd heeft. - Daarnaast bestaan nog begrippen ‘begrip’ van een geheel ander aspectGa naar voetnoot21), maar in de titel verschijnt het in bovenbedoelde betekenis. Tussen het ‘begrip’ en de ‘reële oordelen’ bestaat dus niet een abstractum - concretum-verhouding; was dit wel het geval, wij zouden een woordanalyse, geen terminographie gevenGa naar voetnoot22). Spreken wij over de evolutie van het begrip, dan wordt die verhouding als die van elk concretum tot zijn ontwikkelingsphasen. Deze laatste noemen wij ‘(begrips-)phasen’, ook wel ‘begrippen’ (b.v. ‘het begrip van Biese’) of ‘visies’. Tevens zij hier vooropgesteld, dat elk ‘reëel oordeel’ in principe zo ruim mogelijk wordt genomen, wij zeiden reeds als ‘visie’, dus niet als definitie. Hiervan is b.v. de consequentie: Biese's begrip ‘das Metaphorische’ is .... | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
zijn boek, van de eerste tot de laatste letter. De eis echter, die hieruit voor de descriptie resulteert, is een ideaal, dat door het tegenwerkend ingrijpen van andere eisen natuurlijk niet verwezenlijkt kan worden. Het spreekt vanzelf, dat wij het niet eens kunnen zijn met de uitspraak van BrinkmannGa naar voetnoot23): ‘Soviel über die Bedeutung der Metapher zu sagen ist, so wenig über ihren Begriff. Er gehört zu den bekanntesten, die es in sprachlichen Dingen gibt und bietet nicht die geringsten Schwierigkeiten’. WundtGa naar voetnoot24) zag ongetwijfeld scherper, toen hij sprak van de ‘schwankende und unbestimmte Natur des aus der alten Rhetorik ererbten Begriffs der Metapher’. Hoeveel, en vooral hoeveel belangrijks, er over en naar aanleiding van het begrip te zeggen is, moge hieronder blijken. Ons zal dit Schwanken tot probleem worden. Waarom worden zoveel verschillende begrippen met dezelfde naam benoemd? Is het eigenlijk wel mogelijk om te spreken van ‘de evolutie van een begrip’? Zijn niet die zg. phasen volkomen van elkaar gescheiden; waarom zouden zij verschillende visies op hetzelfde zijn en niet visies op iets totaal anders? En zijn zij wèl phasen van één begrip, waarin verschillen zij dan en waarin komen zij overeen? - Allerlei vragen, die de philosophische verwondering hevig ziet bewegen achter de rustige uitspraken, die de dogmatische zekerheid poneert, als daar zijn: ‘Het begrip evolueert’; ‘Deze begrippen zijn hetzelfde’; ‘Het zijn begrippen van een ander object’; enz. Zoals gezegd, heeft een monographie van de metaphoor deze vragen (en ook nog andere) met alle andere begripsmonographieën gemeen. Deze vragen nu trachten wij in Deel I systematisch te stellen en zo mogelijk op te lossen. Daar elk begrip - behalve dat het ‘begrip’ isGa naar voetnoot25) - ook nog een eigen karakter heeft, valt dit Deel in twee hoofdstukken uiteen: een algemeen en een speciaal. Om reeds meermalen genoemde redenen (§ 1, laatste alinea; § 2, derde alinea) is het eerste deel in onze studie op veel inniger wijze met de twee andere verbonden, dan in andere soortgelijke mogelijk zou kunnen zijn: wij roeren hier reeds aan allerlei kwesties, die zich ook tijdens de descriptie zelf van het begrip ‘metaphoor’ zullen openbaren. |
|