| |
| |
| |
1618
isaac van der voort
magdalena stockmans
| |
2 januari
Maurits verzet in Nijmegen de wet en brengt contra-remonstrantse regenten aan het bewind.
| |
eind mei
Maurits in Amsterdam. De Nederduytsche Academie organiseert een reeks vertoningen: de eerste dag negen versierde schuiten met zinnebeeldige voorstellingen van de zeven gewesten; de tweede dag op verzoek van de Burgemeesters veertien vertoningen betreffende de wreedheden van de Spanjaarden, met daarna een opvoering van Hoofts treurspel Geeraerdt van Velsen; de derde dag twintig versierde schuiten.
| |
31 juli
Maurits dankt te Utrecht de waardgelders af en verzet de wet in contra-remonstrantse zin.
23 augustus
Bredero overlijdt te Amsterdam.
| |
28 augustus
De Staten-Generaal, onvoltallig bijeen, verlenen Maurits volmachten. De dag daarna worden Oldenbarnevelt, De Groot, Hoogerbeets en Ledenberg op last van Maurits gevangen genomen.
| |
| |
| |
Omstreeks nieuwjaar 1618
Brief van Bredero aan Magdalena Stockmans. Met het opschrift Minne-Brief voor het eerst gepubliceerd in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632).
De bedroefde Gerbrande groet met verslaghener herte, de bly-geestighe ende wel verstandighe lief M.S. ende wenst haer in den Heer gheluck ende saligheyt, aen siel ende lijf, mitsgaders een goet ende wenselijck nieuwe Jaer.
So weynigh als het vyer kan wesen sonder hette, soo weynigh kan ick sijn sonder Nacht ende Dagh van u te droomen, ende mijn ellendigh harte te pynigen met treurighe ende swaermoedighe ghepeynsen, ende mijn levende gheest te begraven in dud-oorighe sufferyen, wt oorsaecke dat ick helaas! op maendagh 's avonts laest-leden te gast wierdt ghehouden by G.G.V. ende sijn gheselschap, dat my verwachtende ten eten waren, ghelijck ick u wel breeder mondelingh sal verwittigen, soo 't Godt belieft, waer naer ick op Dijnsdaeghs 's Morgens een mynen goede Vriendt gheleydende na Haerlem ter begraeffenisse, van een van mijn kennisse, dies ick door 't aenporren van mijn reysBroeder my liet vervoeren, ende deur reuckloosen yver versloften ick de weet te doen aen mijn Ouders, die tot mijn groote leedtwesen heel bekommert sijn geweest, beduchtende dat my eenigh ongeval over gekomen was, 't sy inbreeck van ys ofte anders, gelijckmen doch gaerne het swaertste eerst denckt, vermits sy aen my niet en sijn gewent uyt te trecken sonder voorweten van haer-lieden. Derhalven soo wil ick u vrundelijck ende hartelijck hebben gebeden, ghy wildt my dese mijn misdaet niet ten swaerste toe-rekenen, maer duyen met u ghewoonelijcke wijsheydt mijn onvoorsightige dwase daet ten besten, als ick aen u bescheydentheyt, ende aldervriendelijckste goedertierenheydt vertrouwe, hopende dat ick ô goedighe ende alderbeste Dochter! niet bedroghen in mijn hope sal wesen, door dien u aengheborene Deughdt, u gestadelijcke pronckt ende verciert met lust om goet te doen, en 't kan niet anders sijn, of u verstandighe ziele bemerckende mijn waerachtighe onschult, sal betoonen dat zy is wijs ende wel gheleert, als ghy mijn misslagh ten besten keert.
Voorders laet ick u weten (doch ongaerne) dat ick zieck ende niet wel te pas en ben, vermits ick ongeluckigh met de slede in 't ys gebroocken, ende ick met mijn lenden in 't water geseten hebbe, waer op ick, als ghy wel dencken meught, dapper verkouwt geworden ben, so dat ick nootsaeckelijck mijn kamer bewaren moet, het welck my een onsegghelijck verdriet is, ten aensien dat ick daer door ben verbannen van mijn siels aengenaem gheselschap, en daer en boven soo quelt my de schrickelijcke jalousye van den bruynen Brabander, vreesende door hem te verliesen het weynigh dat ick aen u gewonnen hope, dies my de uren daghen, de daghen Jaeren, ende de Nachten eeuwen duncken te wesen, daerom ô Alderliefste Lief indien u de Menschelijcke ghenegentheydt mede aen hanght: of so u Maaghdelijcke borst, oyt is doorstraelt geweest met de minnelijcke straelen van medelyde tot u even Naesten: of soo ghy immermeer hebt ghevoelt de vrundelijcke kracht vande verkiesinghe van d'een voor den anderen te beminnen, soo laet u Minnaer niet hopeloos quijnen, maer vertroost hem met een kleyn letterken van u ghenegene Jonste, soo sal ick blyven in leven en sterven
Uwen altijdt getrouwe Dienaer en slave
G.A. Bredero.
| |
| |
| |
januari 1618
Bredero schrijft het Bruylofts-Dicht, Ter Eeren Den Erentfesten ende Achtbaren Pieter Benoyt In Echt verzaemt Met de Deucht-Rijcke Ioffr. Anna de Marees. In 't Iaer 1618. den 9. Ianuarij. Van dit gedicht, gedrukt bij Paulus van Ravesteyn, berust het enig bewaard gebleven exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 852 F 370). Het omvat 8 bladzijden, ongepagineerd.
Zowel de krultekening op blz. 2, met een bijschrift van vier versregels: Swaan-Ridder, geyl en blint als het huwelijksgedicht: De God de Bruylofts-God, niet de Poeetsche Hymen
alsook het Feest-liedeken: Geliefkens eer ghy waert geboren
zijn herdrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 46-51.
| |
6 februari 1618
Doop van Maritjen van Tongerlo, dochter van Hans Arentsen en van Bredero's zuster Hillegont. (Doopregister van de Nieuwe Kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 39, blz. 487).
den 6. idem van ds. |
hans aertsz} |
maritjen |
Silvius |
hilgont aerjans} |
maritjen |
|
Iudith jans} |
maritjen |
| |
Begin 1618
Bredero's vriend, de vertaler en hekeldichter Reinier Telle overlijdt plotseling te Amsterdam, ongeveer 60 jaar oud, en wordt begraven ‘met onghedeckten ende met laurieren ghekroonden ende een yeder sichtbaren hoofde, op de maniere van uytnemende poëten.’ (Vgl. H. de la Fontaine Verwey, Jaarboek Amstelodamum LX, blz. 69).
| |
| |
| |
april 1618
Bredero schrijft het Bruylofts-Dicht, Ter Eeren Den Erentfesten, en Achtbaren Daniel Vorstens In Echt verzaemt Met d' Eerbaere, Deucht-lievende Cornelia Michiels Dter. In 't Iaar 1618. den 17. April. Van dit gedicht, gedrukt hij Paulus van Ravesteyn te Amsterdam, berust het enig bewaard gebleven exemplaar op de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 852 F 372). Het telt eveneens 8 bladzijden, en heeft op blz. 2 dezelfde krultekening als het vorige Bruiloftslied doch met het volgende onderschrift:
Cupido komt hier aan met aller ijl gheswommen
Door Zuyer-zee, door Ty tot door den Ammerack:
Want hem docht dat hy mee te Bruyloft moste commen
En wat waar doch de Feest indien hy hier ghebrack?
Zowel het huwelijksgedicht: T'is Musen u bekendt, datmen sich niet kan geven
met als onderschrift: Dat wert waer
als het Bruylofts-liedeken met de beginregel:
Geluckighe Jonghe Li'en, wy wenschen u met vreught,
met als onderschrift: 't Kan verkeeren
is herdrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De groote bron der minnen, blz. 19-26, met evenwel na het huwelijksgedicht de kenspreuk: 't Kan verkeeren.
| |
april 1618
Voor de bruiloft van Adriaen vanden Heeden en Christyna Gerrits Westerhout, ondertrouwd 10 april 1618 en gehuwd 1 mei 1618, schrijft Bredero een huwelijksgedicht met de beginregel:
O ongeboren God! drievuldigh onverscheyden,
en een bruiloftslied met de beginregel:
Ghy moet de feest met vreught ver-eeren
Beide gedichten werden opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 28-32.
| |
27 mei 1618
Magdalena Jansd. Stockmans ondertrouwt in haar geboorteplaats Dordrecht met de 41-jarige en in Napels gevestigde koopman Isaac Willems van der Voort. Bij de huwelijksvoorwaarden, op 5 juni te Dordrecht opgesteld, werd bepaald dat zij bij zijn eventueel overlijden uit zijn bezit ƒ30 000 zou krijgen. (Zie Amstelodamum, jrg. 41, blz. 139).
| |
6 juni 1618
Bredero schrijft het inleidend gedicht Tot den Leser voor de editie-1618 van zijn Spaanschen Brabander Ierolimo, welk gedicht aanvangt met de regel:
Ist ghy yet merckt, leest of siet.
Deze uitgave van zijn spel zal vrij kort na deze datum zijn verschenen. De tekst wordt voorafgegaan door vier gedichten:
't Boeck tot den Leser, door S. Coster. Over-al t'huys.
| |
| |
Op de Spaansche Brabander van Gerrebrant Bredero. Een Rymer gheboren tot pronck en roem van sijn Vaderlandt. Met een Toe-gift van vieren. Ondertekend: S.S. S.S. L.L. Stud.
Sonnet. Zinspreuk: Eerlijck en Leerlijk (Dit sonnet staat ook in de uitgave die misschien uit najaar 1617 dateert).
Sonnet, ondertekend: G.I. Scheepmaker.
In deze gedichten, vaak polemisch tegen publiek en berispers, is geen enkele toespeling te vinden op enigerlei ziekte van Bredero; de uitgave moet daarom wel dagtekenen van vóor midden augustus 1618.
| |
8 juni
Bredero voltooit zijn Stommen Ridder, blijkens de dagtekening aan het einde van dit spel in de eerste uitgave, Amsterdam 1619:
ao. 1618. den 8 Junij. 't Kan verkeeren. G.A. Bredero.
Het stuk wordt waarschijnlijk kort hierna opgevoerd blijkens de mededeling op het titelblad:
Ghespeelt op de Nederduytsche Academie, in 't Jaar ons Heeren 1618.
| |
18 juni 1618
Het huwelijk van Magdalena Stockmans en Isaac van der Voort wordt te Oud-Alblas voltrokken. Op 6 juli vertrok het jonge paar naar Napels, waar het op 20 september aankwam. (Zie Amstelodamum jrg. 41, blz. 139-140).
| |
4 juli 1618
Bredero schrijft een berijmde spreuk in het album van Ernst Brinck. Dit album is eigendom van de Koninklijke Bibliotheek (Signatuur 133 M 86), en bevat op 270 folia, in niet-chronologische volgorde en met verscheidene ongebruikte bladen, reeksen getekende adellijke wapens in kleuren, enige opgeplakte portret-gravures, en voorts inschriften in het Nederlands, Duits, Frans, Latijn en Grieks van belangrijke geleerden en schrijvers, grotendeels uit Leiden, Londen en Harderwijk, waaronder Scaliger, Arminius, Merula, Scriverius, Van Meteren, Plancius en Hugo de Groot; de data lopen uiteen van 1604 tot 1645. De bijdrage van Bredero op folio 197 wordt voorafgegaan door inschriften uit 1632, 1606 en 1607, en gevolgd door eerst een witte bladzijde, daarna een bijdrage uit 1610, van Jan Huygen van Linschoten. Zie voorts: F.A. Ridder van Rappard: Overzigt eener verzameling Alba Amicorum uit de XVIde en XVIIde eeuw (Leiden 1856).
Dat ghy niet wilt dat v geschiet
En doet dat an een ander niet
| |
| |
| |
| |
| |
Misschien 1618
Bredero schrijft de Voor-reden van zijn Geestich Liedt boecxken, by hem selven uyt-ghegheven, zoals het Groot Lied-Boeck (1622) het noemt. Na de eerste, door een vriend bezorgde druk (Leiden, mogelijk 1616) en de tweede ongeautoriseerde druk (Amsterdam, mogelijk 1617), verzorgde Bredero zelf een derde druk, zeker uitgegeven bij Cornelis Lodewijksz vander Plasse te Amsterdam. Ook hiervan is geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Als deze boekverkoper in 1621 het werk vermeerderd in de handel brengt onder de titel: Geestigh Liedt-Boecxken door G.A. Bredero Amsterdammer, spreekt hij ervan als ‘dese syne vierde verniewinge in den druck’.
| |
1618
Bredero publiceert onder de titel Emblemata amatoria een reeks van 32 vier-regelige bijschriften bij de gravures van:
P.T.L. Tronvs Cvpidinis. Editio altera. Priori emendatior, et multo acutior. Amsterodami; apud Wilhelmum Jansonium. 1618.
Dertig van deze versjes, maar met slechts 25 titels, zijn in afwijkende volgorde en soms ook met afwijkende tekst opgenomen in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsterdam 1620). De nummers 14 en 27 zijn niet herdrukt, en de reeks schijnt bij groepen van zes gedichten te zijn verward, zoals kan blijken uit de navolgende opgave, waarin het eerste cijfer de Tronvs Cvpidinis betreft, en het cijfer tussen haakjes de Nederduytsche Rijmen.
1 (7); |
7 (1); |
13 (19); |
19 (24); |
25 (14); |
31 (28); |
2 (8); |
8 (2); |
14(-); |
20 (25); |
26 (15); |
32 (30). |
3 (9); |
9 (3); |
15 (20); |
21 (26); |
27 (-); |
|
4 (10); |
10 (4); |
16 (21); |
22 (27); |
28 (16); |
|
5 (11); |
11 (5); |
17 (22); |
23 (29); |
29 (17); |
|
6 (12); |
12 (6); |
18 (23); |
24 (13); |
30 (18); |
|
| |
1618
Bredero publiceert in de bundel: Othonis Vaeni Emblemata (Amsterdam 1618) een
Klinck-Dicht, Aende Kijkers, aanvangende met de regel:
Hier ziet ghy afghebeelt de bootsjes vande Minne.
| |
1618
De amsterdamse boekverkoper Niclaes Ellertsz Verberg publiceert de Klucht Van G.A. Bredero ghenaemt den Molenaer, maar volgens Cornelis vander Plasse in het voorbericht van zijn editie-1619, is dit geschied naar ‘een seker slordich uytschrift, als bliickt by vele woorden, jae halve en heele reghelen daer in uyt-ghelaten ende verandert, die niet weynich den rechten geur ende eyghen sin van des Dichters soete spreucxkens en quetsen.’
Er is geen enkel gegeven voor een nauwkeuriger datering van deze ongeautoriseerde druk. (U.B. Amsterdam, sign. Port. ton. 59-14; K.B. 's-Gravenhage, sign. 447 G 87).
| |
| |
| |
Waarschijnlijk juli 1618
Bredero zendt zijn gedicht Oogen vol maiesteijt aan Magdalena Van der Voort-Stockmans die sinds 6 juli met haar man op weg was naar Italië. Het is een dubbel vel papier van ongeveer 32 bij 20 cm, met op de eerste bladzijde vijf strofen, op de derde bladzijde vier strofen met de ondertekening, en op de vierde bladzijde het adres: Mademoiselle Madame Madalena Stocmans Roomen. De tweede bladzijde is niet beschreven. (Familiearchief Backer, no. 806. Gemeente-Archief van Amsterdam).
In hoeverre deze tekst, die geen enkele doorhaling bevat, eigenhandig door de dichter is geschreven - misschien was hij als schilder ook calligraaf - is moeilijk te beslissen. Ook de plaatsnaam Roomen is onverklaarbaar. Maar de veronderstelling dat dit gedicht niet door de auteur zelf zou zijn verstuurd, leidt eveneens tot onoplosbare problemen. Het behoeft overigens niet ontstaan te zijn ná het huwelijk: de beschreven situatie bestond al sinds het voorjaar van 1618. Het gedicht is met talrijke maar merendeels kleine varianten gedrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De grote bron der minnen, blz. 81. Een belangrijke variant is de omwisseling van de zesde en de zevende strofe.
Om het handschrift niet in ongewenste mate te verkleinen is het niet op twee maar op drie pagina's gereproduceerd: telkens drie strofen, met dien verstande dat het tweede drietal bestaat uit twee strofen van blz. 1 gevolgd door éen strofe van blz. 3.
| |
| |
Voijs Aenhoort het geclach etc.
vol grootse heerlijckheeden
hoe comt dat ghij nu scheijt
laes wat lichtvaerdicheijt
aanneemt gij sonder reeden.
Van waer comt dit versmaen
voorwaer ic kant niet sinnen
noch geener wijs verstaen.
u quelt misschien een waen.
tis met te veel te minnen.
Die waen quelt u misschien
k'heb noeijt soo hoogh gesien
en dat can ic niet lijen.
| |
| |
| |
| |
Ick Ben te groot van moet
Daer ghij me vaack me speest
als ic hier quam verkeeren
voornamentlijck aldermeest
k' heb noeijt soo stout geweest
Hoe souw ijmant van staet
als ic, dat dencken kunnen?
hij mocht door feijl van raet
om mij niet meugen gunnen.
| |
| |
| |
| |
en heught u niet aent wencken
soo vriendelijck als vrij
heb ic noeijt willen dencken.
mijn Lantwinning moet deruen
mij d' alderdroeffste man
de Braeffste siel moet sweruen.
| |
| |
| |
| |
| |
23 augustus 1618
Gerbrand Adriaensz Bredero overlijdt te Amsterdam.
Dag en uur van zijn dood, en de plaats van zijn begrafenis werden door zijn vader ingeschreven op een witte bladzij achterin een exemplaar van: Titus Liuius, Dat is, De Roemsche historie oft Gesten, doer den alderwelsprekensten ende vernaempsten histori-scriuere Titum Liuium (...) nu eerstmael in onse Nederlantscher spraken ghedruckt. Tantwerpen A. 1541 in Augusto met keyserlike Priuilegie. (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. Signatuur 296 A 13). De aantekening is waarschijnlijk tegelijk met de daarop volgende geschreven, dus niet eerder dan in december 1619.
garbrandt adrianssen bredero is ghestoruen den 23 august
anno 1618 op de wre sijnder gheboorten twussen 9 ende 10 ueren
voor mijdaechgis quamt ter werelt 1585 den 16 maert laiyt
begrauen Inde hiliger stede godt gheeft hem tEueghe leuen amen
| |
augustus 1618
Bredero wordt, evenals Carel van Mander in september 1606 en Reinier Telle in begin 1618, met de hoogste dichterseer begraven, volgens getuigenis van W. van Gouthoeven in: D'oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Wtrecht (Dordrecht 1620; deel I, folio P 1 verso):
Gherbrant Adriaensz. Breero, gheboren t' Aemsteldam, alwaer hy An. 1618. ghestorven zijnde, als een Poeet met Laurieren seer treffelijck begraven is, noch Jongman zijnde: Wat hy voor een gheweest is, ghetuyghen syne vermakelijcke Spelen, die van hem in druck ende ghespeelt zijn.
| |
29 september 1618
Bredero's zuster Hillegont betaalt ƒ43,75 rente inzake het huis van haar ouders (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam).
De dood van Bredero gaf aanleiding tot het schrijven van verscheidene lijkdichten. Voorafgegaan door een gegraveerd portret, waarschijnlijk van Hessel Gerrits, werden ze afgedrukt na Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619), een uitgave van Cornelis vande Plasse. Aan het einde van de Lijckdichten vindt men: t'Amsterdam. By Nicolaas Biestkens, inde Lelie onder de Doornen. 1619.
In de tekst hierna zijn de fouten verbeterd, voorzover die reeds in 1619 als errata werden opgegeven.
|
|