| |
| |
| |
1616
hugo de groot
cornelis ketel
| |
29 januari
Een Keur van de stad Amsterdam verbiedt het splitsen van percelen langs de Keizersgracht en bepaalt dat men aldaar ‘geene slopgens, steechgens nochte gangen onder de huysen sal mogen maecken nochte laeten leggen’.
Hooft schrijft in negen dagen zijn ‘Warenar’; het spel wordt in 1617 anoniem uitgegeven.
Petrus Scriverius publiceert de ‘Nederduytsche Poemata’ van Daniel Heinsius.
Hendrick de Keyser bouwt de Haarlemmerpoort te Amsterdam.
Vlaardingen organiseert een rederijkersfeest met vijftien mededingende kamers, waaronder zowel D'Eglentier als 't Wit Lavendel uit Amsterdam. De spelen en liederen verschijnen het jaar daarop in druk: ‘Vlaerdings Redenrijck-bergh, met middelen beplant, Die noodigh sijn 't Gemeen, en voorderlijck het Landt’.
De schilder en rederijker Cornelis Ketel overlijdt begin augustus te Amsterdam, 68 jaar oud.
| |
| |
| |
25 maart 1616
Notariële akte met getuigenissen van leden van d'Eglentier, opgesteld op verzoek van Henrick Boelisz als verweer tegen de belastende akte d.d. 14 april 1615, van Coster, Bredero en anderen. (Notariële archieven 346, folio 73 recto, verso en 74 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam).
Ic wilhem Cluijt notaris Pub. bijden houe van hollandt geadmitteert
tAmsterdamme residerende hebbe mij metten ondergesz getuijgen
ten versoucke van d Eers. Henrick Boelisz Procureur voorden E. gerecht
der voorsz Stede, gevonden nevens den persoonen naergenoempt
alle Cameristen opde oude Camer Jn lieffden bloijende binnen deser
voorsz Stede, Ende henl. respectiuelyck affgevraecht, off zijl.
ende elcken van hen besonder, oijt mede raedt off daet, mitsgaders hare
Stemmen oft ordre gegeuen te hebben omme soodanige att. ende requeste
aende E. Gerechte alhier adresserende daer van copie aen desen gehecht
Js te doen maecken ofte passeren als geseijt wert uijtten name vande
gemeijne Cameristen gemaect ende geconcipieert te zijn, Ende off
zijluijden den get. Inde voorsz att. gementioneert oijt versocht ofte
gerequireert hebben, om soodanige verclaringe als inde selue att. gestelt
js voor notaris ende get. te laten doen,
| |
| |
73 verso
Tgene voorsz Is, Eerstelyck bij D. Ian fonteijn gehoort zynde seijde de requeste
ende att. tegens zijn weten ende wille gemaect te zijn ende dat hij vande voorsz
Boelisz nijet anders dan eere ende deucht en wist,
Pieter Lambertsz brack zeijde hem over zijn antwoort te willen
beraden,
Pr. Corssen Corenbroeck zeijde dat hij hoorde ende sach
Dirck Coruer seijt hem dese saecke niet aen te trecken ende dat de
requeste noch niet en was gepresenteert noch dat de selue (soo hij
meijnde) niet gepresenteert zoude werden sulcx dat de voorsz
Boelisz mitsdien te vroech op was,
Pr. Louwerisz Spiegel zeijde als dirck Coruer geseijt heeft, doch
voechde daer bij geen ordre tot het maecken vande voorsz att. gegeuen te
hebben,
Lucas Claesz Sergeandt seijde dat get. is dat moet get. blijuen Actum
present Rogier tangel ende hendrick Schaeff get.
Willem Adriaensz Raep zeijde hem mette requeste nijet bemoijt noch
geen last gegeuen te hebben, om eenige att. tot naedeel vande voorsz
Boelisz, te doen leggen, present Abraham Goes ende hendrick Schaeff
Cornelis van Campen zeijde dat onnodich was hierop te Antwoorden, alsoo de
requeste noch niet en was ouergeleuert
Cornelis francen zeijt dat hij hem deze saecke niet en begeert aen te trecken
Harmen muller seijde hier van niet te weten noch hem daermeede niet te
bemoijen,
Mr. Adriaen dircxsz Chirurgijn zeijde van dese requeste ende att. veel gehoort
maer daertoe geen advijs gegeuen te hebben,
Dirck fransen zeijde datmen den voorsz Boelisz genoech bewijsen zoude
ende datter get. was soude get. blijuen,
Actum tAmsterdamme op diuersche dagen in februarij 1616 ter presentie van
hendrick Schaeff ende Ian verhoeuen get. etc
Albert vande Burch zeijde van deze requeste ende att. wel gehoort
maer tottet maecken vande selue geen advijs oft ordre gegeuen te hebben,
Actum ter presentie van Willem van Solt ende jan verhoeuen, get.
Lambert Pietersz zeijt dat hij niet om des voorz Boeliszs wil, maer om
de generale disordre opde Camer zijnde, vande selue camer begeert te
gaen, Sonder hem mette voorsz Requeste ende gevolge vandien te willen
bemoijen,
| |
| |
| |
| |
74 recto
Dirck Gerritsz Seijt van geen requeste te weten noch oock tottet maecken
vande att. geen ordre gegeuen te hebben,
Mr. hendrick de Keijser zeijde dat hij hem d'saecke niet aen ende trock, noch oock vande
requeste ende tgene daer aen dependeert niet en wiste, Actum ter presentie van
Geurt Reijersz ende Abraham Goos get. etc.
Ende alsoo de voorsz respectiue affvragingen ende Antwoorden daer op
gevolcht op diuersche dagen jn februarij gedaen zijn, Ende de voorsz Boelisz
aen mij notaris versochte tselue ad notam genomen ende hem daer van geleuert
te werden acte jn behoorlycke forme, Soo hebbe Ick desen op den xxven Martij
1616 get. ende aen hem ouergeleuert, Oom hem te dienen daert ende alsoo behooren
zal.
| |
Eind augustus 1616
Brief van Bredero aan P.C. Hooft, geschreven kort na de bruiloft bij de Fabricks, nl. ter ere van Cornelis Cornelisz Graefland en Brechjen, dochter van Jan van Hoorn, Fabryckmeester, wier huwelijk op 28 augustus 1616 plaats vond. (Vgl. Dr. H.W. van Tricht: P.C. Hooft - Arnhem 1951 - blz. 85 en 232: deze scherpzinnige tijdbepaling is te danken aan de nagelaten papieren van Leendertz). Het eerste bezoek van Hugo de Groot aan het Muiderslot viel op 1 of 2 september. De brief is voor het eerst en wel in gotische letters gedrukt in: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632).
| |
| |
Eerentfesten, Edele Heer, mijn Heer ende Vrundt P.C. Hooft.
Ick hebbe, waerde Heere, dese Sondagh ende Maendag tot de Fabricks ter Bruyloft gheweest, alwaer ick hebbe met blijdschap gesien, ende vrymoedelijck mondelingh ghesproocken met den wel gheleerden ende seer gheachte Grootius, Pensionaris van Rotterdam: Onder anderen gevielt dat wy van u, mijn Heere, oock quamen te spreecken, vermits de lustige Man my na u gesontheyt ende wel varen vraeghde, waer op ick hem hebbe ghedient na mijn beste kennisse. Hem voorder seggende dat Muyden van Amsterdam maer twee mylen gelegen was, en oft hem gheliefde dat wy u t'samen eens wilde komen versoecken, het welcke hy wel goet vondt, ende dat hy dat niet af slaen wilde. Soo ick my hier in te buyten hebbe ghegaen, mijn Heere sal my daer in verschoonen, (vermidts ick niet en twijffelde of ick soude u daer een aengenaeme dienst mede ghedaen hebben:) en my verwittigen, of ick sal aenhouden, ende comen met hem over, dan of ick het stilletjes wil laten sloeren, ende blyven t'Amsterdam: van waer u hartelijck groet Erentfeste Edele Heer, mijn Heer,
Uwen willighen ende ghetrouwen Dienaer G.A. Bredero.
| |
september 1616
Voor de bruiloft van Nicolaes van Sitteren van Aken en Henrickje Pietersd., ondertrouwd op 20 septemher 1616, schrijft Bredero een huwelijksgedicht, aanvangende met de regel:
Siet hier gesegent paar! siet hier vereende Menschen,
en een bruiloftslied, aanvangende met de regel: Gheluckigh, overluckigh.
Beide zijn opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boek (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-boeck blz. 11-16.
| |
21 september 1616
Marry Gerbrants betaalt de rente inzake het huis. (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 59. Gemeente-Archief van Amsterdam). Voor facsimile zie blz. 95.
Novem ao 1615 ontfangen van Maritgen gerbrants den 21en septem. 1616 |
43 15 - |
| |
23 oktober 1616
Doop van Iudick van Tongerlo, dochter van Bredero's zuster Hillegont (Doopregister van de Oude Kerk. DT&B 5, blz. 198. Gemeente-Archief van Amsterdam).
hans Arentssn kuiper hillegont Aerjaens dr. marij garbrants Trijntjen Iacobs dr |
Iudick |
| |
| |
| |
Najaar 1616
Bredero's Treur-spel Van Rodd'rick ende Alphonsvs. Eerst ghespeelt op de Amsterdamsche kamer, in 't Jaar 1611. Ende daar na vervat 1616. wordt uitgegeven t' Amsterdam. Voor Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse.
In zijn opdracht aan Hugo de Groot spreekt Bredero over de indruk die deze op hem heeft gemaakt bij hun persoonlijke kennismaking; hij noemt Pieter Cornelisz. Hooft en citeert uit diens pas-verschenen Granida; hij spreekt over Daniel Heyns en Peter Scryver als myne vrunden, en vermeldt dankbaar de naam van den zeer geleerde ende groot-gheestige Rutgertsius, Raats-Heer des Konincks van Svveden.
Het stuk wordt voorafgegaan door vier gedichten:
Sonnet, door G. Martens. Zinspreuk: k' Betrovv in een.
Ghedicht, Ter eeren den E. Garbrant Adriaansz. Brederode, op syne Rodderick ende Alphonsus.
Zinspreuk: Men spieghelt sacht aan anderen.
Klinck-dicht. Zinspreuk: Qui-na Dieu, na rien, de aanduiding van Carel Quina.
Klinck-dicht. Zinspreuk: Non nobis, waarschijnlijk van Jan Franssoon.
Deze uitgave bevat aan het slot de mededeling:
Ghedicht en voleyndt int Jaar sesthien-hondert en elf.
Door G. Adriaansz. Bredero. 't Kan verkeeren.
| |
Najaar 1616
Bredero's Griane. Op syn Spreuck Het kan verkeeren. Eerst Ghespeelt t' Amstelredam Sondaghs voor Kermis, 't Jaer 1612. doch gedruckt vier Jaren na dat 'tgespeelt is, wordt uitgegeven door Cornelis Lodewycksz. Vander Plasse, met een Toe-schrijvingh Aende Eerbare en Wel-sprekende M.P.D..
De M is blijkens de aanhef van de tekst: Maria; de twee andere letters blijven duister. Bredero prijst deze Maria uitbundig als glorye van Amsterdam, licht van onse tyt, wel ongheleert, maar vol natuurlycke kennisse, en aan wie de Griane in 't spelen wel bevallen heeft. Iedere verdere toespeling op personen ontbreekt.
De destijds door Prof. Moltzer gewaagde gissing dat men M.P.D. als M.R.D. zou moeten lezen: Maria Roemers dochter, is onhoudbaar, ten eerste omdat een drukfout in zo'n opdracht onwaarschijnlijk is; ten tweede omdat er geen enkele verwijzing is naar Tesselschades vader; en ten derde omdat Bredero in dit jaar zijn Lucelle openlijk aan Tesselschade opdroeg met woorden die het uitsluiten dat hij haar vrijwel tezelfdertijd ook nog iets anders zou hebben vereerd.
Het stuk wordt voorafgegaan door vier gedichten:
Ghedicht Ter Eeren den E.G.A. Brederode, Op sijne Palmeryn van Olyven. Zinspreuk: Antique virtute, & fide.
Sonnet Op G.A. Brederoos Griane. Ondertekend: B.V. Waarschijnlijk B. Verbiest.
Sonnet. Zinspreuk: Non nobis, waarschijnlijk Jan Franssoon.
En na de Inhout nog: Klinck-dicht. Zinspreuk: Qui-na Dieu, na rien, derhalve Carel Quina.
Deze uitgave bevat aan het slot de mededeling:
t' Amsterdam, Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn, Anno 1616.
| |
| |
| |
Najaar 1616
Bredero's Over-gesette Lucelle. Ghespeelt by d'Oude kamer In Liefd' Bloeyende, t' Amsterdam wordt uitgegeven door Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse, met een Toe-eygeningh, Aen de Eerbaare, Kunst-rijcke, Tessel-scha Roemer Dter.
In deze opdracht deelt Bredero mee dat hij lange tijd naar iets heeft gezocht om háar te kunnen toewijden, maar dat de karige fortuin my niet anders heeft ghelaaten, als dit Bly- en Truer-Spelletie, het welcke by my nuwelinx uyt de Fransche Prose, in Neder-duytschen Ryme ghestelt, en by de Outste Kamer van mijn Vaderlijcke Stadt Amstelredam gespeelt is. In deze opdracht wordt een toespeling gemaakt op Tesselschades vader, Roemer Visscher, maar zonder diens naam.
Het stuk wordt voorafgegaan door drie gedichten:
A.D. Koning Aen den Sin-rijcken Rijmer G.A. Bredero. Sonnet. Zinspreuk: Blijft volstandich.
Klinck-dicht. Zinspreuk: Qui-na Dieu, na rien; dus Carel Quina.
Klinck-dicht, Zinspreuk: Lijdt en hoopt; dus Reinier Telle.
Deze uitgave bevat aan het slot de mededeling:
t' Amsterdam, Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn, Anno 1616.
| |
Misschien 1616
Min of meer buiten de dichter om verschijnt bij Govert Basson te Leiden een ‘Geestich liedboekje’ van Bredero. Van deze eerste druk uit een onbekend jaar is geen exemplaar bewaard gebleven. In een voorrede voor de derde, misschien in 1618 verschenen editie, maar ook opgenomen in de vierde druk van dit ‘Geestigh Liedt-Boecxken’ (t'Amsteldam 1621), doet Bredero de volgende mededeling:
Ick hebbe dese mallicheytjes meer uyt lust als uyt laster verdicht, om in Bancketten, Gastgeboden, Waart-schappen en andere uytspanningen des Ghemoedts, my, en myne vrienden en vrindinnen wat te verlustigen, met de verquickelijckheyt der Nieuwicheytjes, die ick voor dese van niemant anders veel gesien hebbe; nochtans was ick noyt van sinne bekoort om dese grillighe grilletjes door den druck ghemeen te maken, want my docht altóós datter wispeltuericheyts en Drucx genoeg inde werelt was, maer yemant van myn voortreffelycste Vrunden (die daer meer wercx van maakten als ick selve) heeft die naarstich en schriftelyck bekomen, en met een heerlycke en gróóte. Voor-Reden vereert, en de naam van Geestich gegeven (oft het selve verdient, laet ick de verstandighe en die daar lust in hebben, óórdeelen, voor myn ick hebse altóós myn malle Liedekens geheeten) en zyn by Govert Basson tot leyden eerstmael gedruckt, die deselvige in een heel seltsaeme en ongelóóflijcke kortheyt van tyt versonden en verkocht heeft, en is in sulcker voegen begeert geweest, dat ick selver geen exemplaer en heb mogen behouwen, om het de een of d'ander reys te doen herdrucken: -
| |
31 december 1616
Dagtekening van de Toe-eygening waarbij Bredero zijn Moortje opdraagt aan
den Edelen Heer Myn Heer Iacob van Diick, Raet ende Ambassadeur ordinaris Uyt den name ende van wegen des Doorluchtigsten ende Grootmachtigsten Heer ende Koninck, Gustaef den II. van dien name, der Sweden, etc.
|
|