Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdUit de Bybelprintenaant.Genes. I.
Toen Godt den wereldt-kloot had in zijn vorm gegoten,
Is Hemel, Aerd' en Zee, en Lucht, uyt niet gesproten.
Wat redelick vernuft begrijpt dit wonder-werck?
Het sterck en vast Geloof, maeckt deze reden sterck.
| |
[pagina 237]
| |
Genes. VII.
Waer vlucht ghy voor 't gevaer? wat klimt ghy op de boomen?
De noodt is over al. Wat loopt ghy voor de stroomen?
De Zee heeft nu geen strandt. Soo suyvert dan de vloet
De zonden, die ghy licht met tranen hadt geboet.
II Samuel XI.
O Man naer 's Hemels hert! bekoort u 't blancke vel
Door dulle lust, tot moordt en schendigh Overspel?
Waer toe vervalt de deught, helaes! wat baert het minnen
Een sinneloose sorgh, in sorgeloose sinnen?
| |
[pagina 238]
| |
Marci. II.
Als 't yverigh Geloof niet door de deur kan raken,
Soo laet het zich om hoogh optrecken tot de daken,
En daelt daer door om laegh, op dat haer Heylandt drijf
De sonden uyt de Ziel, de sieckten uyt het Lijf.
Johannis. XIX.
De Knechten wreet van aert, mismaken 't heyligh Lijf,
De smaet, en schimp, en spot, is 't Joodsche tijdt-verdrijf,
't Is onse schuldt alleen, den Mensch verdient de plagen,
De schuldige zijn vry, d'onschuld'ge wordt geslagen.
| |
[pagina 239]
| |
Matthaei. XXV.
De Heer om laegh bespot, sal noch tot troost der Vromen,
In hooge heerlickheydt op 't laetst ten Oordeel komen;
Elk wacht dan na sijn werck, op blijdtschap of ellendt:
En 't eyndt dat yeder krijght, sal wesen sonder endt.
Apocalyps. XXI.
Hier sie ik in den Geest de Godts-stadt nieuw herbouwt,
Het nieuw Jerusalem daer't alles blinckt van gout.
Wat magh men hier op Aerd' om 's Wereldts schatten vroeten!
In Sions Vrede-stadt daer treedt men 't gout met voeten.
|
|