Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdAandacht op Drie Koningenaant.---Sidus non ante notatum Gy Joden, die uw' Heilandt hebt verwacht,
Nu is uw hoop nogh tot het eind gebragt:
Nu 's werelts zoen, Godts Zoon en zon, by nacht
U is geboren.
5[regelnummer]
Maar, o myn ziel, gy immers weet te recht,
Dat Godt zyn heil alleen niet heeft gehecht
Aan Abrams huis, noch David zynen knecht
En uitverkoren:
Dat heeft betuigt dieGa naar margenoot* zatgeleefde ziel,
10[regelnummer]
Die 't zalig Kint op siddrende armen hiel,
Verblydt, dat hem dit heil te beurte viel
Nogh voor zyn sterven:
Een star, gedaalt uit Jakobs ouden stam,
Beschynt nu met haar ongeschape vlam,
15[regelnummer]
Waar uit de zon haar' eersten oorspronk nam,
Al 's werelts erven:
Dit is geen toorts, of nachtstar, die de lucht
By nacht verlicht, en 's daags de zonne vlucht;
Maar die ons dagh en nacht betoont de vrucht
20[regelnummer]
Van hare stralen.
Dit is een star, wiens goddelyke glans
Al afscheen van den zonneloozen trans,
Eer d'avontstar de starren lei ten dans
In 's hemels zalen.
25[regelnummer]
Dit is het licht, dat heidenen bekoort;
De rechte kracht van 't onbeschreven woort,
Dat krachtig trekt die groote Wyzen voort
Uit aardsche hoven.
| |
[pagina 235]
| |
Zy trekken heen, verre over berg en dal;
30[regelnummer]
Om, in een schuur en vuilen ossenstal,
Den grooten Heer en Koning van 't heelal
Te zien verschoven.
Daar zien zy, hoe Godts uitverkoren schat
Verkiest voor d' aarde in zyn geboortestadt
35[regelnummer]
Een dierenkrib tot wieg en bakermat,
Op Davids akker.
Die slechte plaats braveert Jeruzalem;
Daar d'Englen met hun zaligende stem
Zelfs riepen by het nedrigh Betlehem
40[regelnummer]
De harders wakker.
Zy, die niet eens Herodes, op zyn' troon
Aanbaden om zyn' staf en koningskroon,
Hier knielen neêr voor 't Kint, wiens star zoo schoon
Was opgerezen.
45[regelnummer]
Zy beelden uit met plechtige offerhand
Zyn Koninglyke en Priesterlyke standt
En sterflykheit, verknocht in een verbandt
Van 't eeuwig wezen.
Zoo achten zy d' onachtbare geboort
50[regelnummer]
Die eer wel waart: wie heeft dit ooit gehoort?
Het Heidensch volk aanbadt het eeuwig woort,
Daar 't niet kan spreken.
Geloofden zy een enkle star zoo licht;
Trek dan, myn ziel, uw' Koning in 't gezicht:
55[regelnummer]
Betoon aan hem, tot quyting van uw' plicht,
Een offerteeken.
Al ziet de Joodt niet naar zyn' Heilant om;
Gy, o myn ziel, blyf gy niet stil en stom,
Hy is geweest, om voor het heidendom
60[regelnummer]
Het licht te zoeken.
Een heiden is nogh aan den Joodt verplicht;
Als hy hem wyst het nieu verrezen licht:
Schoon of hy dekt zyn eigen aangezicht
Met Mozes doeken.
65[regelnummer]
Trek dan, myn ziel, met Naman derwaart aan;
En volg het in die voorgebaande baan,
En zuiver dan uw hart in Gods Jordaan
Van 't quaat geweten.
Wasch dan uw ziel in zyn vergoten bloedt;
70[regelnummer]
Bereid uw hart en afgetreurt gemoedt,
| |
[pagina 236]
| |
Om 't heilig Mann', daar hy de ziel meê voedt,
Te mogen eten.
Maak, dat tot hem uw liefde noit verkoud';
Maar als de gloet in 't glinsterende gout
75[regelnummer]
Gedurig blaak'; schoon of zy wordt benout
En fel bestreden.
Ontsteek voor hem een wierook van gebeên,
Gedenk by mir' de dooding van uw leên,
Die leven nogh op 't aardtryk hier beneên
80[regelnummer]
In ydelheden.
|
|