Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Kars-dagaant.Toon: O Kars-nacht schooner, &c.Wie zal, van wonderlikke dingen,
Mijn blijde geest nu helpen zingen?
Wie wil met my ten raye gaan,
En zulck een hooge vreugd betoonen,
5[regelnummer]
Dat daar door d' allerwaardste Troonen
In diep een droefheid zullen staan?
O Rachel! Schaap van God verkoren;Ga naar margenoot+
Hoe kitteld ghy mijn luist'rende oren,
Met uwe zoete en lieve stem?
10[regelnummer]
Wat toe-val heeft uw rouw verdreeven?
Wie doet dus vrolik u her-leeven,Ga naar margenoot+
By't Lam'ren-graf tot Bethlehem?
Blijf staen, blijf staan: ai! zeg, mijn schoone;Ga naar margenoot+
Waar heen, met uw verrezen Zoonen?
15[regelnummer]
Braveert ghy nu den Moordenaer,
Die, toen men d' eelste en Opper-Koning
Aan-bad, in een vervallen wooning,
Zijn nacht-rust slaakte in veel gevaar?
| |
[pagina 192]
| |
Dien Bloed-hond licht nu, in zijn Wapen,Ga naar margenoot+
20[regelnummer]
Gerust te roncken en te slapen,
En meend zijn Staat staat nu zo vast,
Dat hy, in Vreede en Oorlogs-vlagen,
In 't krielen van de swaarste plagen,
Gants vry zal zijn van over-last.
25[regelnummer]
Maar hij is, in zijn waan, bedrogen:
En wandeld, met gesloten ogen,
Al reegel-recht naar zijn bederf:
Ik zie zijn ondergang, na 't leeven,
Op uwe Purpre-Keurs geweeven.
30[regelnummer]
Wat prangend lot is Caïns erf!
De Bloed-schuld, aan de Teedre-loten,
Die d'eerste Martel-kroon genoten,
Op uw sneeuw-witte-schoot gemaakt;
Moet den Geweldenaer, na 't woeden,
35[regelnummer]
Nu, met verloop met al, vergoeden:
Zo leert hy hoe vergelding smaakt.
En of den Wolf, met open-pooten,
Weêr, op uw Lam'ren, aan quam stooten,
Om zijne-aeloude-gang te gaan:
40[regelnummer]
Zijn Mogentheid zal, voor haar, buygen,
En, door een doodsche schrick, getuygen,
Dat zy nu vail, op Zion, staan.
| |
[pagina 193]
| |
Mijn Rachel, laat ons dan vry queelen,
En elck, met onze blijdschap, streelen;
45[regelnummer]
Ja wijzen hoe men, van de Dood,
Moet in de Geest des Leevens vluchten,
Daar wy, wanneer de dooden zuchten,
Vol weelden zijn, en buiten nood.
jan zoet Hou dat ghy hebt. Apoc. 3. In Aemsteldam, op Kars-dag des Jaars 1646. |
|