Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdKlaagh-liedt. Over het benauwde Jaar van 1648aant.Op de Wyze: Hoe leg ik hier in dees ellendeTerwyl de koude wintervlagen
Ons van de Somer doen vermaan,
Laat ons in 't kortste van de dagen
Het lange jaar besluiten gaan,
5[regelnummer]
Dat met zyn klagen, en zyn karmen,
Godt in den Hemel magh erbarmen!
| |
[pagina 182]
| |
O Heer! hoe komt de lieve Vrede
Met zulk een zuiren duiren Jaar?
Ons oogen, en uw wolken strede,
10[regelnummer]
Wie dat van beiden natter waar.
Quam eene week met zoet verblyden,
Daar moest een heele maant voor lyden.
De Somerlocht bracht zoo veel regen,
Den rykken ooghst zoo veele nat,
15[regelnummer]
Dat op het lant verging den zegen.
Wy hebben laas! te veel gehadt,
Aan 't geen dat achab hadt te weenigh.
Noch zyn ons herten even steenigh.
De zachte dropp'len harde steenen
20[regelnummer]
Door stadigh vallen slyten doen
Wy lopen slechs daar over henen
Met onzen onbedachten schoen,
En denken niet dat zulk een leering
Ons strekken kan tot ons bekeering.
25[regelnummer]
De Vogelen des Hemels eeten
Van onze zaat zoo zat als wy,
Die van ons zorgen niet en weeten.
O! waren wy zoo bly als zy!
Wy zongen als de Winter-meezen,
30[regelnummer]
Die koud of kommer niet en vreezen.
O Heer, wilt met u goetheit laven
Der menschen huis, der beesten stal!
Het Peert en wil niet langer draven
Het zoete Schaap quynt van de gal,
35[regelnummer]
De Koe, daar 't kint plagh op te hopen,
Die moet men schier de melk afkopen.
Het Rund eet heid en stroo van hoppe,
Het Kalf wert voor den tyt gespaant,
De brant is in den Herfst al oppe,
40[regelnummer]
De Slachtmaant is ons Sprokkelmaant,
En lichtlyk zal de Vasten komen,
Al eer dat Kersmis is vernomen.
| |
[pagina 183]
| |
O mocht de Lant-man in dit lyden
Gedenken aan uw hant, ô Heer!
45[regelnummer]
Ghy Godt van noach, die de tyden
Verdeelt hebt en verwisselt weêr;
En noit uw beurten overslagen,
Maar wel verswaart met onze plagen.
Wy maken van uw Feesten zonden,
50[regelnummer]
Van uwen Sabbath ons profyt,
Van Paaschen, Pinxtren ons verbonden;
En yder misbruyk heeft zyn tyt.
Is 't wonder, dat ghy weêr ter wrake
De Somer gaat tot Winter maken?
55[regelnummer]
Dit is de voorslag van de roede,
Die van het lyf wil na de Ziel,
Die noch gedyen kon ten goede,
Indien daar op verandring viel.
Geen winter zal ons konnen deeren,
60[regelnummer]
Zoo wy ons maar te recht bekeeren.
|
|