Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdDry koningen avondaant.Waer is Gods eenigh Kind, dat ick 't aenbidden magh?
O Wijsen, wijst my 't pad. 'k zie dusend Sterren proncken;
Maer geene die my leid' als met verkeerde voncken:
Ick sie de Leid-Ster niet daer op uw' wijsheyd sagh.
5[regelnummer]
Terwijl ick opwaerts gaep, wat hoor ick voor gewagh?
Wat roept de wulpsche Stad, in weeld en wijn verdroncken,
De Koningh drinckt? wegh, wegh, de Koningh heeft gedroncken,
En drinckende voldaen het bittere gelagh,
| |
[pagina 144]
| |
't Gelagh van Gal en Eeck, dat geenen mond en monden,
10[regelnummer]
Daer geen' keel tegen mocht, van die daer kop en keel
En Ziel en al verbeurt bekenden voor haer' sonden.
Nu treed ick moedigh toe met all' mijn wonden heel.
Komt, Wijsen, 'k weet het pad; all is het steil en verre,
Ick vrees den Dool-wegh niet, 't Kind selver is mijn' Sterre.
|
|